ECLI:NL:RBOVE:2025:401

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
08 044520 22
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde, die verplicht werd gesteld tot betaling van € 38.569,94 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor meerdere feiten van oplichting, waarbij hij goederen had besteld bij verschillende slachtoffers zonder deze te betalen. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie gedeeltelijk toegewezen, maar verklaarde het OM niet-ontvankelijk in een deel van de vordering ter hoogte van € 44.331,74, omdat de veroordeelde voor bepaalde feiten was vrijgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en heeft de omvang daarvan berekend op basis van de onbetaalde facturen van de slachtoffers. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden opgelegd, waarbij een deel hoofdelijk aan de veroordeelde wordt toegerekend, gezien de gezamenlijke huishouding met een medeverdachte. De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 36e Sr en de noodzaak om de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op basis van de bewijsstukken in het dossier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 0804452022
Datum vonnis: 27 januari 2025
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de [locatie] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 101.528,09.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 9 december 2024 en 13 januari 2025.
De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. D. Nieuwenhuis, advocaat in Arnhem, is op de terechtzitting van 9 december 2024 verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 13 januari 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2.1
Het standpunt van de officier van justitie
Op de terechtzitting van 9 december 2024 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 100.867,64‬, bestaande uit de volgende bedragen:
feit 1: € 48.519,25
  • [slachtoffer 1] ( [bedrijf 1] ) € 1.983,59
  • [slachtoffer 2] ( [bedrijf 2] ) € 30.000,--
  • [slachtoffer 3] ( [bedrijf 3] ) € 3.796,62
  • [slachtoffer 4] ( [bedrijf 4] ) € 805,98
  • [slachtoffer 5] ( [bedrijf 5] ) € 2.876,49
  • [slachtoffer 6] ( [bedrijf 6] ) € 5.495,--
  • [slachtoffer 7] ( [bedrijf 7] ) € 3.026,57
  • [slachtoffer 8] ( [bedrijf 8] ) € 535,--
feit 2: € 39.414,71
  • [slachtoffer 9] ( [bedrijf 9] ) € 5.009,40
  • [slachtoffer 10] ( [bedrijf 10] ) € 5.717,25
  • [slachtoffer 11] ( [bedrijf 11] ) € 1.072,81
  • [slachtoffer 12] ( [bedrijf 12] ) € 6.275,70
  • [slachtoffer 13] ( [bedrijf 13] ) € 1.339,55
  • [slachtoffer 14] € 20.000,--
feit 3: € 12.933,68
  • [slachtoffer 15] ( [bedrijf 14] ) € 684,33
  • [slachtoffer 16] ( [bedrijf 15] ) € 12.249,35
Volgens de officier van justitie moet het volledige bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel uit feit 1 en feit 3 aan de veroordeelde worden toegerekend en moet 75 procent van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit feit 2 aan de veroordeelde worden toegerekend. Dit betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde volgens de officier van justitie € 48.519,25 + (0,75 x € 39.414,71) + € 12.933,68 = € 91.013,96 bedraagt.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering nietontvankelijk moet worden verklaard gelet op de door hem bepleite vrijspraak in de strafzaak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel maximaal € 87.672,26 bedraagt. Ook heeft de raadsman bepleit dat het voordeel dat afkomstig is uit feit 2 en feit 3 niet volledig aan veroordeelde kan worden toegerekend omdat – bij een bewezenverklaring – het medeplegen van oplichting bewezen zal worden verklaard. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in dat geval pondspondsgewijs moet worden verdeeld. Tot slot heeft de raadsman verzocht om de bedragen die eventueel door de rechtbank als schadevergoeding zijn toegewezen aan de benadeelde partijen in mindering te brengen op het ontnemingsbedrag.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Niet-ontvankelijk
De veroordeelde is bij vonnis van 27 januari 2025 wat betreft feit 1 partieel, namelijk ten aanzien van de aangevers [slachtoffer 5] (eigenaar van [bedrijf 5] ), [slachtoffer 6] (accountmanager van [bedrijf 6] ) en [slachtoffer 7] (eigenaar van [bedrijf 7] ) vrijgesproken. Ook voor wat betreft feit 2 is veroordeelde partieel, namelijk ten aanzien van de aangever [slachtoffer 14] vrijgesproken. Veroordeelde is wat betreft feit 3 in het geheel vrijgesproken van het feit waarop de ontnemingsvordering van de officier van justitie is gegrond. Het Openbaar Ministerie dient daarom in de vordering voor dat gedeelte, te weten een bedrag van € 44.331,74 niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.2
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 27 januari 2025 veroordeeld, voor zover van belang, voor de volgende strafbare feiten:
feit 1:
het misdrijf:
oplichting, meermalen gepleegd;
feit 2:
het misdrijf:
medeplegen van oplichting;
en
het misdrijf:
oplichting, meermalen gepleegd.
3.3
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het bepaalde in artikel 36e Sr kan op vordering van het Openbaar Ministerie bij afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit dat feit. Daartoe moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van het bewezenverklaarde of uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, te weten het met deze vordering samenhangende strafdossier, met daarin het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 29 januari 2024.
De rechtbank neemt als grondslag voor de ontnemingszaak hetgeen bewezen is verklaard in het hiervoor genoemde vonnis van deze rechtbank. De rechtbank acht aannemelijk dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van de inhoud van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen als volgt vast.
3.3.1
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 is bewezen verklaard dat veroordeelde aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 8] heeft opgelicht.
Aangever [slachtoffer 1] (eigenaar van [bedrijf 1] )
De veroordeelde heeft bij [slachtoffer 1] goederen besteld ten behoeve van zijn cateringbedrijf [bedrijf 17] . De goederen zijn door [slachtoffer 1] geleverd aan de veroordeelde. De facturen, ter hoogte van in totaal € 1.983,59, zijn niet betaald.
Aangever [slachtoffer 2] (eigenaar van [bedrijf 2] )
De veroordeelde heeft bij [slachtoffer 2] goederen gehuurd ten behoeve van zijn cateringbedrijf [bedrijf 17] . De goederen zijn door [slachtoffer 2] afgeleverd aan de veroordeelde. De facturen, ter hoogte van in totaal € 9.216,20, zijn niet betaald. Daarnaast is een deel van de verhuurde goederen niet geretourneerd. De rechtbank schat de waarde van de niet-geretourneerde goederen op € 16.000,--.
Aangever [slachtoffer 3] (eigenaar van [bedrijf 3] )
De veroordeelde heeft bij [slachtoffer 3] goederen besteld ten behoeve van zijn cateringbedrijf [bedrijf 17] . De goederen zijn door [slachtoffer 3] geleverd aan de veroordeelde. De facturen, ter hoogte van in totaal € 3.796.62, zijn niet betaald.
Aangever [slachtoffer 4] (eigenaar van [bedrijf 4] )
De veroordeelde heeft bij [slachtoffer 4] goederen besteld ten behoeve van zijn cateringbedrijf [bedrijf 17] . De goederen zijn door [slachtoffer 4] geleverd aan de veroordeelde. De factuur, ter hoogte van € 700,15, is niet betaald. De door [slachtoffer 4] gemaakte incassokosten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden beschouwd als wederrechtelijk verkregen voordeel voor de veroordeelde.
Aangever [slachtoffer 8] (eigenaar van [bedrijf 8] )
De veroordeelde heeft bij [slachtoffer 8] goederen besteld gekregen ten behoeve van zijn cateringbedrijf [bedrijf 17] . De goederen zijn door [slachtoffer 8] geleverd aan de veroordeelde. De factuur, ter hoogte van € 535,--, is niet betaald.
Conclusie
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage bij dit vonnis opgenomen wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit feit 1 vast op:
[slachtoffer 1] : € 1.983,59
[slachtoffer 2] : € 25.216,20
[slachtoffer 3] : € 3.796,62
[slachtoffer 4] : € 700,15
[slachtoffer 8] :
€ 535,-- +
Totaal: € 32.231,56‬.
3.3.2
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 is bewezen verklaard dat verdachte alleen aangevers [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] en [bedrijf 13] heeft opgelicht en dat hij samen met een ander aangever [slachtoffer 12] heeft opgelicht.
Aangevers [slachtoffer 9] (eigenaar van [bedrijf 9] ) en [slachtoffer 10] (eigenaar van [bedrijf 10] )
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit de (sloop)werkzaamheden die in zijn opdracht door [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] zijn verricht in een pand dat de veroordeelde huurde en waarvan hij dus geen eigenaar was.
Aangever [slachtoffer 11] (eigenaar van [bedrijf 11] )
De veroordeelde heeft bij [slachtoffer 11] goederen besteld gekregen ten behoeve van zijn cateringbedrijf [bedrijf 16] . De goederen zijn door [slachtoffer 11] geleverd aan de veroordeelde. De facturen, ter hoogte van in totaal € 1.072,81, zijn niet betaald.
Aangever [slachtoffer 13] (eigenaar van [bedrijf 13] )
De veroordeelde heeft bij [bedrijf 13] goederen besteld ten behoeve van zijn cateringbedrijf [bedrijf 16] . De goederen zijn door [bedrijf 13] geleverd aan de veroordeelde. De facturen, ter hoogte van in totaal € 1.339,55, zijn niet betaald.
Aangever [slachtoffer 12] (eigenaar van [bedrijf 12] )
De veroordeelde en medeveroordeelde [medeverdachte] hebben van [bedrijf 12] twee uitzendkrachten ter beschikking gesteld gekregen ten behoeve van hun bedrijf [bedrijf 16] . Dit waren [naam 1] en [naam 2] . De veroordeelde en [medeverdachte] hebben de factuur van [bedrijf 12] , waarin de loonkosten voor voornoemde uitzendkrachten waren opgenomen, niet betaald.
De factuur bevat de volgende specificatie van de loonkosten:
- loon [naam 1] : € 346,55 + € 979,90 = € 1.326,45‬ exclusief BTW.
Dit is: € 1.326,45 x 1,21 = € 1.605,-- inclusief BTW.
- loon [naam 2] : € 573,60 exclusief BTW.
Dit is: € 573,60 x 1,21 = € 694,06 inclusief BTW.
Door [bedrijf 12] is daarnaast in opdracht van de veroordeelde en [medeverdachte] met terugwerkende kracht loon uitbetaald aan [naam 3] en [naam 4] (de kinderen van [medeverdachte] ) over de maand februari 2023 voor werkzaamheden die zij in die maand bij [bedrijf 16] zouden hebben verricht. [naam 3] en [naam 4] zijn daar echter nooit werkzaam geweest. [slachtoffer 12] heeft bij de politie verklaard dat [bedrijf 12] over nog meer maanden loon heeft uitbetaald aan [naam 3] en [naam 4] . Uit het dossier volgt echter ook dat [slachtoffer 12] een deel van die betalingen nog heeft kunnen tegenhouden. Hoewel het niet denkbeeldig is dat er door [bedrijf 12] meer loon aan [naam 3] en [naam 4] is uitbetaald dan enkel het loon over de maand februari 2023, bevat het dossier daarvoor onvoldoende directe en concrete aanwijzingen. Het dossier bevat evenmin directe en concrete aanwijzingen omtrent de omvang van het bedrag dat [naam 3] en [naam 4] dan – naast het loon over de maand februari – zouden hebben ontvangen. De rechtbank gaat daarom bij de beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van alleen het loon dat over de maand februari is uitbetaald op de rekeningen van [naam 3] (€ 813,48) en [naam 4] (€ 813,48).
Dit levert een totaalbedrag aan onbetaalde facturen op van: € 3.926,02, bestaande uit de volgende bedragen:
  • loon [naam 1] : € 1.605,--
  • loon [naam 2] : € 694,06
  • loon [naam 3] : € 813,48
  • loon [naam 4] : € 813,48
Conclusie
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage bij dit vonnis opgenomen wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit feit 2 vast op:
[slachtoffer 11] € 1.072,81
[bedrijf 13] € 1.339,55
[bedrijf 12]
€ 3.926,02 +
Totaal: € 6.338,38‬.
3.3.3
De totale omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt de totale omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van:
€ 38.569,94.
Hierbij merkt de rechtbank op dat in het vonnis van 27 januari 2025 in de hoofdzaak de vorderingen tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 11] en [bedrijf 13] geheel of ten dele ten laste van de veroordeelde zijn toegewezen. Omdat niet is gebleken dat de veroordeelde deze vorderingen inmiddels heeft voldaan, worden de toegewezen bedragen aan schadevergoeding niet in mindering gebracht op het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.4
De verdeelsleutel
Op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting is vast komen te staan dat naast de veroordeelde ook [medeverdachte] voordeel heeft genoten uit het strafbare feit dat is gepleegd ten aanzien van [slachtoffer 12] (eigenaar van [bedrijf 12] ). De rechtbank overweegt met betrekking tot de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit dit strafbare feit het volgende.
Op basis van het dossier is het vermoeden gerechtvaardigd dat de veroordeelde en [medeverdachte] gezamenlijk de beschikking hebben gehad over de gehele opbrengst van het strafbare feit. Daarbij betrekt de rechtbank dat de veroordeelde en [medeverdachte] ten tijde van het strafbare feit een gezamenlijke huishouding voerden. De veroordeelde heeft geen gegevens verschaft die dit vermoeden ontzenuwen. Daarom zal het wederrechtelijk verkregen voordeel uit het strafbare feit dat is gepleegd ten aanzien van [slachtoffer 12] , zijnde een bedrag van
€ 3.926,02, als gemeenschappelijk voordeel voor het geheel hoofdelijk - mede - aan de veroordeelde worden toegerekend.
3.5
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van €
38.569,94, waarbij de verplichting met betrekking tot een gedeelte van
€ 3.926,02 hoofdelijk wordt opgelegd.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor wat betreft een deel van € 44.331,74;
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
  • legt de veroordeelde de
  • bepaalt de duur van de
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. N.P. Heisterkamp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2022019702. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 december 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
In augustus 2021 zijn [medeverdachte] en ik samen het cateringbedrijf [bedrijf 17] begonnen. Ik heb bestellingen voor [bedrijf 17] gedaan bij [slachtoffer 3] . Het zou kunnen dat ik [slachtoffer 1] van [bedrijf 1] heb gebeld om een bestelling te doen voor [bedrijf 17] . Ik heb materialen gehuurd bij [slachtoffer 2] van [bedrijf 18] voor [bedrijf 17] . Ik heb op 12 augustus 2021 een buffet besteld bij [slachtoffer 4] van [bedrijf 4] .
Op 9 februari 2023 is het bedrijf [bedrijf 16] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel op mijn naam. Ik heb contact gehad met groenteleverancier [slachtoffer 11] . Ik heb besteld bij [slachtoffer 11] . Ik was aanwezig bij de gesprekken met [slachtoffer 12] van [bedrijf 12] B.V. Tijdens het gesprek op 2 maart 2023 hebben wij besproken dat er dertien personeelsleden nodig waren. [naam 3] en [naam 4] zijn mede op mijn verzoek op de loonlijst gezet. Ik heb contact gehad met [slachtoffer 13] van [bedrijf 13] over bestellingen voor [bedrijf 16] .
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 12 januari 2022, pagina’s 27 en 28, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik, [slachtoffer 1] , ben eigenaar van het bedrijf [bedrijf 1] te [vestigingsplaats 1] . Op woensdag 27 oktober 2021 nam mijn medewerkster de telefoon aan. Zij hoorde dat ene [alias 1] aan de telefoon was. Ik nam donderdags contact op met deze [alias 1] . [alias 1] vertelde mij wat over zijn zaak, genaamd [bedrijf 19]. Op 5 november 2021 heb ik een levering van drank, bar, mobiele koelkast en glaswerk, gedaan aan [alias 1] voor een bedrag van 510,38 euro. Daarna was er via de telefoon een bestelling door [alias 1] . Ik heb de levering afgeleverd op 12 november 2021, 18 november 2021 en 26 november 2021 voor dranken. Dit was een totaal bedrag van 1473,21 euro. Ik heb de facturen naar [alias 1] gestuurd maar geen geld ontvangen.
3.
Geschriften, te weten facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 19] van 9 november 2021, 22 november 2021 en 21 december 2021, pagina’s 30-32:
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
4.
Het procesverbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 11 januari 2022, pagina’s 36 en 37, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben eigenaar/algemeen directeur van het bedrijf [bedrijf 2] bv te [vestigingsplaats 2] . [alias 2] belde ons halverwege oktober. Hij wilde voor langere tijd keukenapparatuur huren voor zijn cateringbedrijf [bedrijf 17] catering. Wij hebben toen goederen geleverd. De factuur van de verhuur is niet betaald.
5.
Geschriften, te weten facturen van [bedrijf 18] aan [bedrijf 17] Catering & Events met de factuurnummers [factuurnummer 1] , [factuurnummer 2] , [factuurnummer 3] en [factuurnummer 4] :
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
6.
Een geschrift, te weten een overzicht van de niet-geretourneerde goederen met waardeschatting, van 3 januari 2022, pagina 43:
[afbeelding]

7.

Het procesverbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 14 januari 2022, pagina’s 72 en 73, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb een levensmiddelenwinkel in [vestigingsplaats 3] . De eerste bestelling was dus op 25 september 2021. De eerste factuur heb ik verstuurd op 31102021. Ik kreeg weer bestellingen van [alias 1] op 30-09-2021, 04-10-2021, 09-10-2021, 16-10-2021, 23102021, 26-10-2021, 4-11-2021, 8112021, 9-11-2021, 12-11-2021. In totaal gaat het om een bedrag van 3796,62 incl BTW. Tot op heden heb ik geen betalingen gehad van [alias 1] .
8.
Een geschrift, te weten een overzicht openstaande posten van [bedrijf 19] bij [bedrijf 3] van 8 januari 2022, pagina 89:
[afbeelding]

9.

Het procesverbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 14 januari 2022, pagina’s 92 en 93, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben eigenaar van zalencentrum [bedrijf 4] . Op 12 augustus 2021 werd er een spoedbestelling gedaan door een zekere [alias 2] . Er werd een biertap, koeling, vaatje bier, frisdrank, glaswerk, en voor de avond zijn er borden, bestek, en warmhoudbakken besteld. Genoemde goederen werden op zaterdag 14 augustus 2021 in ontvangst genomen door [alias 2] . Op 15 augustus 2021 heb ik een factuur gestuurd voor genoemde levering. Er zijn deurwaarders aan de deur geweest bij [alias 2] . Dit alles heeft niets opgeleverd.
10.
Een geschrift, te weten een factuur van [bedrijf 4] aan [alias 2] met factuurnummer [factuurnummer 5] , pagina 95:
[afbeelding]

11.

Het procesverbaal van aangifte van [slachtoffer 8] van 11 januari 2022, pagina’s 173 en 174, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op maandag 3 december 2021 werd er telefonisch contact opgenomen met ons bedrijf [bedrijf 8] , door een bedrijf dat zich [bedrijf 19] noemde. Er werd een afspraak gemaakt met een zekere [alias 1] van [bedrijf 17] . Op maandag 13 december 2021 kwam de eerste bestelling van [alias 1] binnen. Deze bestelling is nog dezelfde dag opgehaald. Op maandag 13 december 2021 is de factuur voor deze levering per mail verstuurd. Op vrijdag 7 januari 2022 heb ik een aanmaning voor de geleverde en nog steeds niet betaalde producten naar [bedrijf 17] gestuurd. Ik ben benadeeld voor een bedrag van 535,-- euro.
12.
Een geschrift, te weten een factuur van [bedrijf 8] aan [bedrijf 17] van 13 december 2021, pagina 176:
[afbeelding]
13.
Het procesverbaal van aangifte van [slachtoffer 11] van 19 april 2023, pagina’s 213 en 214, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben eigenaar van [bedrijf 11] . Ik kreeg op 24 maart 2023 een mail. In de mail gaf ene [alias 1] aan dat hij een nieuw cateringbedrijf was begonnen en hij zocht een toeleveringsbedrijf voor groente en fruit. Het mailadres is: [e-mailadres] . Vrijdag 25 maart om 08.00 uur belde hij mij op. Hij vroeg of er voor het weekeinde nog iets geleverd kon worden. Niet veel later kwam een man de goederen ophalen. Hij nam voor ongeveer 800 euro aan groente en fruit mee. Ik heb tot op heden, 19 april 2023 nog geen betaling van deze facturen ontvangen.
14.
Geschriften, te weten facturen van [bedrijf 11] aan [bedrijf 16] Twente, met factuurnummers [factuurnummer 6] en [factuurnummer 7] , pagina’s 225229:
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
15.
Het procesverbaal van aangifte van [slachtoffer 12] van 12 juli 2023, pagina’s 237 en 238, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben opgelicht door [alias 3] en [medeverdachte] , de eigenaren van [bedrijf 16] te [vestigingsplaats 3] . Ik ben de eigenaar van [bedrijf 12] B.V. Op 2 maart 2023 had ik een gesprek met [medeverdachte] en [alias 1] in een bedrijfspand aan de [adres] . In dit gesprek zij we ingegaan op wat men precies nodig hadden op personeelsgebied. Twee mensen zijn op 8 maart 2023 begonnen met werkzaamheden voor [bedrijf 16] . Naast de bovenstaande twee personeelsleden vroeg [alias 1] mij ook twee personeelsleden op mijn loonlijst te zetten. Dit waren [naam 3] ( [naam 3] ) en [naam 4] ( [naam 4] ). [alias 1] gaf aan dat zij al vanaf 13 februari 2023 bij hen aan het werk waren. Ik heb hen vervolgens op de loonlijst gezet met terugwerkende kracht en zij zijn over de maand februari 2023 ook uitbetaald. Achteraf bleek dat dit stiefkinderen van [alias 1] waren. En via personeelsleden die door mij bij hen geplaatst waren heb ik gehoord dat zijn geen enkele dag daar hebben gewerkt. En vervolgens hebben ze het factuur dat ik opgesteld heb met de kosten voor hen niet betaald.
16.
Een geschrift, te weten een bankafschrift van ING op naam van [bedrijf 12] B.V. van de periode 9 oktober 2021 tot en met 8 april 2024, pagina 248, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[naam 3] . Salaris februari - 813,48 euro
[naam 4] . Salaris februari - 813,48 euro
17.
Een geschrift, te weten een factuur van [bedrijf 12] aan [bedrijf 16] van 15 maart 2023, pagina 249, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aantal Omschrijving Prijs Totaal
14,5 uur [naam 1] (week 9) € 23,90 € 346,55
24 uur [naam 2] (week 10) € 23,90 € 573,60
41 uur [naam 1] (week 10) € 23,90 € 979,90
21% BTW
18.
Het procesverbaal van verhoor getuige [naam 4] opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank van 8 juli 2024, pagina 3, voor zover inhoudende:
[naam 3] en ik werden ingeschreven bij (fonetisch) [bedrijf 12] . (opmerking rechtercommissaris: getuige bedoelt vermoedelijk [bedrijf 12] ) Wij waren daar ingeschreven als werknemer. Wij moesten van [alias 1] uren opgeven, die wij vervolgens betaald kregen terwijl we die uren niet gewerkt hadden.
19.
Het procesverbaal van aangifte van [slachtoffer 13] van 12 juli 2023, pagina’s 252-253, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van oplichting namens mijn bedrijf [bedrijf 13] . Omstreeks 7 maart 2023 werd ik gebeld door een man die zich voorstelde als [alias 1] van het bedrijf [bedrijf 16] . Twee dagen later kreeg ik een mail van [bedrijf 16] . Hierin stond dat hij een feest moest regelen en vroeg of ik daar alvast de drank voor wilde leveren. Vervolgens heeft hij nog twee bestellingen gedaan. In totaal gaat het over drie bestellingen met een waarde van ongeveer 2000 euro. Toen ik er achter kwam dat ik was opgelicht heb ik direct meerdere keren geprobeerd [alias 1] van [bedrijf 16] te bellen en te mailen. Echter het opgegeven telefoonnummer was reeds afgesloten en op diverse emails werd ook niet meer gereageerd.
20.
Geschriften, te weten facturen van [bedrijf 13] aan [bedrijf 16] met factuurnummers [factuurnummer 8] en [factuurnummer 9] , pagina’s [factuurnummer 10] :
[afbeelding]
[afbeelding]