3.3Het oordeel van de rechtbank
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 16 april 2024 was verdachte samen met zijn begeleider [slachtoffer] aanwezig in het pand van [bedrijf] aan de [adres]. Verdachte had hier op de vijfde verdieping een afspraak met zijn psychiater, omdat hij in de voorafgaande dagen – meer dan anders – verward gedrag vertoonde. Na afloop van de afspraak stapten verdachte en [slachtoffer] in de lift naar de begane grond. Toen de liftdeuren waren gesloten haalde verdachte een schilmes uit zijn zak en begon hij te steken in de richting van [slachtoffer]. [slachtoffer] probeerde de steekbewegingen af te weren en er ontstond een worsteling in de lift. Toen de lift op de begane grond aankwam en de liftdeuren openden, verliet verdachte het pand. De politieagenten die ter plaatse kwamen troffen verdachte met bebloede handen aan op een muurtje bij het pand.
De forensisch arts heeft – voor zover relevant – vastgesteld dat bij [slachtoffer] sprake was van snij- of steekletsel in de rechterzijde van zijn buik tot in een spier, met een actieve bloeding in die buikspier. Op de rechterhand van [slachtoffer] werd snij- of steekletsel geconstateerd dat past bij afweerletsel.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 16 april 2024 een mes had meegenomen vanuit zijn woning en dat hij dit mes in de lift in zijn handen heeft gehad.
Tussenconclusie rechtbank
Dat verdachte de hiervoor beschreven geweldshandeling heeft verricht baseert de rechtbank op de verklaring van [slachtoffer] in samenhang met de aard van het geconstateerd letsel en de verklaring van verdachte over het vasthouden van het mes. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft ontkend dat hij met het mes stekende of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt richting [slachtoffer], is tegelijkertijd gebleken dat verdachte zich weinig kan herinneren van de gebeurtenissen op 16 april 2024 en de dagen die daaraan voorafgingen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] over wat zich in de lift heeft afgespeeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte [slachtoffer] met kracht met een mes in zijn buikstreek heeft gestoken.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat bij verdachte geen sprake is geweest van vol opzet op de dood van [slachtoffer]. In het dossier bevinden zich twee verklaringen van verdachte die wijzen op de intentie om [slachtoffer] om het leven te brengen. De rechtbank is van oordeel dat – vanwege de zeer verwarde toestand van verdachte – aan deze verklaringen geen gewicht kan worden toegekend. De rechtbank ziet in de overige inhoud van het dossier onvoldoende aanwijzingen dat verdachte de intentie had om [slachtoffer] om het leven te brengen. Van zogenoemd ‘vol opzet’ op de dood van het slachtoffer is dus geen sprake.
De vervolgvraag is of sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood van [slachtoffer], is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank oordeelt dat in onderhavig geval niet kan worden vastgesteld of sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden door het handelen van verdachte. Er is onvoldoende objectief bewijs voorhanden op basis waarvan kan worden vastgesteld hoe vaak en hoe diep door verdachte is gestoken. De forensisch arts heeft deze vragen niet kunnen beantwoorden in zijn letselrapportage en over het mes zijn geen nadere specificaties bekend. Evenmin is duidelijkheid verkregen omtrent de vraag hoe diep met dit mes gestoken had kunnen worden nu de lengte van het lemmet van het mes op geen enkele wijze uit het dossier kan worden afgeleid. De opmerking van de forensisch arts dat bij dieper liggend letsel organen of bloedvaten hadden kunnen worden geraakt kan om die reden bij de beoordeling van de vraag of sprake was van een aanmerkelijke kans op overlijden niet worden meegewogen. Nu de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] niet kan worden vastgesteld, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het door de verdachte toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Uit de forensische letselrapportages blijkt dat het letsel zonder medisch ingrijpen spontaan zou genezen en dat er geen blijvende schade werd verwacht. Het voorgaande betekent dat de rechtbank verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Poging zware mishandeling?
De rechtbank is allereerst van oordeel dat er geen bewijs is dat verdachte [slachtoffer] willens en wetens zwaar lichamelijk letsel wilde toe brengen. Van vol opzet is daarom geen sprake.
De rechtbank is verder van oordeel dat de aanval van verdachte met een mes in een zeer kleine ruimte, het steken met een mes in de richting van het lichaam, waaronder de buikstreek en de worsteling met het slachtoffer die daardoor is ontstaan, naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer oplevert. De gedragingen van verdachte dienen, mede gezien de aard van de ontstane verwondingen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zo zeer gericht te zijn geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat de verdachte door deze gedragingen de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken. Er is daarom sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.