ECLI:NL:RBOVE:2025:3938

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
C/08/325987 / HA ZA 24-477
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontbinding koopovereenkomst en boete bij tekortkoming

In deze zaak hebben eisers een koopovereenkomst gesloten met gedaagde voor de verkoop van hun woning. Gedaagde heeft haar verplichtingen uit de overeenkomst niet nagekomen, wat heeft geleid tot de ontbinding van de koopovereenkomst door eisers. Eisers hebben aanspraak gemaakt op een boete die in de overeenkomst is opgenomen. Gedaagde betwist de verschuldigdheid van deze boete en stelt dat zij niet in gebreke is gebleven. De rechtbank heeft geoordeeld dat eisers terecht aanspraak maken op de boete, omdat gedaagde haar verplichtingen niet is nagekomen. De rechtbank heeft de vordering van eisers tot betaling van de boete van € 79.500,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten aan eisers toegewezen, omdat gedaagde grotendeels in het ongelijk is gesteld. De rechtbank heeft de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat niet aan de eisen voor verschuldigdheid is voldaan. Het vonnis is uitgesproken op 18 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/325987 / HA ZA 24-477
Vonnis van 18 juni 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [woonplaats 1],
2.
[eiser 2],
te [woonplaats 2],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers],
advocaat: mr. J.I. Jansen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 3],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. G.J. Hollema.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties 1 tot en met 5
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- het bericht van 18 december 2024 met producties 6 tot en met 8 van [eisers]
- de op 26 mei 2025 door [eisers] overgelegde productie 9
- de mondelinge behandeling van 27 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij [eisers] heeft woord heeft gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

[eisers] heeft een koopovereenkomst met betrekking tot zijn woonhuis gesloten met [gedaagde]. Omdat [gedaagde] haar verplichtingen uit de koopovereenkomst niet nakwam, heeft [eisers] de koopovereenkomst ontbonden en daarbij aanspraak gemaakt op de overeengekomen boete. Volgens [gedaagde] hoeft zij deze boete om diverse redenen niet, althans niet geheel, te betalen. De rechtbank is van oordeel dat [eisers] terecht aanspraak maakt op de boete en legt hieronder uit waarom.

3.De feiten

3.1.
Zowel [eisers] als [gedaagde] heeft op 15 februari 2024 een “koopovereenkomst woning” (productie 1 dagvaarding) ondertekend. Daarin is opgenomen dat [eisers] aan [gedaagde] de woning aan het [adres] verkoopt voor een bedrag van
€ 795.000,00, dat de akte van levering zal worden gepasseerd op 1 augustus 2024 en dat [gedaagde] uiterlijk op 1 april 2024 een bankgarantie zal doen stellen voor een bedrag van
€ 79.500,00 of een waarborgsom ter hoogte van dat bedrag zal storten bij de notaris.
3.2.
In artikel 11 van de overeenkomst staat:
11.1.
Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van diens uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige partij deze koopovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige partij.
11.2.
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.
(...)
3.3.
[eisers] heeft als productie 3a een aan [gedaagde] geadresseerde brief gedateerd
2 augustus 2024 overgelegd. In deze brief staat onder meer:
(...)
In de voormelde koopovereenkomst is onder meer overeengekomen dat (...) op
1 augustus 2024 de levering hiervan zou plaatsvinden. Deze heeft echter niet plaatsgevonden omdat u niet aan uw verplichting(en) heeft voldaan, namelijk het (tijdig) storten van de waarborgsom/stellen van een bankgarantie per 1 april 2024 als ook het storten van het restant van de koopsom op een derdenrekening van notariaat [bedrijf].
Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de koopovereenkomst stel ik u door middel van deze brief formeel in gebreke voor het niet nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de koopovereenkomst. (...)
Wij verzoeken u en zo nodig sommeren wij u om uiterlijk op 10 augustus 2024 uw verplichtingen die voortvloeien uit de koopovereenkomst alsnog na te komen.
(...)
3.4.
Bij brief van 16 augustus 2024 (productie 3c) heeft [eisers] de koopovereenkomst ontbonden. Daarbij is [gedaagde] gesommeerd om een bedrag van € 79.500,00 binnen veertien dagen over te maken.
3.5.
Namens [gedaagde] is [eisers] bij brief van 10 september 2024 bericht als volgt:
(...)
Cliënten handhaven hun standpunt, dat de koopovereenkomst dient te worden nagekomen. Er zijn enkele kleine complicaties opgetreden, maar die rechtvaardigen niet de ontbinding van de overeenkomst. Partijen hebben immers overeenstemming over alle hoofdpunten van de overeenkomst.
(...)

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vordert - samengevat en na vermindering van eis - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 79.500,00, althans € 64.795,18, vermeerderd met rente en kosten. Volgens [eisers] is [gedaagde] de in artikel 11.2 van de koopovereenkomst opgenomen boete verschuldigd.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. Op hetgeen zij in dit verband heeft aangevoerd, zal, voor zover nodig, in het navolgende worden ingegaan.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Geen akte
5.1.
Ter zitting heeft [gedaagde] verzocht om bij akte te mogen reageren op de wijziging van eis en de door [eisers] ingediende nadere producties. Dit verzoek wordt afgewezen.
Nu [eisers] geen beroep heeft gedaan op de ter zitting overgelegde producties, gaat de rechtbank er vanuit dat deze geen deel uitmaken van de processtukken. Dat [gedaagde] zich ter zitting niet in staat heeft geacht te reageren op productie 9, laat de rechtbank voor haar rekening; het gaat immers (slechts) om de door [eisers] op 21 maart 2025 gesloten koopovereenkomst met betrekking tot de woning en de akte van levering. Tegen de (overigens door [gedaagde] zelf bepleite) vermindering van eis – omdat sprake zou zijn van een verschrijving en omdat geen sprake zou zijn van schade die het boetebedrag overstijgt – kan zij zich niet verzetten.
Koopovereenkomst of intentieovereenkomst?
5.2.
De overeenkomst van 15 februari 2024 (een onderhandse akte in de zin van artikel 156 lid 3 Rv) bevat concrete, op koop en verkoop gerichte verklaringen. Op grond van artikel 157 lid 2 Rv levert deze akte dwingend bewijs op – behoudens tegenbewijs – dat partijen hebben verklaard wat daarin is vastgelegd en dat hetgeen is verklaard tussen partijen als waarheid geldt.
5.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding [gedaagde] toe te laten tot tegenbewijslevering, gelet op het navolgende.
[gedaagde] verweer kwam er aanvankelijk op neer dat (de tekst van) de overeenkomst niet de bedoeling van partijen weergeeft. Zoals afgesproken met de heer [naam 1] (medewerker van het door [eisers] ingeschakelde makelaarskantoor) is met de overeenkomst enkel de intentie van partijen vastgelegd om over de koop te onderhandelen, aldus [gedaagde] in haar conclusie van antwoord. Ter zitting heeft zij een andere gang van zaken geschetst; de heer [naam 2] (een andere medewerker van het makelaarskantoor) zou naar aanleiding van door haar geuite zorgen – (kennelijk) onder meer over het kunnen verkrijgen van financiering – hebben gezegd dat ze zich geen zorgen hoefde te maken, waarna ze de overeenkomst heeft getekend. In deze versie is het dus in de verwachting dat “alles goed zou komen”, wel degelijk haar bedoeling geweest de woning te kopen.
5.4.
Overigens zou ook handhaving van [gedaagde] aanvankelijke verweer niet hebben gemaakt dat zij tot tegenbewijslevering zou zijn toegelaten. Zou al kunnen worden aangenomen dat de makelaar heeft meegedeeld dat (anders dan [eisers] wilde) [gedaagde] niet gebonden was aan de door haar ondertekende overeenkomst, dan is dit op zichzelf niet voldoende om haar verweer te doen slagen. De schijn die door een bode (zoals hier de makelaar) bij de wederpartij wordt gewekt met een verklaring die niet de wil van de achterman weerspiegelt, wordt aan de achterman toegerekend voor zover de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de achterman komen en die naar verkeersopvattingen een zodanige toerekening rechtvaardigen. Dergelijke feiten en omstandigheden heeft [gedaagde] niet gesteld.
Boete
5.5.
[gedaagde] betwist niet dat [eisers] de overeenkomst mocht ontbinden, maar volgens haar kan [eisers] daarbij geen aanspraak maken op een boete. Dat zij de overeenkomst niet is nagekomen, kan haar namelijk niet worden toegerekend. Het is aan de trage handelwijze van [eisers] te wijten dat haar financier is afgehaakt, aldus [gedaagde].
Nog daargelaten dat enige onderbouwing van deze stelling ontbreekt, geldt dat alleen al het tijdstip van dit gestelde “afhaken van de financier” maakt dat dit verweer niet opgaat. Volgens [gedaagde] heeft dit afhaken immers plaatsgevonden ná de ontbinding van de overeenkomst. Waarom de tekortkoming die heeft geleid tot de ontbinding haar niet kan worden toegerekend, is gesteld noch gebleken.
Matiging boete?
5.6.
Wat betreft [gedaagde] subsidiaire beroep op matiging overweegt de rechtbank het volgende. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat voor matiging slechts grond kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Dit brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen [1] .
5.7.
Met inachtneming van voormelde maatstaf is de rechtbank van oordeel dat voor matiging van de boete geen plaats is. Het enkele feit dat de werkelijke schade lager is dan het overeengekomen bedrag van de boete, betekent niet dat toepassing van een boetebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is of tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt.
Wettelijke rente
5.8.
Nu [gedaagde] de door haar verschuldigde boete niet tijdig (binnen veertien dagen na de brief van 16 augustus 2024) heeft betaald, zal de wettelijke rente daarover worden toegewezen met ingang van 31 augustus 2024.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.9.
[eisers] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Nu, naar niet in geschil is, geen aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden, is niet aan de eisen voor verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten voldaan. De gevorderde vergoeding zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
5.10.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden (uitgaande van het toegewezen bedrag) begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,98
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.066,98
5.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 79.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 31 augustus 2024, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.066,98, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op
18 juni 2025.

Voetnoten

1.HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:207