ECLI:NL:RBOVE:2025:3845

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
84.130814.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrift door financieel medewerker

Op 16 juni 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die schuldig werd bevonden aan verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrift. De verdachte, werkzaam als boekhoudster en financieel controller, heeft in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2022 een totaalbedrag van € 1.609.742,95 verduisterd van verschillende werkgevers. Daarnaast heeft zij in de periode van 20 december 2018 tot en met 4 maart 2022 valse geschriften opgemaakt, waaronder facturen en een schenkingsovereenkomst, met het doel deze als echt te gebruiken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, een taakstraf van 320 uren en het betalen van schadevergoedingen aan de benadeelde partijen. De uitspraak volgde na een openbare terechtzitting op 20 februari en 2 juni 2025, waarbij de verdachte gebruik maakte van haar zwijgrecht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de benadeelde partijen zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de rechtbank rekening hield met de reeds terugbetaalde bedragen en de wens van de benadeelden om de zaak snel af te handelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.130814.23 (P)
Datum vonnis: 16 juni 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 februari 2025 en 2 juni 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. A.M.E. Nuyens, advocaat te Breda, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2022 geldbedragen van in het
totaal € 1.609.742,95 uit hoofde van haar dienstbetrekkingen heeft verduisterd;
feit 2: in de periode van 20 december 2018 tot en met 4 maart 2022 ten aanzien van diverse
facturen en een schenkingsovereenkomst valsheid in geschrift heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2022 in
Aadorp, Nijverdal, Haaksbergen en/of Vriezenveen, in elk geval in Nederland,
opzettelijk een geldbedrag van in totaal € 1.609.742,95, bestaande uit (AMB-018-01, p. 24):
a. € 1.074.983,06 ([naam 1]);
b. € 32.214,22 ([naam 2]) en/of
c. € 502.545,67 ([naam 3]),
in elk geval een (grote) hoeveelheid geld, dat geheel of ten dele toebehoorde aan
(ondernemingen van) [naam 1], [naam 2] en/of [naam 3], in elk geval aan anderen dan aan verdachte,
en welk geld verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten
als boekhoudster, financieel controller en/of Hoofd Financiën, in elk geval anders
dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht)
2
zij in of omstreeks de periode van 20 december 2018 tot en met 4 maart 2022 in
Aadorp en/of Vriezenveen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een
a. factuur 2021-014, crediteur [bedrijf 1] ad € 5.365,14 (DOC-051);
b. factuur 2021-031, crediteur [bedrijf 1] ad € 9.498,50 (DOC-056);
c. factuur 20211206, crediteur [bedrijf 2] ad € 5.969,50 (DOC-060);
d. factuur 20220304, crediteur [bedrijf 2] ad € 5.869,71 (DOC-064), en/of
e. schenkingsovereenkomst d.d. 20 december 2018 ad €122.896 (DOC-017 p.9)
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door op/in/met die geschriften
diensten, leveringen en/of schenkingen voor te wenden die niet werkelijk hebben plaatsgevonden, met het oogmerk om die als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
(art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.De procesafspraken

De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie en de verdediging zogeheten ‘procesafspraken’ hebben gemaakt. Bij e-mail van 30 april 2025 heeft de officier van justitie aan de rechtbank deze procesafspraken kenbaar gemaakt . De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de procesafspraken.
Het afdoeningsvoorstel dat door de officier van justitie aan de rechtbank is voorgelegd, luidt als volgt:
De verdediging voert t.a.v. van de tenlastelegging géén verweren.
Alle eventueel nog openstaande onderzoekswensen komen te vervallen.
Het OM eist ter terechtzitting 320 (driehonderdtwintig) uur taakstraf te vervangen door 160 (honderdzestig) dagen hechtenis en 8 (acht) maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jr.
en aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering.
De verdediging voert géén verweer tegen voornoemde strafeis.
Het OM – na contact hierover te hebben gehad met de twee benadeelde partijen – en de verdediging stellen zich op het standpunt dat de vorderingen van de benadeelde partijen tot de navolgende bedragen toewijsbaar zijn
en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel inclusief gijzeling:
a. [naam 1]
I. € 194.365,86 (ZD-001-01, p. 51)
II. € 43.000 (overeengekomen wettelijke rente)
III. € 8.500 (kosten rechtsbijstand)
b. [naam 2]
I. € 32.214,22 (ZD-001-01, p. 51)
II. € 6.700 (overeengekomen wettelijke rente).
De onder I. genoemde bedragen corresponderen met de in de tenlastelegging opgenomen bedragen die zijn gebaseerd op de girale geldstromen.
Het OM en de verdediging stellen zich met de twee benadeelde partijen op het standpunt dat vordering van meer schade, smartengeld of andere kosten door de rechtbank dient te worden afgewezen.
6. De verdachte is op 2 juni 2025 in Zwolle ter terechtzitting aanwezig zodat de rechtbank de totstandkoming van dit afdoeningsvoorstel kan toetsen.
7. Bij vonnis overeenkomstig deze procesafspraak doen de verdachte en het OM afstand van hoger beroep.
8. Voor zover er nog voorwerpen onder klassiek beslag liggen zal het OM daarvan de teruggave vorderen.
9. Het OM zal geen ontnemingsvordering aanhangig maken in verband met deze strafzaak.
10. Deze procesafspraak vervalt indien en voor zover die niet gevolgd wordt door de rechtbank.
Ter terechtzitting van 2 juni 2025 zijn de ten laste gelegde feiten en de gemaakte procesafspraken met verdachte besproken. Daarbij was een belangrijk element of verdachte begrijpt wat de gemaakte procesafspraken inhouden en welke gevolgen deze voor haar en haar strafzaak (kunnen) hebben. De rechtbank heeft tijdens de bespreking van de ten laste gelegde feiten verdachte uitdrukkelijk uitgenodigd daarover haar standpunt kenbaar te maken, maar verdachte heeft gebruik gemaakt van haar zwijgrecht. Verdachte heeft wel uitdrukkelijk bevestigd en er blijk van gegeven goed te hebben begrepen wat het afdoeningsvoorstel inhoudt, dat zij begrijpt dat zij bepaalde haar toekomende (verdedigings)rechten niet uitoefent en wat de gevolgen daarvan voor haar kunnen zijn en dat zij vrijwillig tot de ondubbelzinnige beslissing is gekomen om in te stemmen en mee te werken aan het afdoeningsvoorstel. In de aanloop naar en tijdens het maken van de procesafspraken en de bespreking van het afdoeningsvoorstel ter terechtzitting is voortdurend sprake geweest van rechtsbijstand voor verdachte.
In het hierna volgende zal de rechtbank de relevante vraagpunten van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) beantwoorden en komt de rechtbank tot de volgende beoordeling van de strafzaak tegen verdachte.

4.De bewijsmotivering

4.1
De standpunten van partijen
De officier van justitie vindt overeenkomstig de gemaakte procesafspraken het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdediging heeft in overeenstemming met de gemaakte procesafspraken geen (bewijs)verweer gevoerd.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1zij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2022 inNederland, opzettelijk een geldbedrag van in totaal € 1.609.742,95, bestaande uit:a. € 1.074.983,06 ([naam 1]);b. € 32.214,22 ([naam 2]) enc. € 502.545,67 ([naam 3]),dat geheel of ten dele toebehoorde aan (ondernemingen van) [naam 1], [naam 2] en [naam 3] en welk geld verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te wetenals boekhoudster, financieel controller en/of Hoofd Financiën, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;2zij in de periode van 20 december 2018 tot en met 4 maart 2022 inNederland, meermalen geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten eena. factuur 2021-014, crediteur [bedrijf 1] ad € 5.365,14(DOC-051);b. factuur 2021-031, crediteur [bedrijf 1] ad € 9.498,50(DOC-056);c. factuur 20211206, crediteur [bedrijf 2] ad € 5.969,50(DOC-060);d. factuur 20220304, crediteur [bedrijf 2] ad € 5.869,71(DOC-064), en/ofe. schenkingsovereenkomst d.d. 20 december 2018 ad €122.896(DOC-017 p.9)valselijk heeft opgemaakt door in die geschriftendiensten, leveringen en/of schenkingen voor te wenden die niet werkelijk hebben plaatsgevonden, met het oogmerk om die als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank vindt niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikel 225, 321, 322 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
verduistering in dienstbetrekking, meermalen gepleegd;
feit 2:
het misdrijf
:valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

6.De strafmotivering

6.1
De standpunten van partijen
De officier van justitie heeft overeenkomstig de gemaakte procesafspraken geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 320 uur, te vervangen door 160 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het voorarrest. De verdediging heeft in overeenstemming met de gemaakte procesafspraken geen verweer gevoerd.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank vindt daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich bij drie verschillende werkgevers schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking dan wel uit hoofde van haar beroep (eenmanszaak [bedrijf 3]) Over een periode van negen jaren heeft zij op grote schaal geldbedragen van haar werkgevers verduisterd en is daarbij gestructureerd en op zeer listige wijze te werk gegaan. Door haar handelen heeft verdachte keer op keer het vertrouwen van haar werkgevers geschonden en deze ernstig financieel benadeeld. Daarnaast is door het gebruik van valse geschriften het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer aangetast. Verdachte heeft gebruik gemaakt van haar zwijgrecht. Zij heeft ter zitting niets heeft willen verklaren over haar beweegredenen en heeft ook geen spijt betuigd richting de benadeelden. Kennelijk heeft zij gehandeld voor eigen financieel gewin, waarbij zij zich niets heeft aangetrokken van de belangen van haar werkgevers. De rechtbank rekent haar dit zwaar aan.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 januari 2025 van verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor een misdrijf of overtreding.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor fraude met een benadelingshandeling van meer dan
€ 1.000.000,00, zoals in deze zaak aan de orde is, wordt in de oriëntatiepunten uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanaf 24 maanden tot aan het strafmaximum.
In de procesafspraken is gekozen voor een wezenlijk lagere straf(modaliteit), hetgeen de rechtbank heeft doen twijfelen of het afdoeningsvoorstel wel voldoende recht doet aan de ernst van de feiten, mede gelet op de omvang, frequentie en duur van de fraude.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het afdoeningsvoorstel nog wel voldoende recht doet aan deze strafzaak, waarbij zij van doorslaggevend belang heeft geacht dat de benadeelde partijen (en dus de maatschappij) gebaat zijn met een spoedige afwikkeling van de strafzaak. [naam 1] en [naam 2] hebben ter zitting ook benadrukt dat zij gelet op hun gezondheidssituatie dan wel financiële situatie zo snel mogelijk tot afwikkeling van de zaak willen komen. Er is verder rekening gehouden met de omstandigheid dat de verduisterde geldbedragen grotendeels al zijn terugbetaald. Daarnaast zal middels uitwinning van het conservatoir beslag op de woning van verdachte in Nederland, de in de procesafspraken overeengekomen geldbedragen aan de benadeelden [naam 1] (verder [naam 1]) en [naam 2] (verder [naam 2]) binnen afzienbare termijn worden voldaan.
Naast een snelle behandeling van de zaak in eerste aanleg, is efficiencywinst gelegen in het voorkomen van een behandeling in hoger beroep. De rechtbank is zich ervan bewust dat de afspraak om geen hoger beroep in te stellen niet rechtsgeldig is om afstand te doen van dat rechtsmiddel. Mocht toch hoger beroep worden ingesteld, dan kan die afspraak echter wel relevant zijn bij de beoordeling van de vraag of belang bestaat bij hoger beroep, en in dat geval zal een deel van de efficiencywinst zijn weggeëbd. Een volledige behandeling in hoger beroep lijkt daarmee onwaarschijnlijk indien de rechtbank de overeengekomen straf oplegt. Het voorstel dient dan ook niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling, maar ook een effectieve afdoening van de zaak, omdat de zaak eerder onherroepelijk wordt en de straf sneller ten uitvoer wordt gelegd. Dat verdachte heeft meegewerkt aan deze procesafspraken, weegt de rechtbank daarom mee in haar voordeel. Voorts worden de strafdoelen vergelding en algemene preventie met de op te leggen straf voldoende nagestreefd.
De rechtbank acht alles afwegend daarom passend en geboden om aan verdachte op te leggen een taakstraf van 320 uur te vervangen door 160 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en acht maanden gevangenisstraf geheel voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is een goede stok achter de deur, zeker gelet op de omstandigheid dat verdachte ter zitting kenbaar heeft gemaakt dat zij nog altijd werkzaam is in de financiële sector.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partij [naam 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering bedraagt € 1.819.164,45 (€ 194.365,86 girale gelden en € 1.624.798,59 contant geld).
bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W. Bosman, heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat hij ten aanzien van zijn vordering instemt met de procesafspraken.
De officier van justitie heeft verzocht op de vordering te beslissen overeenkomstig de procesafspraken. De verdediging heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit onder 1 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De ingediende schadevordering is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal in lijn met de procesafspraken daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 245.865,86
( € 194.365,86 te vermeerderen met de wettelijke rente van € 43.000,-- en kosten rechtsbijstand van € 8.500,--). De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [naam 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering bedraagt
€ 675.000,--. [naam 2] heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat hij ten aanzien van zijn vordering instemt met de procesafspraken.
De officier van justitie heeft verzocht op de vordering te beslissen overeenkomstig de procesafspraken. De verdediging heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit onder 1 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal in lijn met de procesafspraken daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 38.914,22 (€ 32.214,22 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente van € 6.700,--). De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
7.3
De schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft in lijn met de procesafspraken gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De verdediging heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 is toegebracht.
Als door de verdachte ten aanzien van de vordering van [naam 1] niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 540 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als door de verdachte ten aanzien van de vordering van [naam 2] niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 180 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 60a Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
verduistering in dienstbetrekking, meermalen gepleegd;
feit 2:
het misdrijf
:valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
320 (driehonderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
160 (honderdzestig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
Schadevergoeding [naam 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van
€ 245.865,86 en wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van een bedrag
van € 245.865,86 met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 1 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 245.865,86(zegge: tweehonderdvijfenveertigduizendachthonderdvijfenzestig euro en zesentachtig eurocent), ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 540 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Schadevergoeding [naam 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van
€ 38.914,22 en wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van een bedrag
van € 38.914,22 met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 1 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 38.914,22(zegge: achtendertigduizendnegenhonderdveertien euro en tweeëntwintig eurocent), ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 180 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Peper, voorzitter, mr. D. ten Boer en mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2025.
Buiten staat
Mr. S.H. Peper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.