ECLI:NL:RBOVE:2025:3923

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
08.963503.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in drugs met een gevangenisstraf van 24 maanden

Op 17 juni 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in drugs. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het vervaardigen van amfetamine en MDMA in de periode van 1 juni 2019 tot en met 18 maart 2020. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De zaak kwam voort uit een onderzoek waarbij de verdachte en medeverdachten betrokken waren bij de productie van synthetische harddrugs. Tijdens de zittingen op 27 mei en 17 juni 2025 is het bewijs besproken, waaronder DNA-onderzoek en de resultaten van doorzoekingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het vervaardigen van amfetamine en MDMA, maar sprak hem vrij van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een vermindering van de straf. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat de ernst van de zaak onderstreepte. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en heffende de schorsing van de voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.963503.21 (P)
Datum vonnis: 17 juni 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 mei 2025 en 17 juni 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door de raadsvrouw van verdachte mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat in Roermond, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 18 mei 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: zich, in de periode van 1 juni 2019 tot en met 18 maart 2020, schuldig heeft gemaakt aan het (medeplegen van het) vervaardigen van en/of handelen in amfetamine en/of MDMA;
feit 2: in de periode van 1 juni 2019 tot en met 12 juni 2020 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die gericht was op de productie van synthetische harddrugs en de voorbereiding daarvan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
Hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot en met 18 maart 2020 te [plaats 1],
gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft vervaardigd, althans opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde (telkens) (een) middel(en) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
Hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot en met 12 juni 2020 te [plaats 1] en/of te
[plaats 2] en/of te [plaats 3] en/of te [plaats 4], althans in Nederland, heeft deelgenomen
aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem,
verdachte, en een of meer perso(o)n(en), te weten (onder meer en/of voor zover bekend) [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6]
en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of een of meer anderen,
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • het vervaardigen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig hebben van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 (synthetische harddrugs, te weten amfetamine en/of MDMA) en/of
  • misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de EncroChat-data die in onderzoek 26Berne zijn opgenomen rechtmatigheidsverweren gevoerd. Volgens de verdediging is sprake van vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv, die dienen te leiden tot
niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan wel tot bewijsuitsluiting, dan wel tot strafvermindering.
De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht om verdachte integraal vrij te spreken, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 18 maart 2020 werd [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8]) aangehouden in een Fiat Ducato. Bij inspectie van de laadruimte van de Fiat Ducato zag de verbalisant meerdere vuilniszakken liggen en rook hij een chemische geur. In de vuilniszakken zaten gele schoonmaakdoekjes, een filterbus voor een zuurstofmasker, meerdere doosjes van latex handschoenen, een kartonnen doos met een aantal aluminium buizen en een paar laarzen, die een chemische geur afgaven. De aangetroffen goederen in combinatie met de chemische geur die werd waargenomen, hebben het vermoeden doen ontstaan dat [medeverdachte 8] zich bezighield met het vervaardigen van harddrugs. [2]
Naar aanleiding daarvan is het perceel van [medeverdachte 8] aan de [adres] te [plaats 1] op 18 maart 2020 doorzocht. Bij die doorzoeking werd een openstaande zeecontainer aangetroffen met daarin meerdere jerrycans en een kookstel. Ook werden op het perceel meerdere gevulde 1000 liter containers (hierna: IBC’s) aangetroffen die voor het merendeel waren afgedekt met zeil of camouflagenetten.
Naast deze aangetroffen goederen werden op verschillende andere plaatsen op het perceel, in verschillende ruimtes, goederen aangetroffen, waaronder:
  • ongeveer 735 liter vloeistof, die met behulp van een elektronisch identificatieapparaat, de First Defender (hierna: FD), indicatief werd vastgesteld als BMK;
  • ongeveer 20 liter vloeistof, met behulp van de FD indicatief vastgesteld als amfetamine;
  • 209 sealpakketten van elk ongeveer 2,6 kilogram met tabletten (in totaal 1.500.000 tabletten);
  • ongeveer 1100 kilo witte/gele poeder en brokken, met behulp van de FD indicatief vastgesteld als MAPA en APAA;
  • veel verschillende soorten hardware, onder meer ketels, scheitrechters, emmers, klemdekselvaten, jerrycans, en IBC's.
De aangetroffen goederen en chemicaliën zijn onderzocht en bemonsterd. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft in de aangetroffen 20 liter vloeistof amfetamine aangetoond [4] en dat de monsters van de 1.500.000 tabletten MDMA bevatten. [5]
Verder zijn op de locatie in [plaats 1] (grond)stoffen aangetroffen waarvan zowel de LFO als het NFI hebben gerapporteerd dat deze worden gebruikt bij de productie van amfetamine. [6] Op basis van de aangetroffen chemicaliën, productieapparatuur en afvalstoffen concludeert de LFO dat op deze locatie op grote schaal BMK en amfetamine werden geproduceerd. [7]
Tijdens de doorzoeking aan de [adres] in [plaats 1] werd op de werkbank in de kookruimte van de productieruimte een handschoen aangetroffen en in beslag genomen. [8] Op de binnenzijde van deze handschoen is een DNA-spoor aangetroffen dat overeenkomt met het DNA van verdachte. [9]
De resultaten van dit DNA-onderzoek, in combinatie met de locatie waar de handschoen is aangetroffen, vragen om een concrete en verifieerbare verklaring van verdachte met betrekking tot de vraag hoe zijn DNA daar terecht is gekomen. Verdachte heeft bij de politie echter geen enkele aannemelijke verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn DNA in de handschoen en ter terechtzitting is verdachte niet verschenen. Het enkele verweer van de raadsvrouw van verdachte dat sprake is van een verplaatsbaar object, is onvoldoende om van zo’n concrete en verifieerbare verklaring te spreken.
Uitgaande van de locatie waar de handschoen is aangetroffen, het feit dat het DNA op de binnenzijde is aangetroffen en het uitblijven van een verklaring van verdachte daarover, komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte in de kookruimte van de productielocatie in [plaats 1] werkzaamheden moet hebben verricht.
Nu op die locatie volgens de LFO op grote schaal BMK en amfetamine werd geproduceerd en daar ook amfetamine en MDMA is aangetroffen, kan het niet anders dan dat verdachte zich bezig heeft gehouden met het vervaardigen hiervan. Nu deze productielocatie zich verder bevond op het perceel van [medeverdachte 8], acht de rechtbank ook bewezen dat hierbij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 8].
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het vervaardigen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd.
Feit 2
Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 juni 2019 tot en met 18 maart 2020 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet (OW), die gericht was op de productie van synthetische harddrugs en de voorbereiding daarvan in [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 3] en/of te [plaats 4].
Bij het onder 2 ten laste gelegde komt het voor de bewijsvoering in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen EncroChat-berichten. De politie heeft aan verdachte en zijn medeverdachten bepaalde EncroChat-accounts toegeschreven die zij in verschillende perioden zouden hebben gebruikt. Verdachte is door de politie geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat-account “[accountnaam]”
.
De rechtbank is van oordeel dat het daaraan ten grondslag liggende proces-verbaal identificatie onvoldoende is om met een voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van dit account, zelfs als alle bevindingen en aanwijzingen in onderling verband worden bezien. Zo is niet duidelijk gemaakt wat wordt verstaan onder “regelmatig” aanstralen van een bepaalde verkeersmast en heeft de politie niet duidelijk gemaakt waarop zij baseert dat de bijnaam van verdachte “[alias]” zou zijn. Weliswaar wordt gesteld dat die conclusie is gebaseerd op politie-informatie, maar niet wordt toegelicht en uitgewerkt welke informatie dat dan is, waar deze informatie is aangetroffen en in welke context. Onderbouwende stukken zijn evenmin in het dossier opgenomen.
Ook op basis van de overige bevindingen in het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij andere drugsfeiten dan het vervaardigen van amfetamine en/of MDMA in [plaats 1] zoals onder 1 ten laste gelegd.
Nu de enkele bewezenverklaring van feit 1 naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die gericht was op de productie van synthetische harddrugs en de voorbereiding daarvan, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Rechtmatigheidsverweren EncroChat
Nu de rechtbank de EncroChatberichten niet heeft opgenomen in enige bewijsconstructie, zal de rechtbank de verweren van de raadsvrouw op dit punt, alsmede de daaraan door haar gekoppelde conclusies passeren.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 juni 2019 tot en met 18 maart 2020 te [plaats 1], gemeente Utrechtse Heuvelrug, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervaardigd
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde telkens een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 OW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 50 maanden met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft verder de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdediging heeft in geval van een veroordeling verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de termijnoverschrijding.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich in de periode van 1 juni 2019 tot en met 18 maart 2020 bezig gehouden met het medeplegen van het produceren van synthetische harddrugs. Verdachte heeft gewerkt in een lab in [plaats 1] waar amfetamine en MDMA werden geproduceerd. Verdachte heeft geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die de productie van (en de daaruit logischerwijs voortvloeiende handel in) verdovende middelen met zich meebrengen. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit (in toenemende mate) gepaard gaat met verschillende vormen van andere (niet zelden zware) criminaliteit. Daarnaast schuilt in de productie van harddrugs direct gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door illegale dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen in de natuur. De kosten voor het opruimen van dergelijk afval lopen hoog op. Daarnaast bestaat er ontploffingsgevaar, brandgevaar en gevaar voor het vrijkomen van giftige stoffen. Al met al ondervinden de maatschappij en het milieu ernstige overlast van dit soort feiten en wordt de samenleving als geheel ernstige schade toegebracht.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 17 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De strafoplegging
Voor het produceren van grote hoeveelheden synthetische drugs worden in de regel langdurige gevangenisstraffen opgelegd. Tegen verdachte is ook een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist. De rechtbank is, gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden passend en geboden is. De rechtbank overweegt echter dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Op 19 januari 2021 is verdachte in verzekering gesteld. Vanaf dat moment is de redelijke termijn gaan lopen. Dit betekent dat er, nu er op 17 juni 2025 vonnis wordt gewezen, sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim twee jaren. De rechtbank zal gelet hierop zes maanden in mindering brengen. De rechtbank legt dan ook een gevangenisstraf op voor de duur van 24 maanden, waarop de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering moet worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
6.4
De voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is bij beslissing van 18 mei 2021 geschorst. Aan deze schorsing zijn algemene en bijzondere voorwaarden verbonden.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 27 mei 2025 opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd, omdat verdachte, door niet te verschijnen ter terechtzitting, zich niet heeft gehouden aan één van deze bijzondere voorwaarden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte door niet te verschijnen bij de inhoudelijke behandeling van de zaak op 27 mei 2025 de volgende in het bevel schorsing genoemde voorwaarde niet is nagekomen:
8. de verdachte zal verschijnen bij de inhoudelijke behandeling van onderhavige strafzaak.
De rechtbank zal daarom de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van de datum van het vonnis.
6.5
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de in beslag genomen goederen terug kunnen naar verdachte.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan verdachte toebehorende op de beslaglijst vermelde goederen (te weten een tas, twee mobiele telefoons, een ring en een diamant), aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 47 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1:het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de in beslag genomen goederen aan verdachte;
opheffing schorsing voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie Landelijke eenheid Dienst Infrastructuur met nummer LEFCE20002 (onderzoek 26Berne) van 30 april 2021. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.ZD02; pagina 3; Proces-verbaalnummer PLO0900-2020081480-10
3.ZD02; pagina 24-37; Proces-verbaalnummer 2020-03-18- [plaats 1] - AvR
4.ZD02; pagina 104
5.ZD02; pagina 100-106
6.ZD02; pagina 24-37 en 100-106
7.ZD02; pagina 36
8.Aanvullend zaaksdossier 2; pagina 5 van het loopproces-verbaal
9.ZD02; pagina 267- 277 en het NFI-rapport “DNA-onderzoek naar aanleiding van en overtreding van de Opiumwet in [plaats 1] op 18 maart 2020” van 15 maart 2021