ECLI:NL:RBOVE:2025:3847

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
82.183956.23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van de Meststoffenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 juni 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde V.O.F., die eerder was veroordeeld voor een overtreding van de Meststoffenwet. De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor het jaar 2019, omdat de vervolging voor dat jaar niet kon plaatsvinden. Voor het jaar 2020 heeft de rechtbank vastgesteld dat de veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 42.401,31, maar heeft de betalingsverplichting op nihil gesteld. De rechtbank overweegt dat de veroordeelde, ondanks de overtreding, zich heeft ingespannen om binnen de wettelijke kaders te opereren en dat de financiële situatie van de onderneming niet toelaat dat er een betalingsverplichting wordt opgelegd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de veroordeelde opereert, waaronder de beperkte mogelijkheden om fosfaatrechten te leasen en de inspanningen die zijn geleverd om aan de regelgeving te voldoen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om de betalingsverplichting lager vast te stellen dan het geschatte voordeel, indien de omstandigheden dat rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 82.183956.23
Datum vonnis: 16 juni 2025
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige economische kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde] V.O.F.
gevestigd aan de [vestigingsplaats].
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 2 juni 2025. De veroordeelde, bijgestaan door haar raadsman N. Bouwman, advocaat te Staphorst, is op die terechtzitting vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] en is op de vordering gehoord. De rechtbank heeft kennisgenomen van de standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- het ten laste van de veroordeelde gewezen vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 16 juni 2025 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 82.183956.23 (hierna: het vonnis) en;
- de stukken behorende tot het dossier in die strafzaak met dat parketnummer (hierna: het dossier).

2.De vordering en de beoordeling daarvan

2.1
De vordering en daaraan gegeven onderbouwing
De officier van justitie heeft zich bij de bepaling van de omvang van het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de berekening wederrechtelijk voordeel in het dossier. Daarin is geconcludeerd dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten over 2019 en 2020 ter hoogte van respectievelijk € 36.823,74 en € 42.401,31. De officier van justitie heeft – gelet op haar standpunt in de onderliggende strafzaak - gevorderd dat de rechtbank:
- de vordering afwijst wat betreft het deel dat ziet op 2019;
- het bedrag voor 2020 vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en
- aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 42.401,31.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering afgewezen moet worden, omdat in de onderliggende strafzaak geen veroordeling kon volgen. Subsidiair heeft hij betoogd dat de betalingsverplichting op nihil gesteld moet worden, omdat veroordeelde:
- op een natuur- en milieuvriendelijke manier een kleinschalige extensieve melkveehouderij houdt die binnen de maatschappelijke en politieke kaders past en
- veroordeelde alles wat redelijkerwijs mogelijk was gedaan heeft om aangemerkt te worden als knelgeval.

3.Het oordeel van de rechtbank

Grondslag van de vordering
De meervoudige strafkamer van deze rechtbank heeft veroordeelde in de onderliggende strafzaak met bovengenoemd parketnummer bij vonnis van 16 juni 2025 veroordeeld ter zake van:
het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 21b, eerste lid van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan.
De rechtbank heeft bij vonnis bewezen geacht dat veroordeelde als landbouwer in 2020 in [vestigingsplaats] opzettelijk een hoeveelheid van 1.261,22 kilogram meer dierlijke meststoffen met melkvee heeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht.
3.1
De beoordeling van de vordering over het jaar 2019
Nu het Openbaar-Ministerie niet-ontvankelijk verklaard is in de vervolging die ziet op de fosfaatrecht overschrijding in 2019, moet het Openbaar Ministerie in de vordering voor het deel dat ziet op het jaar 2019, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel over het jaar 2020
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is op grond van de stukken van voornoemd dossier en gelet op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht van oordeel dat voldoende aannemelijk geworden is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
Daartoe overweegt zij het navolgende.
De veroordeelde is veroordeeld voor het produceren van meer fosfaat dan op het bedrijf rustende fosfaatrecht in 2020. De veroordeelde had er – na de uitspraak van de College van Beroep voor het bedrijfsleven - 29 september 2020 - zorg voor kunnen dragen dat zijn fosfaatproductie overeenkwam met de aan haar toegekende fosfaatrechten van 1075 kilogram door voldoende melkvee te verkopen of fosfaatrechten te kopen dan wel te leasen. Door dat na te laten heeft veroordeelde kosten bespaard.
Veroordeelde heeft 1.261 kilogram fosfaat te veel geproduceerd. De leaseprijs per kilogram fosfaat bedroeg in 2020 33,45 euro. [1] Dit vermeerdert met de leges [2] van € 100,- betekent dat het leasen van de benodigde fosfaatrechten de veroordeelde in 2020 € 42.401,31 zou hebben gekost.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
Op grond van artikel 36e, vijfde lid, Sr kan de ontnemingsrechter de betalingsverplichting lager vaststellen dan het geschatte voordeel. Deze bevoegdheid is niet beperkt tot specifieke gevallen. Ook op grond van andere omstandigheden dan die verband houden met de draagkracht van de veroordeelde, kan de rechter het te betalen bedrag lager vaststellen dan het geschatte voordeel (vgl. ECLI:NL:HR:2022:67, NJ 2022/56).
De rechtbank overweegt daarbij dat het opleggen van de ontnemingsmaatregel in abstracto passend is in het geval door het begaan van een strafbaar feit financieel voordeel is behaald. Dit laat onverlet dat de rechter telkens kritisch moet onderzoeken of het opleggen van een ontnemingsmaatregel in het concrete geval niet alleen een doelmatige, maar ook een rechtvaardige en zinvolle strafrechtelijk reactie is (vgl. ECLI:NL:HR:2022:67, NJ 2022/56, conclusie mr. E.J. Hofstee, overweging 51).
De rechtbank overweegt dat een van de vennoten van veroordeelde in 2014 een overeenkomst met het Geldersch Landschap Kastelen (GLK) is aangegaan voor zes jaren en daarbij tientallen Brandrode runderen gekocht heeft en tientallen Brandrode runderen in bruikleen gekregen van het GLK. Op 1 januari 2015 is deze vennoot samen met zijn dochter de veroordeelde VOF gestart met onder meer als activiteit melkvee houden. Op 2 juli 2015 werd het fosfaatrechtenstelsel aangekondigd, terwijl veroordeelde druk doende was met de omschakeling naar een melkveehouderij. Deze datum werd de peildatum voor het toekennen van de fosfaatrechten. Nadat aan veroordeelde fosfaatrechten waren toegekend, heeft veroordeelde bezwaar en beroep aangetekend tegen de hoogte van de fosfaatrechten en het niet als starter aangemerkt worden. Uiteindelijk kwam er na 2,5 jaar op 29 september 2020 duidelijkheid dat veroordeelde – tegen de verwachting van veroordeelde in en welke verwachting door de rechtbank als redelijk wordt beoordeeld - niet werd aangemerkt als knelgeval (de zogenaamde Startersregeling als geregeld in artikel 72 Uitvoeringsbesluit Msw.). Sindsdien doet veroordeelde haar uiterste best om de benodigde hoeveelheid fosfaatrechten en de hoeveelheid melkvee dat er gehouden moet worden voor een gezonde bedrijfsvoering, aan elkaar gelijk te stellen. Daarbij moet opgemerkt worden dat het bijkopen van fosfaatrechten slechts beperkt mogelijk was gelet op de financiële situatie van veroordeelde en dat de resterende periode van 2020 na de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (hierna: CBB) te kort dag was om voor dat jaar nog te kunnen voldoen aan de sedertdien vaststaande fosfaatrechten van veroordeelde.
Zij heeft vanaf het jaar 2021 extra fosfaatrechten kunnen leasen, c.q. haar veestapel aangepast.
Veroordeelde verricht haar werkzaamheden met het oog op natuurbehoud en voert een biologische onderneming. Uit de overgelegde jaarcijfers kan worden opgemaakt dat de uit het bedrijf door de vennoten nauwelijks inkomen wordt behaald.
Deze omstandigheden zijn voor de rechtbank aanleiding om een ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel als niet rechtvaardig te zien en om op gronden van billijkheid de betalingsverplichting op nihil vast te stellen.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor het deel dat ziet op het jaar
2019, te weten ter hoogte van
€ 36.823.74;
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. D. ten Boer en mr. F.M.A. 't Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2025.
Buiten staat
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Nota leaseprijzen fosfaatrechten 2020 (bijlage 9 bij het dossier van de NVWA met nummer 171290/135306/6065385/0.
2.Als een landbouwer extra fosfaatrecht koopt/leaset, moet dit gemeld worden aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Hiervoor moet per transactie € 100,- worden betaald. Zie pagina 6 van het dossier van de NVWA met nummer 171290/135306/6065385/0.