ECLI:NL:RBOVE:2025:3772

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
C/08/ 307873/ HA ZA 23-479
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Curator geeft gelegenheid tot overleggen van bewijsstukken inzake dagvaarding en erfgenaamschap

In deze civiele procedure heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 11 juni 2025 een vonnis gewezen in de zaak van mr. Frederikus Kolkman q.q., curator in de faillissementen van European Royalty Operations B.V. en Erdma B.V., tegen een gedaagde die niet is verschenen. De rechtbank heeft de curator in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken over te leggen die aantonen dat de dagvaarding correct is betekend aan de gedaagde, die in Duitsland woont. De curator had eerder geprobeerd de gedaagde op te roepen, maar de rechtbank oordeelde dat de betekening niet tijdig had plaatsgevonden, waardoor de gedaagde onvoldoende gelegenheid had om verweer te voeren. De rechtbank heeft de curator gevraagd om stukken te overleggen die bevestigen dat de dagvaarding per aangetekende post is verzonden en dat de gedaagde de nalatenschap van een overleden persoon heeft aanvaard. De zaak is verwezen naar de rol van 25 juni 2025 voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/ 307873/ HA ZA 23-479
Vonnis van 11 juni 2025
in de zaak van
mr. Frederikus Kolkman q.q.,
in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van
European Royalty Operations B.V.en
Erdma B.V.,
kantoorhoudende te Almelo,
eiser,
hierna te noemen: de curator,
advocaat mr. F. Kolkman te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Op 7 augustus 2024 heeft de rechtbank in deze procedure tussen de curator als eiser en [gedaagde] , [naam 1] en [naam 2] als gedaagden een eindvonnis gewezen in de zaken tegen [naam 1] en [naam 2] en de curator in de gelegenheid gesteld [gedaagde] alsnog op juiste wijze en tijdig op te roepen.
1.2.
De curator heeft [gedaagde] vervolgens laten dagvaarden te verschijnen op de zitting van deze rechtbank van 4 november 2024. Bij vonnis van 18 december 2024 is overwogen dat de betekening niet juist is geschied en is de curator in de gelegenheid gesteld [gedaagde] correct op te roepen tegen de zitting van 2 april 2025. De curator heeft de dagvaarding van 3 januari 2025 en het K-formulier aan de rechtbank toegezonden. Op de rol van 2 april 2025 en de rol van 30 april 2025 heeft zich niemand namens [gedaagde] gesteld. Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding waarbij [gedaagde] via de Duitse instanties is opgeroepen te verschijnen voor deze rechtbank te laat is betekend om haar voldoende gelegenheid te geven verweer te voeren. Zij overweegt daartoe als volgt.
2.2.
Ingevolge artikel 56, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geschiedt de betekening van een dagvaarding ten aanzien van hen die een bekende woon- of verblijfsplaats hebben in een staat waar de Herziene EG-betekeningsverordening, inmiddels vervangen door de Herschikte EU-betekeningsverordening, van toepassing is, met inachtneming van het tweede tot en met vijfde lid van dit artikel.
Een deurwaarder die is aangewezen als verzendende instantie verzendt een afschrift van het te betekenen stuk aan een ontvangende instantie ter betekening aan degene voor wie het stuk bestemd is (artikel 56, tweede lid Rv). De deurwaarder mag een afschrift van dat stuk of een vertaling daarvan ook rechtstreeks verzenden aan degene voor wie het stuk bestemd is, overeenkomstig artikel 14 van de Herziene EG-betekeningsverordening (artikel 18 van de Herschikte EU-betekeningsverordening). De verzending dient dan bij aangetekend schrijven of op gelijkwaardige wijze te geschieden. Ingevolge artikel 7, tweede lid van de Herziene EG-betekeningsverordening (artikel 11, tweede lid van de Herschikte EU-betekeningsveror-dening) dient de ontvangende instantie te bewerkstelligen dat de betekening binnen een maand na ontvangst geschiedt.
Op grond van artikel 115, eerste lid Rv is de termijn van dagvaarding in een geval als het onderhavige vier weken. De termijn van dagvaarding vangt in geval van toepassing van artikel 56 Rv aan op de dag, volgende op de datum van verzending als bedoeld in het tweede lid, onder a. van dat artikel (artikel 119, eerste lid Rv).
2.3.
De dagvaarding is op 3 januari 2025 door de verzendende instantie verzonden naar de ontvangende instantie in Duitsland. De termijn van dagvaarding van vier weken is dus aangevangen op 4 januari 2025. De opgegeven roldatum was 2 april 2025. Tussen de beide data zijn derhalve meer dan vier weken verstreken. Uit de stukken blijkt dat de dagvaarding echter pas op 2 april 2025, de dag waartegen is gedagvaard, door de ontvangende instantie aan [gedaagde] is betekend, zodat kan worden vastgesteld dat de betekening niet tijdig heeft plaatsgevonden en dat [gedaagde] onvoldoende gelegenheid heeft gehad verweer te voeren.
2.4.
De rechtbank constateert verder dat de deurwaarder in de dagvaarding verklaart: “een afschrift van dit exploot en de Duitse vertaling daarvan overeenkomstig artikel 56 lid 3 Rv en artikel 18 EU Betekeningsverordening per aangetekende post aan het hiervoor ver-melde adres van [gedaagde] [is/wordt?, toevoeging rechtbank] verzonden”. Het vermelde adres, te weten [adres] , is correct. De curator heeft echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat het exploot per aangetekende post is verzonden, wanneer dat is gebeurd en of/wanneer het poststuk is aangeboden aan/afgehaald door [gedaagde] . Het is derhalve nog niet duidelijk of de verzending van de dagvaarding aan [gedaagde] tijdig heeft plaatsgevonden.
2.5.
Zoals al gememoreerd heeft zich op de zittingen van 2 april 2025 en 30 april 2025 geen advocaat voor [gedaagde] gesteld.
2.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de curator de gelegenheid geven de in 2.4. bedoelde stukken bij akte in het geding te brengen. Hij kan dan ook de door hem genoemde stukken waaruit blijkt dat [gedaagde] enig erfgenaam van [naam 3] is en dat zij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard, in het geding brengen. De zaak wordt verwezen naar de rol van woensdag 25 juni 2025. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
stelt de curator in de gelegenheid bij akte de in 2.4. en 2.6. bedoelde stukken in het geding te brengen;
3.2.
verwijst de zaak daarvoor naar de rol van 25 juni 2025;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op
11 juni 2025. [1]

Voetnoten

1.type: