ECLI:NL:RBOVE:2025:3960

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
11558809 \ CV EXPL 25-627
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet wegens te late indiening in huurgeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. Eiseres in verzet, aangeduid als [partij B], is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat zij het verzet niet tijdig heeft ingesteld. De procedure begon met een oorspronkelijke dagvaarding van [partij A] op 9 april 2008, waarbij [partij A] [partij B] en een derde partij heeft gedagvaard wegens onbetaalde huurtermijnen. Het verstekvonnis werd op 6 mei 2008 uitgesproken, maar [partij B] heeft pas op 12 februari 2025 verzet aangetekend, meer dan vier weken na de eerste daad van bekendheid met het vonnis. De kantonrechter oordeelde dat [partij B] op 2 december 2024 bekend was met de inhoud van het verstekvonnis, wat betekent dat de termijn voor het indienen van verzet was verstreken. De kantonrechter heeft de vordering van [partij B] afgewezen en het verstekvonnis van 6 mei 2008 gehandhaafd. Tevens is [partij B] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [partij A].

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11558809 \ CV EXPL 25-627
Vonnis van 17 juni 2025
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
gedaagde partij in het verzet (geopposeerde),
hierna te noemen: [partij A],
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen
[partij B],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
eisende partij in het verzet (opposant),
hierna te noemen: [partij B],
gemachtigde: mr. J.J.M. Pinners, toegevoegd onder nr. [nummer].

1.De zaak in het kort

1.1.
Eiseres in verzet wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat zij het verzet niet tijdig heeft ingesteld. Want op het moment van uitbrengen van de verzetdagvaarding zijn meer dan vier weken verstreken na de eerste daad van bekendheid.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de oorspronkelijke dagvaarding van 9 april 2008 van [partij A],
- het verstekvonnis van 6 mei 2008,
- de verzetdagvaarding van 12 februari 2025 van [partij B],
- de conclusie van repliek van [partij A],
- de conclusie van dupliek van [partij B].
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Op 9 april 2008 heeft [partij A], als verhuurder van de woonruimte gelegen aan de [adres], de heer [naam] (hierna: [naam]) en [partij B] gedagvaard vanwege het onbetaald laten van vervallen huurtermijnen. Daarnaast heeft [partij A] in die procedure ontbinding en ontruiming van het gehuurde gevorderd. [naam] en [partij B] zijn destijds niet in de procedure verschenen en op 6 mei 2008 door de kantonrechter van deze rechtbank bij verstek veroordeeld.
3.2.
Het verstekvonnis is op 8 mei 2008 bij deurwaardersexploot aan [naam] en [partij B] betekend door het achterlaten van het exploot in een gesloten envelop op het adres van de gehuurde woonruimte.
3.3.
Bij brief van 28 november 2024 is [partij B] door deurwaarderskantoor Jongerius (hierna: Jongerius) aangeschreven tot betaling van € 8.300,58 in verband met de veroordeling in het verstekvonnis. De brief is op 29 november 2024 door [partij B] ontvangen.
3.4.
[partij B] heeft op 2 december 2024 telefonisch contact opgenomen met Jongerius.

4.Het geschil in het verzet

4.1.
[partij B] is tegen het verstekvonnis in verzet gekomen. In deze verzetprocedure vordert [partij B] dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis het verstekvonnis van 6 mei 2008 vernietigt en de vordering van [partij A] alsnog afwijst, met veroordeling van [partij A] in de proceskosten. [partij B] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij ten onrechte is aangemerkt als huurder.
4.2.
[partij A] voert verweer. [partij A] concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van [partij B], omdat het verzet niet tijdig is ingesteld. Subsidiair concludeert [partij A] tot bevestiging van het verstekvonnis, omdat er in het geval van [partij B] sprake is geweest van mede-huurderschap.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Het verzet is niet tijdig ingesteld
5.1.
Voorop staat dat de gedaagde die bij verstek is veroordeeld daartegen verzet kan doen (artikel 143 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)). Het verzet moet worden gedaan binnen vier weken na betekening van het vonnis aan de veroordeelde in persoon of na het plegen door de veroordeelde persoon van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is (artikel 143 lid 2 Rv). Buiten deze gevallen vangt de verzetstermijn aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd (artikel 143 lid 3 Rv).
5.2.
Bekendheid met het vonnis op basis van het plegen van een daad van bekendheid impliceert een gedraging naar buiten toe. De bekendheid moet zien op het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging daarvan. Hiervoor is voldoende dat de gedaagde op de hoogte is van de hoofdinhoud van het vonnis. Onder de hoofdinhoud van het vonnis wordt verstaan dat gedaagde bekend is met de eiser, de vordering, de veroordeling jegens wie en het gerecht waardoor hij is veroordeeld. (HR 9 januari 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5501).
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat het verstekvonnis niet in persoon aan [partij B] is betekend. Evenmin is de tenuitvoerlegging van het vonnis voltooid. De vraag is daarom op welk moment [partij B] ondubbelzinnig een daad van bekendheid met de inhoud van het verstekvonnis heeft gepleegd.
5.3.
Uit het door [partij A] overgelegde e-mailcontact tussen haar gemachtigde en Jongerius blijkt dat bij de brief van 28 november 2024, waarin [partij B] is gesommeerd de openstaande vordering te voldoen, ook een kopie van het verstekvonnis en de oorspronkelijke dagvaarding was gevoegd. [partij B] heeft zelf aangegeven deze brief op 29 november 2024 te hebben ontvangen en heeft niet weersproken dat de brief ook een kopie van het verstekvonnis en de oorspronkelijke dagvaarding bevatte. Uit de e-mail van Jongerius blijkt verder dat [partij B] op 2 december 2024 met het deurwaarderskantoor telefonisch contact heeft gehad over de vordering, wat eveneens duidt op bekendheid met de inhoud van het vonnis. Ook heeft [partij A] Whatsappcontact van 2 december 2024 tussen [partij B] en een familielid van [partij A] overgelegd waarin [partij B] de brief en vordering bespreekt. Deze gedragingen naar buiten toe, die door [partij B] niet weersproken zijn, dienen als daden van bekendheid in de zin van artikel 143 lid 2 Rv te worden aangemerkt. De kantonrechter is van oordeel dat hier noodzakelijk uit voortvloeit dat [partij B] in ieder geval op 2 december 2024 bekend is geweest met het verstekvonnis en de inhoud daarvan.
5.4.
Het voorgaande brengt mee dat de termijn van vier weken voor het uitbrengen van een verzetdagvaarding vanaf 2 december 2024 is gaan lopen, zodat die op het moment dat de verzetsdagvaarding van [partij B] werd uitgebracht (12 februari 2025) reeds was verstreken. Dit betekent dat [partij B] te laat is in haar verzet en niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Als gevolg daarvan zal de kantonrechter het geschil niet inhoudelijk behandelen. Het verstekvonnis van 6 mei 2008 blijft van kracht. [partij B] is hier aan gebonden.
Proceskosten
5.5.
[partij B] is in het ongelijk gesteld in het verzet en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
238,00
(1 punt × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
357,00

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
verklaart [partij B] niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde verzet,
6.2.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 357,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.