ECLI:NL:RBOVE:2025:41

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
ak_23_2115_23_2097 en 23_2098
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor verbouwing en wijziging gebruik van gemeentelijk monument

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 8 januari 2025, wordt het beroep van verschillende eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Hengelo beoordeeld. De vergunning betreft de verbouwing en wijziging van het gebruik van een voormalig bibliotheekgebouw, dat is aangewezen als gemeentelijk monument, naar een woongebouw. De rechtbank verklaart een deel van de beroepen niet-ontvankelijk omdat deze te laat zijn ingediend. De overige beroepen worden ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat er geen onevenredige aantasting van de privacy van omwonenden is door het gebruik van het gebouw voor wonen. Ook wordt geoordeeld dat het college terecht heeft aangenomen dat de negen parkeerplaatsen die voor het project zijn gerealiseerd voldoende zijn. De rechtbank concludeert dat het belang van de monumentenzorg niet in de weg staat aan de verlening van de omgevingsvergunning. De rechtbank wijst erop dat het feit dat een gebouw een maatschappelijke bestemming heeft, niet betekent dat het openbaar toegankelijk moet zijn. De uitspraak bevestigt de beslissing van het college om de omgevingsvergunning te verlenen en verklaart de beroepen van de eisers ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 23/2115, 23/2097 en 23/2098
uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel in de zaken tussen

Stichting Behoud Erfgoed Stork Hengelo, uit Hengelo,

(gemachtigde: G.J.B.M. Löbker),
[stichting 1], uit [vestigingsplaats 1] ,
(gemachtigde: L.W. Dubbelaar),
Erfgoedvereniging Heemschut, uit Amsterdam,
(gemachtigde: J. Astrego),
Stichting Erfgoed Hengelo, uit Hengelo,
(gemachtigde: H.C. de Gruil),
[stichting 2], uit [vestigingsplaats 2] ,
(gemachtigde: Th.L.M. van Stapele),
eisers in 23/2115,

[eiser 1] , uit [woonplaats 1] ,

[eiser 2] ,uit [woonplaats 2] ,
[eiser 3], uit [woonplaats 3] ,
[eiser 4], uit [woonplaats 4] ,
(gemachtigde: [eiser 4] ),
eisers in 23/2097,

[eiser 5] , uit [woonplaats 5] ,

[eiser 6], uit [woonplaats 6] ,
[eiser 7], uit [woonplaats 7] ,
[eiser 8], uit [woonplaats 8] ,
[eiser 9], uit [woonplaats 9] ,
[eiser 10], uit [woonplaats 10] ,
[eiser 2], uit [woonplaats 2] ,
(gemachtigde: P.J.D. Staats),
eisers in 23/2098,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo

(gemachtigde: mr. M.S. van Dijk en mr. S.W.A. Prinsen)
Als derde-partij heeft aan dit geding deelgenomen:
[bedrijf] B.V., uit [vestigingsplaats 3] ,
(advocaat: mr. C. van Deutekom).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (hierna: het college) waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het verbouwen en wijzigen van het gebruik van de voormalige [locatie] aan de [adres] naar een woongebouw en voor het wijzigen van een gemeentelijk monument.
1.1.
Met de bestreden besluiten van 12 juni 2023 heeft het college de bezwaren van [eiser 1] (hierna: [eiser 1] ), [eiser 3] (hierna: [eiser 3] ) en van [eiser 4] (hierna: [eiser 4] ) niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Met het eveneens bestreden besluit van 6 september 2023 op de bezwaren van de overige eisers is het college bij het besluit waarbij de omgevingsvergunning is verleend gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
- namens de eisers in 23/2115 H.C. de Gruil en G.J.B.M. Löbker,
- de eisers [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] in 23/2097,
- de eiser [eiser 6] in 23/2098, bijgestaan door P.J.D. Staats,
- namens het college mr. M.S. van Dijk en mr. S.W.A. Prinsen.
- namens de derde-partij [naam 1] , bijgestaan door mr. C. van Deutekom.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank heeft geconstateerd dat [eiser 2] (hierna: [eiser 2] ) tweemaal beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit van 6 september 2023. [eiser 2] maakt deel uit van de groep eisers in 23/2097, namens wie [eiser 4] beroep heeft ingesteld en van de groep eisers in 23/2098, namens wie P.J.D. Staats (hierna: Staats) beroep heeft ingesteld. Ter zitting heeft [eiser 2] desgevraagd verklaard dat hij het door [eiser 4] ingestelde beroep wenst voort te zetten en het andere beroep wenst in te trekken. Dat andere beroep ligt daarom niet meer ter beoordeling aan de rechtbank voor.
3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank verklaart het beroep van [eiser 1] , [eiser 3] en [eiser 4] tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaren niet-ontvankelijk. De rechtbank verklaart de beroepen van de overige eisers ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beoordeling niet-ontvankelijkverklaring bezwaren [eiser 1] , [eiser 3] en [eiser 4]
5.1.
De rechtbank stelt vast dat [eiser 1] , [eiser 3] en [eiser 4] eerst op 16 oktober 2023 beroep hebben ingesteld tegen het besluit van 12 juni 2023 waarbij hun bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard. Ter zitting heeft [eiser 1] verklaard dat het hun ontgaan was dat binnen zes weken na 12 juni 2023 beroep kon worden ingesteld. Er zijn geen andere redenen aangevoerd voor het te laat indienen van het beroep.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. Niet in geschil is dat [eiser 1] , [eiser 3] en [eiser 4] niet binnen deze termijn beroep hebben ingesteld tegen het besluit van 12 juni 2023. De vraag is vervolgens of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim zijn geweest.
5.3.
Het gegeven dat het [eiser 1] , [eiser 3] en [eiser 4] is ontgaan dat enkel binnen zes weken na 12 juni 2023 beroep had kunnen worden ingesteld, is onvoldoende reden om te oordelen dat zij niet in verzuim zijn geweest. Andere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, zijn niet naar voren gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [eiser 1] , [eiser 3] en [eiser 4] in verzuim zijn geweest.
5.4.
Het door [eiser 1] , [eiser 3] en [eiser 4] ingestelde beroep is daarom niet-ontvankelijk.
De feiten
6.1.
Aan de [adres] bevindt zich een gebouw waar voorheen de [locatie] was gevestigd. Dit gebouw, dat in 1930 in gebruik is genomen als bibliotheek, is ontworpen door de architect [naam 2] en is gebouwd in de stijl van de Amsterdamse School. Het gebouw is tot 1986 in gebruik geweest als bibliotheek. Nadat de bibliotheek in 1986 verhuisd was, is het gebouw tot 2014 in gebruik geweest als kerkgebouw. Na 2014 is het gebouw tijdelijk in gebruik geweest als opslagruimte van de gemeente Hengelo. Het gebouw is aangewezen als gemeentelijk monument.
6.2.
De gemeente Hengelo is op zoek gegaan naar een meer definitieve bestemming voor het pand aan de [adres]. Dit heeft geleid tot een openbare verkoopprocedure. Het pand is vervolgens verkocht aan de derde-partij. Door middel van een privaatrechtelijk kettingbeding is vastgelegd dat de entree van het gebouw openbaar toegankelijk blijft.
6.3.
De derde-partij wil in het gebouw acht appartementen en een dakterras met kas realiseren. Aan de buitenzijde wijzigt het bouwplan van de derde-partij het gebouw niet, aan de binnenzijde vinden wel wijzigingen plaats. De Erfgoedcommissie van de gemeente Hengelo heeft een positief advies uitgebracht over het bouwplan.
6.4.
Bij besluit van 9 februari 2023 heeft het college de door de derde-partij aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt.
6.5.
Bij besluiten van 12 juni 2023 heeft het college de bezwaren van [eiser 1] , [eiser 3] en [eiser 4] niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij in de visie van het college niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.
6.6.
Met het bestreden besluit van 6 september 2023 heeft het college, in overeenstemming met het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, de bezwaren van de overige eisers ongegrond verklaard en het besluit van 9 februari 2023 gehandhaafd.
Overgangsrecht
7.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
7.2.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 5 juli 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inhoudelijke beoordeling (algemeen)
8. De bij het bestreden besluit verleende omgevingsvergunning heeft betrekking op de volgende activiteiten:
  • het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, Wabo);
  • het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, Wabo);
  • het wijzigen van een gemeentelijk monument (artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo).
De rechtbank zal de beroepen gericht tegen de vergunningen voor de genoemde activiteiten hierna achtereenvolgens bespreken.
Het bouwen van een bouwwerk en gebruik in strijd met het bestemmingsplan
9.1.
Het perceel [adres] ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ‘Vooroorlogse Wijken 2016 (deel 1)’ (hierna: het bestemmingsplan). Volgens de verbeelding bij dit bestemmingsplan heeft dit perceel de bestemming ‘maatschappelijk’. Op gronden met die bestemming is artikel 8 van de planregels bij dit bestemmingsplan van toepassing. Op gronden met die bestemming is wonen niet toegestaan. Tevens geldt ter plaatse een maximum bouwhoogte van 8 meter. Het bouwplan is in zoverre in strijd met dit bestemmingsplan.
9.2.
Op het perceel [adres] is verder het ‘Parapluplan Parkeren Hengelo’ (hierna: Parapluplan) van toepassing. Artikel 2.1 van de planregels bij dit bestemmingsplan bepaalt, voor zover hier van belang dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het parkeren of stallen van auto’s voldaan moet zijn aan de ‘nota autoparkeren’ die is vastgesteld op 17 december 2008. De parkeernormen zijn opgenomen in bijlage 3 bij die nota. Het bouwplan voldoet niet aan deze parkeernormen. Het bouwplan is in zoverre dan ook in strijd met dit bestemmingsplan.
9.3.
Op het perceel [adres] is tevens het bestemmingsplan ‘Parapluherziening wonen’ (hierna: de Parapluherziening) van toepassing. Op grond van de verbeelding bij dit bestemmingsplan geldt voor dit perceel de aanduiding ‘overige zone – toevoegen (on)zelfstandige wooneenheden niet toegestaan’. Op grond van het bepaalde in artikel 3.1 van de planregels bij dit bestemmingsplan is het ter plaatse van deze aanduiding niet toegestaan om het bestaand aantal (on)zelfstandige wooneenheden te vergroten. Het bouwplan is in zoverre dan ook in strijd met dit bestemmingsplan.
9.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt de vergunningaanvraag van rechtswege mede aangemerkt als een aanvraag voor het gebruiken van gronden in afwijking van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Het college moest daarom beoordelen of vergunningverlening voor de afwijkingen van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo mogelijk is.
9.5.
Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2⁰, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, onder 4 en onder 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) vergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan en de Parapluherziening. Voor wat betreft de strijd met het Parapluplan is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1⁰, van de Wabo vergunning verleend voor het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan. Artikel 2.1, lid c, van de planregels bij het Parapluplan biedt het college de mogelijkheid om af te wijken van de normering in de ‘nota autoparkeren’:
1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Een omgevingsvergunning voor een dergelijke afwijking wordt niet verleend indien dat tot gevolg zou hebben dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving onevenredig wordt aangetast.
9.6.
De rechtbank stelt voorop dat het college bij de uitoefening van de bevoegdheid om vergunning te verlenen voor het afwijken van de hiervoor genoemde bestemmingsplannen de betrokken ruimtelijke belangen op zorgvuldige wijze tegen elkaar dient af te wegen.
9.7.
Eisers stellen zich in dat kader op het standpunt dat het bouwplan kan leiden tot geluidsoverlast, aantasting van privacy en tot parkeerproblemen in de directe omgeving van het perceel [adres].
Relativiteitsvereiste
9.8.
Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. De rechtbank overweegt dat de erfgoedorganisaties die in de zaak met nummer 23/2115 beroep hebben ingesteld zich blijkens hun statutaire doelstellingen richten op de bescherming van onroerend erfgoed. De bescherming van de ruimtelijke belangen van omwonenden valt niet onder hun doelstellingen. Het bepaalde in artikel 8:69a van de Awb staat er daarom aan in de weg dat de bestuursrechter het door deze erfgoedgoedorganisaties ingestelde beroep vanwege de ruimtelijke belangen van omwonenden gegrond verklaart.
9.9.
Het bepaalde in artikel 8:69a van de Awb staat er niet aan in de weg dat de rechtbank de beroepsgronden voor zover die door de eisers [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] , [eiser 8] , [eiser 9] , [eiser 10] (in de zaak met kenmerk 23/2098) en [eiser 2] (in de zaak met kenmerk 23/2097) in dit verband zijn aangevoerd inhoudelijk beoordeelt. Zij zijn immers omwonenden van het pand aan de [adres]. De rechtsregels waar zij zich op beroepen strekken mede tot bescherming van hun belangen.
Geluid
9.10.
Eisers vrezen voor geluidsoverlast ten gevolge van het bouwplan. De rechtbank overweegt dat het college bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting mocht uitgaan van de richtwaarden zoals vastgelegd in de VNG-richtlijn ‘Bedrijven en milieuzonering’, editie 2009 (hierna: de richtlijn) en het gebiedstype ‘rustige woonwijk’. Uit de door het college overgelegde notitie van Alcedo van 19 april 2022 blijkt dat het geluidsniveau bij de dichtbij gelegen woningen maximaal 39 dB(A) bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A) in de dagperiode en 40 dB(A) in de avondperiode. De rechtbank is van oordeel dat het college bij de vergunningverlening mocht uitgaan van de door Alcedo gemaakte akoestische berekeningen. Eisers hebben zelf geen tegenrapport of ander akoestisch onderzoek overgelegd. Nu uit de berekeningen van Alcedo blijkt dat voldaan wordt aan de richtwaarden zoals vermeld in de richtlijn hoefde de geluidsbelasting op nabijgelegen woningen niet in de weg te staan aan vergunningverlening. Het onderzoek van Alcedo is in zoverre niet inhoudelijk op basis van een deskundigenrapport betwist. Het college mocht bij de besluitvorming uitgaan van de juistheid van de resultaten uit dit onderzoek.
Privacy
9.11.
Ten aanzien van de door eisers gestelde aantasting van privacy overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde stukken blijkt dat het dakterras in het definitieve bouwplan fors is verkleind en gecentreerd is op het midden van het gebouw. De grens van het dakterras komt daardoor circa 7 meter vanaf de gevels van het gebouw aan de straatzijden (naar binnen toe) te liggen. Ook wordt in het bouwplan als afscheiding van het dakterras een groene haag van circa 1,60 meter hoog aangeplant waardoor het zicht op omliggende woningen wordt beperkt. De rechtbank is van oordeel dat met deze maatregelen het college mocht aannemen dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de privacy van omwonenden.
Parkeren
9.12.
De rechtbank stelt vast dat het college zich bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de afwijking van de parkeernormen zoals neergelegd in de ‘nota autoparkeren’ heeft gebaseerd op een verkeerskundig memo van Keypoint Consultancy (hierna: Keypoint) van 3 mei 2021. Uit het memo van Keypoint blijkt dat volgens de parkeernormen van de ‘nota autoparkeren’ 12,2 (afgerond dertien) parkeerplaatsen nodig zijn voor de te realiseren acht appartementen. Volgens het memo van Keypoint kan voor dit bouwplan volstaan worden met negen parkeerplaatsen, te weten een parkeerplaats per te realiseren appartement en een parkeerplaats voor deelmobiliteit. Volgens Keypoint zijn zowel de opkomst van deelmobiliteit als de doelgroep waarvoor gebouwd wordt van belang voor deze conclusie. Volgens Keypoint valt te verwachten dat de appartementen vooral in trek zullen zijn bij hoger opgeleide 30-ers en 40-ers die ‘hip en stads’ zijn en voor wie autobezit van ondergeschikt belang is. Bovendien ligt de locatie van het bouwplan niet ver van het station van Hengelo. De rechtbank overweegt dat de lagere parkeerbehoefte van dit project, waarvan Keypoint is uitgegaan, is gebaseerd op een aantal aannames over (met name) de doelgroep waarvoor wordt gebouwd. Het college mocht in de besluitvorming uitgaan van deze aannames, mits deze aannames voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat de motivering van deze aannames in het memo van Keypoint voldoende draagkrachtig is. Eisers hebben tegen het memo van Keypoint geen eigen verkeerskundig (tegen)onderzoek ingebracht. Het college mocht daarom afgaan op de conclusie van Keypoint dat de te realiseren negen parkeerplaatsen voldoende zijn voor dit project.
De rechtbank overweegt in dit verband ten overvloede dat, indien de parkeerdruk in de praktijk toch onverhoopt tegenvalt, ter zitting onweersproken is gesteld dat niet al te ver van de locatie van het project openbare parkeergelegenheid in voldoende mate beschikbaar is.
9.13.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het college de betrokken ruimtelijke belangen op zorgvuldige wijze tegen elkaar heeft afgewogen en dat zij heeft mogen besluiten om de omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ en ‘het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ te verlenen.
Het wijzigen van een gemeentelijk monument
10.1.
Op het wijzigen van een gemeentelijk monument zijn op grond van het bepaalde in artikel 2.18 van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 2.2, eerste lid, onder b, sub 1⁰, van de Wabo, de bepalingen van de betrokken gemeentelijke verordening van toepassing. Dat is in dit geval de Erfgoedverordening 2018 van de gemeente Hengelo (hierna: Erfgoedverordening). Op grond van het bepaalde in artikel 12 van de Erfgoedverordening, voor zover hier van belang, is het verboden om een gemeentelijk monument zonder omgevingsvergunning te wijzigen. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Erfgoedverordening kan een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een gemeentelijk monument slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.
10.2.
Het college heeft zich in zijn besluitvorming gebaseerd op een advies van de Erfgoedcommissie van 11 januari 2023. De Erfgoedcommissie heeft positief geadviseerd over het bouwplan.
10.3.
Eisers stellen zich op het standpunt dat het gebouw aan de [adres] niet slechts aan de buitenkant, maar ook aan de binnenkant zoveel mogelijk in zijn oorspronkelijke toestand dient te worden bewaard. Zij benadrukken dat zowel in ruimte als in materialen sprake is van samenhang tussen de binnenkant en de buitenkant van het gebouw. De verleende omgevingsvergunning leidt ertoe dat de binnenkant van het gemeentelijk monument wordt aangetast.
10.4.
De rechtbank overweegt dat alhoewel het hele gebouw aan de [adres] is aangewezen als gemeentelijk monument, dit niet betekent dat onderdelen van een dergelijk monument nooit zouden mogen worden gewijzigd. Uitgangspunt bij de beoordeling van een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een dergelijk gemeentelijk monument vormt de redengevende omschrijving ten behoeve van de aanwijzing als monument. Uit deze omschrijving volgt dat de karakteristieke buitenkant van het gebouw bepalend is geweest voor de aanwijzing als (gemeentelijk) monument. Monumentale waarden die verband houden met de binnenkant van het gebouw zijn daarin niet vermeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het belang van de monumentenzorg zich niet verzet tegen het verlenen van de aangevraagde omgevingsvergunning voor het wijzigen van dit gemeentelijke monument.
Overige beroepsgronden
11.1.
De rechtbank stelt vast dat eisers ook beroepsgronden hebben aangevoerd die betrekking hebben op de toewijzingsprocedure die geleid heeft tot de verkoop van het pand aan de [adres], onvoldoende participatie, het niet oplossen van de woningnood en het niet openbaar toegankelijk zijn van het gebouw. Het springende punt van eisers is dat zij vinden dat het college het pand een functie had moeten geven in lijn met waarvoor het pand in oorsprong was bedoeld. Daarnaast hebben eisers in de beroepen met kenmerk 23/2115 beroepsgronden naar voren gebracht die zien op de gang van zaken tijdens de hoorzitting in bezwaar. De rechtbank zal deze beroepsgronden hierna achtereenvolgens bespreken.
11.2.
De rechtbank stelt voorop dat de toewijzingsprocedure die geleid heeft tot de verkoop van het pand aan de [adres] aan de derde-partij in het kader van de behandeling van dit beroep niet aan de orde kan komen. De bestuursrechter beoordeelt of het college de aangevraagde omgevingsvergunning heeft mogen verlenen, niet of de daaraan voorafgaande toewijzing en verkoop van het pand op rechtmatige wijze hebben plaatsgevonden. In onderhavige procedure is het een gegeven dat de derde-partij eigenaar is geworden van het pand en als zodanig de in geding zijnde vergunningaanvraag heeft kunnen doen. Die aanvraag heeft het college vervolgens aan de hand van de regels in de Wabo moeten beoordelen.
11.3.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat sprake is geweest van onvoldoende participatie van omwonenden stelt de rechtbank vast dat uit de stukken blijkt dat de derde-partij een participatietraject heeft gestart en dat in het najaar van 2021 en in het voorjaar van 2022 gesprekken hebben plaatsgevonden met omwonenden en buurtgenoten. Volgens het participatieverslag van 21 juni 2022 zijn tijdens deze gesprekken de zorgen van omwonenden, waaronder met name het dakterras en de parkeerproblematiek, besproken. Of en zo ja de wijze waarop participatie aan de orde is geweest behoeft de rechtbank echter niet te beoordelen, omdat participatie ten tijde van de indiening van de aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning niet wettelijk verplicht was. Participatie is daarom geen onderdeel van dat wat de rechtbank in deze zaak moet toetsen.
11.4.
Op zichzelf genomen is het juist dat dit bouwplan de woningnood in de gemeente Hengelo niet oplost, maar dat is ook niet vereist voor verlening van een omgevingsvergunning. Wel levert het bouwplan een (weliswaar bescheiden) bijdrage aan het terugdringen van de woningnood. Het college heeft dit aspect mee kunnen wegen in zijn besluitvorming.
11.5.
Ten aanzien van de stelling dat het gebouw na realisering van het bouwplan niet meer openbaar toegankelijk zal zijn, overweegt de rechtbank dat het gegeven dat een gebouw een maatschappelijke bestemming heeft, op zichzelf genomen niet betekent dat dat gebouw daarmee openbaar toegankelijk is of zou moeten zijn. Uit de planregels bij de van toepassing zijnde bestemmingsplannen, noch uit enig ander wettelijk voorschrift volgt dat het gebouw aan de [adres] openbaar toegankelijk dient te zijn. Daarbij komt nog dat het gebouw aan de [adres] feitelijk al sinds de verhuizing van de bibliotheek uit dit pand, in 1986, niet meer openbaar toegankelijk is.
11.6.
Namens de eisers in 23/2115 zijn opmerkingen gemaakt over de wijze waarop hun bezwaar is behandeld. Zo liet de verstaanbaarheid tijdens de hoorzitting in bezwaar te wensen over en Th. Van Stapele, die tijdens de hoorzitting aanwezig was als gemachtigde van [stichting 2] (hierna: [stichting 2] ), heeft de hoorzitting niet goed kunnen volgen. Ook was volgens deze eisers te weinig spreektijd en was er te weinig tijd om op stukken te reageren. De rechtbank maakt uit de stellingen van eisers op dat zij vinden dat de behandeling in bezwaar onzorgvuldig is geweest. De rechtbank overweegt naar aanleiding van wat eisers hierover naar voren hebben gebracht, dat niet gebleken is dat de bepalingen over de behandeling van bezwaar, in hoofdstuk 7 van de Awb, niet zijn nageleefd. Ook is concreet gesteld noch gebleken dat eisers in bezwaar onvoldoende gelegenheid hebben gehad om naar voren te brengen wat zij naar voren wilden brengen.
Overige overwegingen
12. Wat eisers verder hebben aangevoerd kan evenmin leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
13. De rechtbank is gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen en in de beslissing op bezwaar het primaire besluit in stand heeft kunnen laten.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen van [eiser 1] , van [eiser 3] en van [eiser 4] niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van de overige eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, en mr. J.W.M. Bunt en mr. F. Onrust, leden, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.