ECLI:NL:RBOVE:2025:410

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
08.310744-21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met deelname aan criminele organisatie

Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij een criminele organisatie. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van € 33.000,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank oordeelde dat het aannemelijk is dat de veroordeelde een vergoeding heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden voor de criminele organisatie. De vordering van de officier van justitie was om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 197.161,--, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat het bedrag van € 33.000,--, gebaseerd op de beschikbare bewijsmiddelen, een realistische schatting was.

De procedure omvatte meerdere zittingen in december 2024, waarbij de veroordeelde bijgestaan werd door zijn raadsvrouw, mr. L.M. van Dungen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging zorgvuldig gewogen. De verdediging stelde dat het te betalen bedrag lager zou moeten zijn, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat deze schending al in de strafmaat was verdisconteerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, die in 1980 geboren is, een maandelijkse vergoeding van € 1.500,-- ontving voor zijn betrokkenheid bij de criminele organisatie en dat hij ook vergoedingen ontving voor dienstreizen naar Zweden. De totale schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel kwam uit op € 33.000,--, wat de rechtbank als een redelijke en onderbouwde conclusie beschouwde. De rechtbank heeft de wettelijke basis voor de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.310744-21
Datum vonnis: 27 januari 2025
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres 1].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel.

2.De procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van het met deze schriftelijke vordering samenhangende strafdossier en de schriftelijke conclusiewisseling die tussen de officier van justitie en de verdediging heeft plaatsgevonden. De vordering is gelijktijdig met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen veroordeelde, op 4, 9, 11 en 17 december 2024, behandeld. Veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.M. van Dungen, advocaat in Venlo, is op die terechtzittingen verschenen en over de vordering gehoord. Het onderzoek is op 13 januari 2025 gesloten en de uitspraak is bepaald op 27 januari 2025.
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar de conclusie van repliek ter terechtzitting gevorderd dat de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststelt op € 197.161,-- en veroordeelde ter hoogte van dit bedrag de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel. Subsidiair heeft de officier van justitie gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op
€ 33.000,--.
De verdediging heeft zich onder verwijzing naar de conclusie van dupliek ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de rechtbank het door veroordeelde te betalen bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, wat in de visie van de verdediging
€ 10.500,-- betreft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn moet vaststellen op € 9.540,--.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
Veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 27 januari 2025 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
feit 1
het misdrijf:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, en 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
3.2
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank acht het op basis van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, de bewijsmiddelen zoals omschreven in voornoemd vonnis en het opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 11 juli 2022 [1] , aannemelijk dat veroordeelde een bedrag van € 33.000,-- aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en ontleent aan de inhoud van deze bewijsmiddelen ook de schatting van dat voordeel.
De rechtbank stelt vast dat de periode die ten grondslag ligt aan het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel ruimer is dan de door de rechtbank bij vonnis bewezen verklaarde pleegperiode van de door veroordeelde gepleegde strafbare feiten. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht naast bewezen verklaarde feiten ook andere strafbare feiten als grondslag kunnen dienen voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien het aannemelijk is dat deze op enige wijze ertoe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank komt tot het oordeel dat van die situatie hier sprake is.
Katvangersvergoeding
Op 15 november 2021 zijn verbalisanten het bedrijfspand aan de [adres 2] binnengetreden. In dit bedrijfspand is onder meer handgeschreven administratie van de criminele organisatie waaraan verdachte heeft deelgenomen aangetroffen. In die administratie is een opstelling aangetroffen onder de naam '[omschrijving]'. Uit de bewijsmiddelen volgt dat veroordeelde onder meer '[omschrijving]' wordt genoemd. [2] Uit de opstelling is op te maken dat ‘[omschrijving]’, oftewel veroordeelde een maandbedrag van € 1.500,-- ontvangt.
Uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat veroordeelde op 20 januari 2021 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] BV is geworden. Per 1 februari 2021 is veroordeelde bovendien bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] BV. [3] De rechtbank acht het aannemelijk dat veroordeelde van februari 2021 tot en met
1 november 2021 voor het op naam hebben van deze bedrijven een maandelijkse vergoeding van € 1.500,-- heeft ontvangen.
Maandelijkse vergoeding
€ 1.500,--
Totale vergoeding (februari 2021 tot en met november 2021)
€ 15.000,--
Bankrekening [rekeningnummer]
De officier van justitie heeft gesteld dat veroordeelde de beschikking heeft gehad over (de gelden op) op de bankrekening met nummer [rekeningnummer]. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het procesdossier volgt dat de criminele organisatie meerdere bedrijven als dekmantel heeft gebruikt. In de administratie van de criminele organisatie zijn documenten van in totaal 83 bedrijven aangetroffen. Deze rechtspersonen zijn veelal op naam van katvangers gezet. Op naam van rechtspersonen zijn vervolgens onder meer tal van auto’s geleased, diverse locaties in binnen- en buitenland gehuurd, betalingen gedaan en opdrachten voor (drugs)transporten gegeven. Ook [bedrijf 1] BV heeft als dekmantel voor de criminele organisatie gefungeerd. Zo zijn er tal van voertuigen geleased op naam van deze rechtspersoon. In deze voertuigen werd gereden door leden van de criminele organisatie of familie van hen. Verder zijn in het bedrijfspand aan de [adres 2] drie bankpassen en een creditcard op naam van [bedrijf 1] BV aangetroffen. De rechtbank acht het aannemelijk dat de aan deze bankpassen gekoppelde bankrekeningen zijn gebruikt door leden van de criminele organisatie. Hoewel de bankpas horend bij de bankrekening [rekeningnummer] niet in voornoemd bedrijfspand is aangetroffen, acht de rechtbank het aannemelijk dat óók deze bankrekening door de criminele organisatie is gebruikt. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat alleen veroordeelde als lid van de criminele organisatie als enige de beschikkingsmacht over die bankrekening heeft gehad. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde daadwerkelijk (alleen) de beschikking heeft gehad over (de gelden op) deze bankrekening. Deze gelden zijn dan ook niet als door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel aan te merken zijn.
Dienstreizen
De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat veroordeelde een vergoeding heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden in Zweden. Veroordeelde was een van de kernleden van de criminele organisatie. Zo zat hij samen met andere leden van de criminele organisatie in WhatsApp-groepen ‘[groepsnaam 1]’ en ‘[groepsnaam 2]’. [4] Ook was hij aanwezig bij het etentje op
12 september 2021 in een restaurant in [plaats], alwaar volgens WhatsApp-berichten zaken omtrent het reilen en zeilen van de criminele organisatie zijn besproken. [5] Uit onderzoek naar de vluchtgegevens volgt dat veroordeelde twaalf keer naar Zweden is gevlogen. Uit chatgesprekken volgt dat veroordeelde hier onder meer uitleveringen van partijen drugs heeft verzorgd. [6]
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat andere leden van de criminele organisatie, waaronder [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een vergoeding ontvingen voor hun werkzaamheden in het buitenland. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat óók veroordeelde een vergoeding heeft ontvangen voor de reizen naar Zweden en zijn werkzaamheden aldaar. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en schat deze vergoeding op € 1.500,-- per dienstreis. Dit komt neer op een totaal van € 18.000,--.
Maandelijkse vergoeding x 10 maanden
€ 15.000,--
Vergoeding voor dienstreizen
€ 18.000,--
Totale vergoeding (februari 2021 tot en met november 2021)
€ 33.000,--
Naar het oordeel van de rechtbank is de berekening gegrond op de bewezen verklaarde feiten en de daaraan ten grondslag gelegde bewijsmiddelen. Dit betekent dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel schat en zal vaststellen op € 33.000,--.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank overweegt over het standpunt van de verdediging dat de draagkracht van veroordeelde ontoereikend is, het volgende. De draagkracht dient in beginsel aan de orde te worden gesteld in de executiefase. In het ontnemingsgeding kan de draagkracht alleen met succes aan de orde worden gesteld als direct duidelijk is dat veroordeelde op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is het te vroeg om nu al tot dit oordeel te komen, aangezien veroordeelde momenteel 44 jaar oud is en naar redelijke verwachting in de toekomst de mogelijkheid zal hebben om een redelijk (legaal) inkomen te verdienen. De omstandigheden dat veroordeelde schulden heeft en onder bewind is gesteld, maken dit oordeel niet anders. Er is daarom onvoldoende grond om de betalingsverplichting op nihil te bepalen dan wel te matigen.
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank rekening moet houden met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat in de strafzaak reeds rekening is gehouden met de schending van de redelijke termijn en dat deze schending in de strafmaat is verdisconteerd. Daarom zal de rechtbank in de ontnemingszaak de schending slechts constateren.
De rechtbank is van oordeel dat aan veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 33.000,--.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door veroordeelde
  • legt veroordeelde de verplichting op tot
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. D. ten Boer en
mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder en mr. M.G. Drent, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht van 11 juli 2022, met rapportnummer 07 en BVH-nummer 2021530788.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van 20 juni 2022, pagina 2606 tot en met 2608 (Deel II)
3.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, pagina’s 1142 en 1143 (deel I).
4.Een proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2022, pagina’s 1683 tot en met 1698 (deel I), met de daarbij als bijlage gevoegde appberichten van de WhatsAppgroepen ‘[groepsnaam 1]’ en ‘[groepsnaam 2]’, pagina’s 1699 tot en met 1888 (deel I).
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 20 juni 2022, pagina’s 207 tot en met 212 (deel II).
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 4 maart 2022, pagina’s 4235 tot en met 4244 (deel I) en een proces-verbaal van bevindingen van 5 januari 2022, pagina’s 3779 tot en met 3783 (deel I).