ECLI:NL:RBOVE:2025:3951

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
11456523 \ CV EXPL 24-4530
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggeven van apparatuur op basis van eigendomsvoorbehoud en onrechtmatige daad

In deze zaak vordert eiser, H.O.D.N. [bedrijf 1], de teruggave van apparatuur op basis van eigendomsvoorbehoud, omdat de apparatuur inmiddels door gedaagde is doorverkocht. Eiser heeft eerder een vonnis tegen [bedrijf 2] verkregen, maar deze is inmiddels ontbonden en failliet verklaard. Gedaagde, die indirect bestuurder is van [bedrijf 2], wordt aangesproken om de apparatuur terug te geven of schadevergoeding te betalen op basis van onrechtmatige daad. De kantonrechter oordeelt dat de primaire vordering tot teruggeven van de apparatuur niet kan worden toegewezen, omdat gedaagde geen eigenaar is geworden van de apparatuur en deze niet meer onder zich heeft. De subsidiaire vordering tot schadevergoeding wordt ook afgewezen, omdat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter wijst beide vorderingen af en stelt dat de proceskosten voor beide partijen blijven.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11456523 \ CV EXPL 24-4530
Vonnis van 17 juni 2025
in de zaak van
[eiser] H.O.D.N. [bedrijf 1],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. Baert van Jari Rechtspraktijk B.V. ,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis reconventie
- de akte uitlatingen in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de toevoeging productie 14 door [eiser]
- de mondelinge behandeling van 20 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De samenvatting

2.1.
[eiser] kan een eerder gewezen vonnis niet ten uitvoer leggen omdat de in die procedure gedaagde B.V. ( hierna [bedrijf 2]) inmiddels is ontbonden en failliet verklaard. [gedaagde] is indirect enig bestuurder van [bedrijf 2] en [eiser] spreekt [gedaagde] in deze procedure aan om op grond van eigendomsvoorbehoud de geleverde apparatuur aan [eiser] terug te geven dan wel op grond van onrechtmatige daad het bedrag te betalen waartoe [bedrijf 2] eerder is veroordeeld, vermeerderd met kosten. [eiser] heeft daarbij geen beroep gedaan op bestuurdersaansprakelijkheid
De vorderingen worden afgewezen. [gedaagde] is in privé geen eigenaar geworden van de apparatuur en heeft deze ook niet (meer) onder zich. De door [eiser] aangehaalde gedragingen die ten grondslag liggen aan de subsidiaire vordering heeft [gedaagde] als indirect bestuurder van [bedrijf 2] gedaan en niet als privépersoon.

3.De feiten

In conventie en in reconventie
3.1.
[eiser] heeft in november 2023 een hefbrug type Wolf WL250BF en een banden de- en montageapparaat van het type WTC900GT (hierna: de apparatuur) bij [gedaagde] in [plaats] afgeleverd.
3.2.
[gedaagde] is enig bestuurder van [bedrijf 3] GmbH, gevestigd in Duitsland. [gedaagde] is daarnaast indirect (enig) bestuurder van [bedrijf 2].
3.3.
Op 31 oktober 2023 heeft [eiser] aan [bedrijf 3] GmbH een factuur met nummer [nummer 1] gestuurd van € 3.050,00 exclusief btw voor de hefbrug.
3.4.
Op 28 november 2023 heeft [eiser] aan [bedrijf 3] GmbH een factuur met nummer [nummer 2] gestuurd van € 5.650,00 exclusief btw voor het banden de- en montageapparaat.
3.5.
Nadat partijen contact hebben gehad over de betaling van de voornoemde facturen heeft [eiser] op 7 maart 2024 voor beide apparaten in plaats van de twee eerdere facturen één nieuwe factuur met nummer [nummer 3] van € 10.527,00 inclusief btw gestuurd naar [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2]).
3.6.
Op alle voornoemde facturen is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Alle apparatuur blijft eigendom van [bedrijf 1] tot het volledige factuurbedrag voldaan is”.
3.7.
[eiser] heeft [bedrijf 2] op 13 augustus 2023 gedagvaard omdat (volledige) betaling van de factuur aan [bedrijf 2] is uitgebleven. In die procedure is [eiser] bij vonnis van de kantonrechter van 5 november 2024 [bedrijf 2] veroordeeld om aan [eiser] het restant van de factuur aan [bedrijf 2] te betalen, zijnde € 1.379,05, vermeerderd met de wettelijke rente en met de proceskosten.
3.8.
Op 18 oktober 2024 is [bedrijf 2] ontbonden wegens gebrek aan bekende baten, welke wijziging op 7 november 2024 is geregistreerd in het handelsregister van de kamer van koophandel.
3.9.
Op 10 december 2024 is het faillissement van [bedrijf 2] uitgesproken, nadat twee schuldeisers van [bedrijf 2] het faillissement van [bedrijf 2] hadden aangevraagd.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
[eiser] vordert - samengevat – primair de geleverde apparatuur terug op grond van eigendomsvoorbehoud. Subsidiair vordert [eiser] betaling van de door [eiser] ondervonden schade (de toegewezen hoofdsom en kosten uit de eerdere procedure tegen [bedrijf 2]) te vermeerderen met de gemaakte deurwaarderskosten van € 352,29; totaal € 2.332,25.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
4.4.
[gedaagde] vordert betaling van € 827,00 omdat hij dat bedrag te veel zou hebben betaald.
4.5.
[eiser] voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In reconventie
5.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat hij de apparatuur al heeft betaald. [gedaagde] stelt dat hij zelfs meer heeft betaald en vordert het meerdere terug. De kantonrechter behandelt eerst deze vordering.
5.2.
[gedaagde] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij de apparatuur heeft gekocht voor zijn bedrijf [bedrijf 3] GmbH voor een bedrag van € 8.700,00. Vanwege de vestiging van de onderneming in Duitsland heeft [eiser] in de eerste factuur conform afspraak geen btw in rekening gebracht. De apparatuur is geleverd in Nederland omdat [gedaagde] de apparatuur zelf naar Duitsland zou brengen. [gedaagde] heeft totaal in termijnen een bedrag van € 9.527,00 betaald, dus € 827,00 meer dan hij op grond van de facturen aan [bedrijf 3] BmbH verschuldigd was.
5.3.
[eiser] heeft als verweer gevoerd dat [gedaagde] de factuur gericht aan [bedrijf 2] inclusief btw moet betalen. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] ten onrechte een btw-nummer van een andere Duitse onderneming op de eerste facturen vermeld, waarmee [gedaagde] btw-voordeel heeft willen behalen. Omdat [eiser] daar niet in mee wilde gaan en fraude wilde voorkomen heeft hij een nieuwe factuur verzonden naar [bedrijf 2] inclusief btw. Deze is niet volledig betaald.
5.4.
De kantonrechter neemt het vonnis van 5 november 2024 tot uitgangspunt waarin [bedrijf 2] is veroordeeld tot betaling van het restant van de factuur inclusief btw. Uit het procesverloop in dat vonnis blijkt dat [gedaagde] de vordering niet heeft weersproken. Het verweer dat [gedaagde] nu voert, inhoudende onder meer dat hij geen btw hoefde te betalen, had hij in die procedure naar voren moeten brengen en dat heeft hij niet gedaan. Hetzelfde geldt voor het standpunt van [gedaagde] dat [bedrijf 2] geen contractspartij zou zijn. Uitgangspunt is dus dat over de apparatuur btw moet worden betaald. Omdat [gedaagde] in de conclusie van antwoord van de onderhavige procedure en desgevraagd bij de mondelinge behandeling van deze procedure heeft erkend dat niet de hele factuur inclusief btw is betaald, kan niet worden gezegd dat te veel is betaald. Daarom wordt de reconventionele vordering afgewezen.
In conventie
De primaire vordering
5.5.
[eiser] wil de apparatuur terug. [eiser] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat hij op grond van het eigendomsvoorbehoud eigenaar is gebleven van de apparatuur. De factuur inclusief btw is immers niet volledig betaald.
5.6.
[gedaagde] heeft als verweer gevoerd dat [bedrijf 3] GmbH eigenaar is geworden van de apparatuur omdat [gedaagde] de facturen heeft betaald. Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] desgevraagd toegelicht dat de apparatuur inmiddels is verkocht.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat deze vordering niet kan worden toegewezen. In de eerste plaats omdat [eiser] de apparaten aan [bedrijf 2] heeft verkocht en niet aan [gedaagde]. Als blijkt dat [bedrijf 2] niet voldoet aan het eerder genoemde vonnis dient [eiser] zich te wenden tot de curator in het faillissement dan wel tot [gedaagde] als indirect bestuurder van [bedrijf 2]. [eiser] heeft uitdrukkelijk geen beroep gedaan van de aansprakelijkheid van [gedaagde] als bestuurder zodat dit buiten beschouwing blijft.
5.8.
Bovendien heeft [eiser] de stelling van [gedaagde], inhoudende dat de apparatuur inmiddels is verkocht, niet weersproken. De apparatuur is dus niet meer bij [gedaagde].
De subsidiaire vordering tot betaling
5.9.
[eiser] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft gepleegd. [eiser] heeft gesteld dat aan de voorwaarden van een onrechtmatige daad is voldaan. [gedaagde] heeft namelijk hangende en na de procedure tussen [eiser] en [bedrijf 2] persoonlijk de procedure vertraagd met uitstelverzoeken, de apparatuur onttrokken aan [bedrijf 2] door deze mee te nemen naar Duitsland en tegelijkertijd de B.V. te laten ontbinden waardoor [eiser] geen verhaal meer kon nemen en zij de toegewezen vordering niet kon innen. [eiser] beroept zich ook hier uitdrukkelijk niet op bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde].
5.10.
[gedaagde] heeft betwist dat hij de apparatuur aan [bedrijf 2] heeft onttrokken. Volgens hem was voor [eiser] van begin af aan duidelijk dat hij de apparatuur zou meenemen naar Duitsland. Dit blijkt ook uit de eerste facturen gericht aan zijn Duitse onderneming. [gedaagde] heeft [bedrijf 2] ontbonden en uitgeschreven uit het handelsregister omdat er geen baten meer waren en er bij hem geen schuldeisers bekend waren.
5.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] als privépersoon handelingen heeft verricht die als onrechtmatig kunnen worden bestempeld. Dat geldt voor de ontbinding van [bedrijf 2], het uitschrijven in het handelsregister en het indienen van de uitstelverzoeken in de eerdere procedure tussen [eiser] en [bedrijf 2]. Al die handelingen heeft hij als (indirect) bestuurder van [bedrijf 2] gedaan.
5.12.
Dat [gedaagde] als privépersoon de apparatuur heeft weggemaakt kan evenmin worden gezegd. Alle drie facturen waren gericht aan vennootschappen van [gedaagde] en niet aan hem privé. Het moet voor [eiser] ook duidelijk zijn geweest dat [gedaagde] de apparatuur naar Duitsland zou meenemen, aangezien [gedaagde] de apparatuur (aanvankelijk) heeft besteld met zijn Duitse onderneming en de eerste facturen ook zijn gericht aan deze onderneming. Welke handeling [gedaagde] als privépersoon heeft verricht heeft [eiser] niet onderbouwd.
Conclusie
5.13.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af.
De proceskosten
In conventie
5.14.
[eiser] is in het ongelijk gesteld. [gedaagde] heeft geen kostenveroordeling gevraagd en heeft ook niet onderbouwd dat hij kosten heeft gemaakt. Beide partijen blijven belast met de eigen kosten.
In reconventie
5.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom zijn eigen kosten en de proceskosten van [eiser] betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op € 238,00 = 2 punten tarief € 238,00 x factor 0,5 vanwege de samenhang tussen de vordering in conventie en in reconventie.

6.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
In reconventie
6.2.
wijst de vordering van [gedaagde] af,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 238,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025. (jjm)