ECLI:NL:RBOVE:2025:3955

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
11427291 \ CV EXPL 24-4265
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geldleningsovereenkomst en terugbetalingsverplichting

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gemachtigde] over een geldleningsovereenkomst. [eiser] heeft gesteld dat zij een geldlening van € 1.000,00 heeft verstrekt aan [gemachtigde] voor de oprichting van [bedrijf] B.V. en dat [gemachtigde] zijn verplichtingen uit deze overeenkomst niet is nagekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] voldoende bewijs heeft geleverd dat er sprake is van een geldlening en dat [gemachtigde] deze moet terugbetalen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de overboeking van € 1.000,00 niet als een gift kan worden aangemerkt, zoals [gemachtigde] heeft betoogd. De rechter heeft [gemachtigde] veroordeeld tot terugbetaling van het geleende bedrag, inclusief rente en kosten. Tevens zijn de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan [eiser]. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken en de verplichtingen die voortvloeien uit geldleningsovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11427291 \ CV EXPL 24-4265
Vonnis van 17 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen
[gemachtigde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gemachtigde],
procederend in persoon.

1.Samenvatting

1.1.
[eiser] heeft volgens de kantonrechter voldoende onderbouwd gesteld – en [gemachtigde] onvoldoende onderbouwd betwist – dat sprake is van een geldlening en dat op [gemachtigde] dus de verbintenis rust om de door hem ontvangen geldlening terug te betalen. Het geldbedrag is opeisbaar. [gemachtigde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van de gedane overboeking door [eiser]. Verder wordt [gemachtigde] veroordeeld tot betaling van de rente en de kosten.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- de overlegging productie 7 door [eiser]
- de e-mail van [gemachtigde] van 28 mei 2025
2.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 2 juni 2025. [eiser] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [gemachtigde] is niet verschenen. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [gemachtigde] aangegeven dat hij niet zal verschijnen bij de mondelinge behandeling vanwege een vakantie en dat hij uitstel wenst. Het verzoek tot uitstel is afgewezen omdat [gemachtigde] geen verhinderdata heeft opgegeven terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid is gesteld. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald dat bij vervroeging wordt uitgesproken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gemachtigde] tot betaling van € 1.918,95, inclusief rente en kosten, te vermeerderen met de contractuele rente ad 9% per jaar over € 1.000,00 vanaf 21 september 2024 tot de dag der algehele voldoening. Daarnaast vordert [eiser] om [gemachtigde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gemachtigde] zijn verplichtingen uit de op 8 april 2016 gesloten geldleningsovereenkomst niet is nagekomen. [eiser] heeft aan [gemachtigde] een geldlening verstrekt, welke door [gemachtigde] is ontvangen voor de oprichting van [bedrijf] B.V. De rechtspersoon in oprichting is op 22 maart 2017 uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel uitgeschreven en [gemachtigde] is aansprakelijk gebleven voor het terugbetalen van de geldlening. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] desgevraagd toegelicht dat de geldleningovereenkomst op verzoek van de zoon van [gemachtigde] tot stand is gekomen. De zoon was destijds haar buurman en het contact liep via hem. In totaal is aan de zoon € 3.500,00 betaald, € 2.500,00 als geldlening voor hemzelf en € 1.000,00 als geldlening voor [gemachtigde]. De zoon heeft de geldleningsovereenkomst inzake de lening aan [gemachtigde] ([bedrijf] B.V. i.o.) bij [eiser] in de brievenbus gedaan nadat zij het geld had overgemaakt. [eiser] heeft zich niet bemoeid met de inhoud van de geldleningsovereenkomst en zij heeft deze niet ondertekend. De bedoeling was om het bedrag in 60 termijnen (vijf jaar) terug te laten betalen. [eiser] heeft de zoon van [gemachtigde] regelmatig aangesproken om terug te betalen. Omdat betaling is uitgebleven hebben [eiser] en diens gemachtigde [gemachtigde] op 26 augustus 2024 en 20 september 2024 aangemaand tot betaling.
3.3.
[gemachtigde] voert verweer. Hij betwist dat hij gehouden is tot terugbetaling van het door hem van [eiser] ontvangen bedrag. Volgens hem is geen overeenkomst van geldlening tot stand gekomen en tevens is de overeenkomst niet door [eiser] ondertekend. Hij stelt dat de gedane overboeking van € 1.000,00 moet worden gezien als een gift. Acht jaar na het verstrekken van deze gift wenst [eiser] het bedrag ineens te ontvangen met wettelijke rente en andere kosten, terwijl hij in die acht jaar geen enkele herinnering per brief, mail, telefoon of in de persoon heeft ontvangen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] een overboeking van € 1.000,00 heeft gedaan ten behoeve van [bedrijf] B.V. in oprichting (i.o.) vertegenwoordigd door [gemachtigde]. De kantonrechter heeft de vraag te beantwoorden onder welke titel deze overboeking is gedaan. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
4.2.
[eiser] stelt dat er sprake is van een geldleningsovereenkomst. Zij moet op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) feiten stellen waaruit het bestaan van deze overeenkomst blijkt en zo nodig deze feiten bewijzen. Op grond van artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een overeenkomst tot stand door aanbod en aanvaarding. Dit wordt beoordeeld aan de hand van wat partijen over en weer verklaard hebben en van elkaar mochten begrijpen.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter moet het bedrag van € 1.000,00 dat [eiser] naar [bedrijf] BV heeft overgeboekt, worden aangemerkt als geldlening.
4.4.
[eiser] heeft namelijk onderbouwd gesteld dat zij met [gemachtigde] is overeengekomen dat zij € 1.000,00 aan [gemachtigde] zou lenen voor het bedrijf. De door [gemachtigde] ondertekende overeenkomst ondersteunt dit standpunt. Dat de handtekening niet van [gemachtigde] is, dat het een gift was of dat hij erop mocht vertrouwen dat hij het bedrag niet behoefde terug te betalen, zoals [gemachtigde] heeft aangevoerd, heeft hij niet onderbouwd. Doordat [gemachtigde], hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling is verschenen, is de nadere toelichting die [eiser] toen op de gang van zaken heeft gegeven, onweersproken gebleven. Ook uit die toelichting volgt dat sprake was van een geldlening aan [gemachtigde] en niet van een schenking. [eiser] heeft ter zitting gesteld dat [gemachtigde] in de loop van de jaren is verzocht om terugbetaling. Zijn verweer dat hij jarenlang niets van [eiser] heeft gehoord, is daarmee weersproken.
4.5.
Nu niet kan worden aangenomen dat de overboeking een gift was, staat vast dat dit bedrag op grond van de geldleningsovereenkomst moet worden terugbetaald. Omdat [gemachtigde] zijn verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst niet nakomt, is de lening ineens opeisbaar. Dit betekent dat [gemachtigde] aan [eiser] nog € 1.000,00 verschuldigd is. Dit bedrag zal in hoofdsom worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.6.
De gevorderde contractuele rente van € 737,45 berekend tot 20 september 2024 is op de overeenkomst gegrond en niet weersproken en zal worden toegewezen. De verder gevorderde contractuele rente zal worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 181,50 toegewezen.
Proceskosten
4.8.
[gemachtigde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,38
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
895,38

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gemachtigde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.918,95, te vermeerderen met de contractuele rente ad 9% per jaar over € 1.000,00 vanaf 21 september 2024 tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gemachtigde] in de proceskosten van € 895,38, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gemachtigde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. de Haan en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025. (jjm)