ECLI:NL:RBOVE:2025:3925

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
C/08/333145 / KG ZA 25-99
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding na betwisting van vordering en vervalsing van facturen

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, hebben partijen sinds 2016 een relatie gehad. In 2020 heeft de vrouw een woning gekocht, die zij samen met de man heeft gerenoveerd. Na de breuk in 2022 vordert de man bijna € 250.000,- van de vrouw als vergoeding voor zijn investeringen in de woning. Hij legt conservatoir beslag op de verkoopopbrengst van de woning, de bankrekening van de vrouw en haar auto. De vrouw vraagt in kort geding om opheffing van deze beslagen, stellende dat de man facturen heeft vervalst en dat de werkelijke waarde van de verbouwing veel lager is. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw in haar vordering wordt gevolgd. Er is onvoldoende bewijs dat de man daadwerkelijk betalingen heeft gedaan voor de verbouwing, en de man heeft niet adequaat gereageerd op de beschuldigingen van vervalsing. De voorzieningenrechter concludeert dat de man in strijd heeft gehandeld met zijn wettelijke verplichting om feiten naar waarheid aan te voeren. Daarom worden alle beslagen opgeheven en wordt de man verboden opnieuw beslag te leggen totdat de bodemrechter hierover beslist. De man wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de vrouw.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/333145 / KG ZA 25-99
Vonnis in kort geding van 17 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.J.F. Voss,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: de man,
gemachtigde: mr. F. van der Hoef.

1.De zaak in het kort

1.1.
Partijen hadden sinds 2016 een relatie. Op naam van de vrouw is in 2020 een woning gekocht. Partijen hebben deze woning gerenoveerd. Vervolgens is in 2022 de relatie verbroken.
1.2.
De man vordert in de bodemprocedure betaling van de vrouw van bijna € 250.000,- als vergoeding voor zijn financiële investeringen in de woning. In dat kader heeft de man ten laste van de vrouw conservatoir beslag gelegd onder de notaris (op de verkoopopbrengst van de woning), onder de ING Bank (op de bankrekening van de vrouw) en op de auto van de vrouw.
1.3.
De vrouw vordert in dit kort geding opheffing van deze beslagen. Zij voert daartoe onder meer aan dat een veel lager bedrag aan de verbouwing kan worden toegekend en de man facturen heeft vervalst.
1.4.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw toe. Ieder bewijs dat de man betalingen heeft verricht aan derden in het kader van de verbouwing ontbreekt. Daarnaast heeft de man onvoldoende weerlegd dat hij facturen heeft vervalst. Hierdoor komt de voorzieningenrechter voorlopig tot het oordeel dat de man in strijd heeft gehandeld met de wettelijke plicht naar waarheid feiten aan te voeren. De consequentie is dat alle beslagen worden opgeheven.
2. De procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 21 producties;
- het bericht van mr. Voss van 26 mei 2025 met de bijlagen die behoren bij productie 1 van de dagvaarding (de dagvaarding van de man van 12 mei 2025);
- het bericht van mr. Voss van 28 mei 2025 met producties 22 tot en met 24;
- het bericht van mr. Van der Hoef van 2 juni 2025 met producties 1 en 2;
2.2.
Op 3 juni 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig: de vrouw, bijgestaan door mr. Voss, en de man, bijgestaan door mr. Van der Hoef. Mr. Voss heeft spreektaantekeningen overgelegd. Zowel de man als de vrouw hebben een schriftelijke verklaring/toelichting overgelegd.
2.3.
De beslissing wordt vandaag gegeven en toegelicht in dit vonnis.

3.De feiten

3.1.
Partijen hadden sinds maart 2016 een affectieve relatie. In 2020 is op naam van de vrouw een huis gekocht aan de [adres] (hierna: de woning) voor een bedrag van € 216.500,-. Deze is door haar gefinancierd door middel van een hypothecaire lening op haar naam.
3.2.
Partijen hebben de woning gerenoveerd, voordat zij in juni 2021 in de woning trokken.
3.3.
In 2022 is de relatie tussen partijen verbroken.
3.4.
In december 2024 is de woning verkocht voor een bedrag van € 377.000,-.
3.5.
Bij vonnis van 18 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het volgende geoordeeld:
“veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk 15 april 2025 de woning ontruimd en (met uitzondering van de zich nog in de woning bevindende eigendommen van [eiser], te weten vier schilderijen in de gang, een eettafelbank en een IKEA-kast) in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van [eiser] te stellen en ontruimd te houden (…) op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] na 15 april 2025 met het voldoen aan de veroordelingen in gebreke blijft, tot een maximum van € 50.000,00.”
3.6.
De man heeft diverse zaken uit de woning meegenomen, waaronder de brievenbus, een bel en spotjes. Vervolgens heeft hij op 15 april 2025 sleutels bij de ouders van de vrouw ingeleverd.
3.7.
Op 28 april 2025 is de woning aan de nieuwe kopers geleverd.
3.8.
De man heeft op 29 april 2025 ten laste van de vrouw conservatoir beslag gelegd onder de notaris (op de verkoopopbrengst van de woning), onder de ING Bank (op haar bankrekening) en op de auto van de vrouw. De beslagen zijn op 1 mei 2025 aan de vrouw betekend.
3.9.
De man vordert bij dagvaarding van 12 mei 2025 betaling van € 247.456,32 als vergoeding voor zijn financiële investeringen in de woning.

4.Het geschil

4.1.
De vrouw vordert, kort gezegd:
opheffing van de op 29 april 2025 gelegde beslagen;
de man te verbieden opnieuw beslag te leggen voor zijn bestreden vergoedingsvordering;
veroordeling van de man in de proceskosten (inclusief nakosten), vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
De vrouw stelt dat sprake is van een spoedeisend belang bij het opheffen van de gelegde beslagen. Zij kan immers de verkoopopbrengst van de woning niet aanwenden voor de aankoop van een nieuwe woning en verspeelt daarmee de mogelijkheid om de hypotheeklening die zij tegen een lage rentestand heeft afgesloten voor de inmiddels verkochte woning binnen zes maanden in te zetten ten behoeve van de aankoop van een nieuwe woning. Daarnaast kan zij niet bij haar geld op haar bankrekening.
Volgens de vrouw zijn de door de man gelegde beslagen onrechtmatig en vexatoir. De vrouw erkent dat door de man geld is geïnvesteerd in de woning. De waarde die aan de verbouwing van de woning kan worden toegekend, kan echter nooit meer zijn dan € 54.000,- (en daarnaast moet nog rekening worden gehouden met onder meer de jaarlijkse afschrijving). Dit bedrag kan worden weggestreept tegen de dwangsommen van in totaal € 50.000,-, die de man heeft verbeurd door niet aan het vonnis van de voorzieningenrechter van 18 maart 2025 te voldoen.
Tot slot voert de vrouw aan dat de man diverse facturen heeft vervalst. De vrouw verwijst daarvoor onder meer naar verschillende berichten van bedrijven, die ofwel ontkennen dat de facturen die door hen verstuurd zouden moeten zijn ook van hen afkomstig zijn, ofwel verklaren dat het bedrag op de originele factuur/facturen lager is dan op de door de man ingebrachte factuur/facturen staat vermeld.
4.3.
De man voert onder meer als verweer dat alle gefactureerde materialen geleverd zijn en dat die zijn gebruikt bij de verbouwing van de woning. De man zegt daarvan bewijs te kunnen overleggen, zoals afspraakbevestigingen, foto’s en filmpjes. Zodra de man toegang heeft tot zijn voormalige bankrekening, kan hij ook een deel van de bedragen onderbouwen met betaalbewijzen. Een ander deel is contant betaald, hetgeen volgens de man bij kleine aannemers gebruikelijk is.
De man voert aan dat de facturen niet zijn vervalst. Voor zover de vrouw haar stelling heeft onderbouwd met verklaringen, kloppen die verklaringen niet. De werkzaamheden zijn daadwerkelijk verricht en de overgelegde facturen zijn betaald. Een aantal facturen is contant voldaan. Ten aanzien van een aantal facturen voert de man aan dat het aan de administratie van de bedrijven ligt, als de facturen daarin niet kunnen worden teruggevonden, alsmede dat de door de leveranciers aan de vrouw gegeven inlichtingen in strijd met de AVG zijn gegeven. Wat betreft de verklaringen van leverancier(s) dat bedragen op de originele factuur lager zijn, zijn die kennelijk later door de leverancier aangepast of is een vereenvoudigde kopie aan de vrouw verstrekt.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
In een kortgedingprocedure als deze beoordeelt de voorzieningenrechter of eiser een zodanig spoedeisend belang heeft dat van haar niet mag worden verwacht de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. De voorzieningenrechter moet daarbij beoordelen of op basis van de feiten en omstandigheden de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing in kort geding gerechtvaardigd is. Daarbij moeten de belangen van partijen bij toewijzing dan wel afwijzing van de voorlopige voorziening tegen elkaar worden afgewogen.
5.2.
Het spoedeisend belang vloeit in dit geval voort uit de aard van de vordering. De vrouw heeft onder meer belang bij opheffing van de beslagen, zodat zij de hypotheeklening die zij tegen een lage rentestand heeft afgesloten bij de koop van de voormalige woning binnen zes maanden in kan zetten ten behoeve van de aankoop van een nieuwe woning. Daarnaast heeft zij er belang bij om bij haar geld op haar bankrekening te kunnen. Van haar kan dan ook niet worden verwacht de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. De voorzieningenrechter gaat dan ook over op de inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Opheffing beslagen
5.3.
Volgens artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) moet het beslag worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt.
5.4.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw toe en overweegt daartoe als volgt.
5.5.
De man onderbouwt zijn vordering met facturen zonder overlegging van enig bewijs van betaling.
5.6.
De vrouw onderbouwt haar stelling dat de facturen zijn vervalst met diverse verklaringen, afkomstig van de bedrijven die de facturen aan de man zouden moeten hebben verstuurd. De vrouw heeft die bedrijven aangeschreven met de vraag of de factuur die afkomstig zou moeten zijn van het bedrijf, ook van dat bedrijf afkomstig is en of alles klopt. Een aantal van de reacties (die per e-mail en WhatsApp werden verzonden) wordt hieronder opgenomen.
Van [bedrijf 1]:
“Bedankt voor je bericht, dit is absoluut geen factuur van mijn firma. (Zit altijd al bij de rabobank en heb een compleet ander format ).”
Van [bedrijf 2]:
“Er is hier helaas sprake van misbruik van onze bedrijfsnaam. Wij verrichten uitsluitend werkzaamheden op het gebied van aluminium overkappingen en glazen schuifwanden en voeren géén tuinrenovaties uit! Deze factuur en de daarbij horende werkzaamheden komen dan ook absoluut niet van ons.”
Van [bedrijf 3] is:
“Factuur mij niet bekend en kan hem ook niet terug vinden in mijn boekhouding”
Van [bedrijf 4]:

Dat is niet de originele factuur, zie printscreen”
Op de printscreen is te zien dat de factuur met hetzelfde factuurnummer € 888,61 bedraagt in plaats van € 1.777,20. Daarnaast is te zien dat de factuur is gericht aan [bedrijf 5], het bedrijf van de man, in plaats van aan de man in privé.
5.7.
Waar de vrouw dus gedetailleerd – met verklaringen – onderbouwt waarom de facturen niet kloppen, komt de man slechts met een algemene weerlegging van die onderbouwing; onder meer dat de facturen contant zijn voldaan, dat de werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht, voor hem in privé, en dat het aan de administratie van de bedrijven ligt dat de facturen niet kunnen worden teruggevonden. De man komt niet met een deugdelijke verklaring voor het feit dat de betreffende leveranciers verklaren dat de facturen niet van hen afkomstig zijn, een factuur een andere lay-out en bankrekeningnummer heeft dan de facturen die afkomstig zijn van het bedrijf, of de factuurbedragen lager zijn dan op de originele factuur/facturen. De man toont niet aan, bijvoorbeeld met stukken of verklaringen van betrokkenen, en maakt ook niet anderszins aannemelijk dat zijn lezing klopt.
5.8.
Ondanks dat het de voorzieningenrechter volslagen onwaarschijnlijk voorkomt dat de man bijna € 250.000,- aan verbouwingskosten heeft gemaakt, is het wel degelijk mogelijk dat de man een bedrag van de vrouw te vorderen heeft. Door de vrouw wordt immers niet betwist dat er verbouwingskosten door de man zijn gemaakt. Of die verbouwingskosten kunnen worden verrekend met een dwangsom, zoals door de vrouw wordt gesteld, kan niet in dit kort geding worden vastgesteld.
5.9.
Het feit dat de man mogelijk een vordering op de vrouw heeft, zorgt er echter niet voor dat de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw afwijst. De voorzieningenrechter is immers van oordeel dat het er voorlopig op lijkt dat de man vervalste facturen in het geding heeft gebracht. Daarmee heeft de man in strijd gehandeld met artikel 21 Rv, namelijk dat hij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid moet aanvoeren. Als een partij in strijd daarmee handelt, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking trekken die hij geraden acht. Dat betekent in dit geval: wie met behulp van vervalste stukken beslag legt, krijgt daarvoor de rekening gepresenteerd door opheffing van de beslagen.
5.10.
De voorzieningenrechter trekt in dit geval dus de gevolgtrekking dat de vordering van de man voorlopig als ondeugdelijk wordt beoordeeld en de beslagen worden opgeheven. Ook zal de man voor zijn vordering niet opnieuw beslagen mogen leggen, totdat in de bodemprocedure hierover anders is beslist. Door te handelen als hij heeft gedaan, heeft de man zijn recht verspeeld conservatoire maatregelen te mogen nemen ten behoeve van zijn gepretendeerde vordering.
5.11.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw dan ook toe.
Proceskosten
5.12.
De man is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de vrouw worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.368,47
5.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen, zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
heft de op 29 april 2025 ten laste van de vrouw gelegde beslagen op;
6.2.
verbiedt de man opnieuw beslag te leggen voor zijn – door de vrouw bestreden – vergoedingsvordering, totdat de bodemrechter anders heeft beslist;
6.3.
veroordeelt de man in de proceskosten van de vrouw, tot op heden begroot op € 1.368,47, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de man niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.4.
veroordeelt de man tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zijn betaald;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025. (JK)