3.2De omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank acht het op basis van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, de bewijsmiddelen zoals omschreven in voornoemd vonnis en het opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 4 juli 2022,aannemelijk dat veroordeelde een bedrag van € 35.437,87 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en ontleent aan de inhoud van deze bewijsmiddelen ook de schatting van dat voordeel. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de periode die ten grondslag ligt aan het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel ruimer is dan de door de rechtbank bij vonnis bewezen verklaarde pleegperiode van de door veroordeelde gepleegde strafbare feiten. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht naast bewezen verklaarde feiten ook andere strafbare feiten als grondslag kunnen dienen voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien het aannemelijk is dat deze op enige wijze ertoe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank komt tot het oordeel dat van die situatie hier sprake is.
Op 15 november 2021 zijn verbalisanten het bedrijfspand aan de Singel 17-E in Blaricum binnengetreden. In dit bedrijfspand is onder meer de administratie van een aantal door de criminele organisatie gebruikte rechtspersonen aangetroffen. In een map bevonden zich documenten met betrekking tot [bedrijf] BV. Uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat veroordeelde sinds 23 september 2020 bestuurder en enig aandeelhouder van deze rechtspersoon was.Uit een in de administratie aangetroffen notitie met als titel ‘[bedrijf]’ blijkt dat maandelijks € 1.500,-- wordt uitgekeerd. De rechtbank acht het aannemelijk dat dit document betrekking heeft op veroordeelde en dat hij in de periode oktober 2020 tot en met november 2021 (14 maanden) maandelijks € 1.500,-- heeft ontvangen voor het op naam hebben van [bedrijf] BV.
De verklaring van veroordeelde dat hij geen vergoeding heeft ontvangen voor het op naam hebben van [bedrijf] BV acht de rechtbank ongeloofwaardig, temeer nu veroordeelde ook heeft verklaard dat hij wegens zijn financiële problemen met [naam] in zee is gegaan. Bovendien volgt uit de bewijsmiddelen dat veroordeelde in de loop van de tijd steeds meer werkzaamheden voor de criminele organisatie is gaan verrichten. Eerst was hij enkel katvanger, maar later reisde veroordeelde meermaals naar Zweden en Denemarken om daar werkzaamheden voor de criminele organisatie te verrichten. Dat deze groeiende rol veroordeelde aansprak, leidt de rechtbank af uit chats tussen [naam] en veroordeelde. Als [naam] aan veroordeelde vraagt of hij die oude clown wil vervangen, antwoordt veroordeelde: ‘Alles beter dan doorgaan in bouw, buurman word er depressief van, echt waar’
.Voornoemde feiten en omstandigheden stroken niet met de verklaring van veroordeelde dat hij niet betaald kreeg.
De rechtbank vindt het aannemelijk dat veroordeelde de volgende vergoeding heeft gekregen voor het op naam hebben van [bedrijf] BV.
Maandelijkse vergoeding
€ 1.500,--
Totale vergoeding (oktober 2020 en met november 2021)
€ 21.000,--
Uit de bewijsmiddelen volgt dat veroordeelde naast de katvangersvergoeding een vergoeding voor zijn werkzaamheden in Zweden en Denemarken heeft ontvangen. Veroordeelde heeft erkend dat hij vijf dienstreizen heeft gemaakt en dat hij hiervoor een vergoeding heeft ontvangen. De verdediging heeft betwist dat veroordeelde van 18 juni 2021 tot en met 30 juni 2021 en van 18 juli tot en met 19 juli 2021 dienstreizen heeft gemaakt. De rechtbank overweegt over deze dienstreizen als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 29 juni 2021 door transportbedrijf Logitrex zeven pallets met goederen worden afgeleverd op het adres [adres].Op dit adres in [plaats] heeft de criminele organisatie op 29 juni 2021 een opslag gehuurd.Dat veroordeelde op deze datum in Denemarken was, blijkt onder meer uit een foto die is aangetroffen op de telefoon van medeveroordeelde [naam]. Veroordeelde poseert op deze foto voor een standbeeld in Kopenhagen. Verder blijkt uit inkomende welkomstberichten van de telecomprovider op de telefoon van veroordeelde dat veroordeelde op 28 juni en 29 juni 2021 in Denemarken was.Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat veroordeelde van 28 juni 2021 tot en met 29 juni 2021 in Denemarken werkzaamheden voor de criminele organisatie heeft verricht en hier een geldbedrag van € 1.500,-- voor heeft ontvangen.
Ten aanzien van de reis naar Ibiza van 18 juli tot en met en 19 juli 2021 overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet is gebleken dat de criminele organisatie criminele activiteiten op Ibiza heeft ontplooid. Evenmin is gebleken dat veroordeelde op Ibiza werkzaamheden voor de criminele organisatie heeft verricht. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat deze reis een dienstreis betreft waar veroordeelde een vergoeding voor heeft gekregen.
De rechtbank acht aannemelijk dat veroordeelde in de hierna genoemde perioden de daarbij vermelde vergoedingen voor de dienstreizen heeft ontvangen.
28 juni – 29 juni 2021 (Denemarken)
€ 1.500,--
14 – 17 september 2021 (Zweden)
€ 1.500,--
5 oktober – 6 oktober 2021 (Denemarken)
€ 1.500,--
18 oktober -20 oktober 2021 (Denemarken)
€ 4.000,--
29 oktober 2021 (vergoeding kosten)
€ 4.000,--
1 november – 5 november 2021 (Denemarken)
€ 1.500,--
9 november – 10 november 2021 (Zweden)
€ 1.500,--
Totale vergoeding
€ 15.500,--
Over de vergoeding op 29 oktober 2021 overweegt de rechtbank het volgende. Uit chats tussen [naam] en Vorenhout volgt dat er discussie is over de manier waarop hotels in het buitenland betaald worden. [naam] stuurt vervolgens op 21 oktober 2021: ‘Buurman heeft eigen pas. Wel op eigen naam maar kan weinig kwaad denk ik want als fout gaat komt ie d'r toch niet onderuit. Zal met hem voortaan wel storten op zijn pas en daarmee betalen.’ Uit de bewijsmiddelen volgt dat veroordeelde door de andere leden van de criminele organisatie ‘Buurman’ wordt genoemd. Uit een analyse van de bankrekening op naam van veroordeelde, met nummer [rekeningnummer], blijkt dat op 29 oktober 2021 € 4.000,-- is gestort. De rechtbank acht het aannemelijk dat dit bedrag is gestort ter vergoeding van kosten van aankomende dienstreizen.
De rechtbank acht het aannemelijk dat veroordeelde tijdens de dienstreizen na laatst genoemde storting van 29 oktober 2021 de volgende (aftrekbare) kosten heeft gemaakt. Van de overige door de verdediging aangevoerde kosten blijkt uit een analyse van de bankrekening van veroordeelde dat deze niet in directe relatie staan tot de gepleegde delicten.
Uitgaven 1-5 november 2021 Denemarken
€ 524,07
Uitgaven 9-10 november 2021 Zweden
€ 538,06
Totale kosten
€ 1.062,13
Naar het oordeel van de rechtbank is de berekening gegrond op de bewezen verklaarde feiten en de daaraan ten grondslag gelegde bewijsmiddelen. Dit betekent dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel schat en zal vaststellen op € 35.437,87 (= € 21.000,-- (katvangersvergoedingen) + € 15.500,-- (vergoedingen dienstreizen) - € 1.062,13 (kosten dienstreizen).