ECLI:NL:RBOVE:2025:3698

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
08.001896.25 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor het aansteken van vuurwerk en het veroorzaken van gevaar voor goederen en personen

Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 26-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod tegen de slachtoffers. De vrouw heeft zich schuldig gemaakt aan het aansteken van een cobra (vuurwerk) en deze door de brievenbus van de woning van de slachtoffers gegooid, wat leidde tot een ontploffing en gevaar voor de bewoners. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 januari 2025 te Steenwijk opzettelijk een ontploffing heeft teweeggebracht, waardoor gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de slachtoffers te duchten was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op levensgevaar voor personen, omdat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bood om dit te bewijzen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar verleden met middelengebruik. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 16.486,22 toegewezen aan de benadeelde partij [slachtoffer 1].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.001896.25 (P)
Datum vonnis: 10 juni 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
nu verblijvende in de [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en haar raadsman mr. J.G. Roethof, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de door en namens [slachtoffer 1] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door mr. A. Elzinga, advocaat in Groningen, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte een ontploffing teweeg heeft gebracht door zwaar vuurwerk (een cobra) door de brievenbus van de woning aan de [adres 2] te gooien, waardoor gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners en/of omwonenden te duchten was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 1 januari 2025 te Steenwijk, althans in Nederland,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door:
- een cobra, althans zwaar vuurwerk, met open vuur in aanraking te brengen en/of
aan te steken en/of tot ontbranding te brengen en/of
- ( vervolgens) deze cobra, althans dit zware vuurwerk, door de brievenbus van de
woning (gelegen op/aan de [adres 2] ) te gooien en/of te deponeren,
waardoor deze cobra, althans dit zware vuurwerk, in de brievenbus en/of hal/gang
van voornoemde woning belandde en/of waarna deze cobra, althans dit zware
vuurwerk, (aldaar) tot ontploffing kwam,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten gemeen gevaar voor de woning en/of de in
de woning en/of zich in de nabijheid van die woning/ aangrenzende percelen
aanwezige goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
en/of diens kinderen en/of de omwonenden,
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander
of anderen,
te duchten was.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat door de ontploffing levensgevaar voor personen te duchten was, zodat verdachte van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. [1]
1. het proces-verbaal van de zitting van 27 mei 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] van 1 januari 2025, pagina 21.
Naar het oordeel van de rechtbank was bij deze ontploffing gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar en daarmee ‘te duchten’ als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat door de ontploffing levensgevaar voor personen te duchten was. Van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt verdachte daarom vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 1 januari 2025 te Steenwijk opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door:
- een cobra aan te steken en tot ontbranding te brengen en
- vervolgens deze cobra door de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres 2] te gooien waardoor deze cobra in de hal/gang van voornoemde woning belandde en waarna deze cobra aldaar tot ontploffing kwam, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten gemeen gevaar voor de woning en de in
de woning aanwezige goederen, en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en diens kinderen
te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden, met uitzondering van het locatieverbod.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel waaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden, met uitzondering van het locatie- en contactverbod. Daarnaast zou een taakstraf van maximale duur kunnen worden opgelegd. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de fysieke en psychische gezondheid van verdachte en de omstandigheid dat zij op korte termijn in aanmerking komt voor een huurwoning.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van het feit
Tijdens de nieuwjaarsnacht van 1 januari 2025 heeft verdachte een cobra aangestoken en vervolgens door de brievenbus van de voordeur van de woning van [slachtoffer 1] gegooid, waarna de cobra in de hal van de woning is ontploft. Dit is een ernstig en gevaarlijk feit. Door de kracht van de ontploffing zijn onder meer de ruiten van de deur naar de woonkamer vernield en is schade aan de voordeur en de hal ontstaan. [slachtoffer 1] zat op het moment van de ontploffing op het toilet beneden, op slechts een paar meter afstand van de voordeur. Zij heeft ten gevolge van de ontploffing gehoorschade opgelopen. Haar partner, [slachtoffer 2] , en twee jonge kinderen bevonden zich op dat moment boven in de woning. Het gezin heeft de woning, vanwege de schrik en de door de ontploffing ontstane rook, zo snel als mogelijk verlaten. De ontploffing heeft hen veel angst aangejaagd.
De ontploffing heeft impact gehad op het leven van het gezin, zo blijkt uit het ter zitting uitgeoefende spreekrecht. Zij zijn inmiddels verhuisd naar een andere woning, omdat zij zich niet meer veilig voelden in de woning aan de [adres 2] . Verder ondervindt [slachtoffer 1] tot op heden gevoelens van angst en onveiligheid, waarbij met name de angst voor de veiligheid van haar kinderen een rol speelt.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij op lichtzinnige wijze de veiligheid van de slachtoffers in hun eigen huis in gevaar heeft gebracht. Daarbij zijn door het handelen van verdachte niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid bij hen teweeg gebracht, zoals blijkt uit het bovenstaande, maar ook bij de omwonenden.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 9 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet eerder voor een strafbaar feit zoals het onderhavige.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 30 april 2025, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker.
De reclassering beschrijft dat, hoewel er geen recente diagnostiek voorhanden is, de belaste jeugd van verdachte een rol zal hebben gespeeld in de persoonlijke ontwikkeling van verdachte. De reclassering ziet met name het psychosociaal functioneren (de agressieregulatie) van verdachte, haar impulsiviteit en beïnvloedbaarheid, haar hang naar spanning, haar negatieve sociale netwerk en haar drugsverslaving als risicofactoren en daarmee recidive verhogend. Ten tijde van het bewezen verklaarde was verdachte onder invloed van alcohol en ketamine. Intussen is verdachte, sinds haar detentie, volledig abstinent van middelen en ze is gemotiveerd om dit door te zetten. Deze motivatie van verdachte tot gedragsverandering ziet de reclassering als beschermende factor, evenals de continuerende steun van haar ouders en familie, de begeleiding die verdachte (vanuit de gemeente) ontvangt op het gebied van financiën en het vinden van geschikt werk en het vooruitzicht op een zelfstandige huurwoning. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. Een reclasseringstraject is volgens de reclassering geïndiceerd.
De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid van een kortdurende klinische opname), dagbesteding, ambulante begeleiding, het meewerken aan middelencontrole en een contact- en locatieverbod ten aanzien van (het woonadres van) de slachtoffers.
De straf
De rechtbank stelt voorop dat, gezien de ernst van het gepleegde feit en de gevolgen voor de slachtoffers, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte echter aanleiding om een groot deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Enerzijds om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. Anderzijds is het van groot belang dat verdachte door middel van een verplicht reclasseringstraject de noodzakelijk geachte hulp en begeleiding krijgt, zodat zij een stabiel en zelfstandig leven kan opbouwen en ook via die weg het recidiverisico verkleind kan worden.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het bestanddeel ‘levensgevaar’ niet bewezen acht, zal de rechtbank tot een lagere straf komen dan door de officier van justitie geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan vijftien maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van drie jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatieverbod.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen ter hoogte van een totaalbedrag van € 16.486,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade behelst een bedrag van € 9.486,22 en bestaat uit de volgende posten:
- beschadigde kinderwagen € 1.121,21;
- beschadigde Maxi-Cosi € 196,00;
- verlies van inkomsten € 3.324,15;
- schade aan meubilair, kleding en schoenen € 4.000,00;
- diverse reiskosten € 844,86.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 7.000,00 gevorderd.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij wat betreft de materiële schadepost ‘verlies van inkomsten’ niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze schadepost wegens haar complexiteit een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de overige materiële schadeposten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De gevorderde immateriële schade kan wat betreft de officier van justitie geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade, nu deze ofwel te complex is voor het strafproces ofwel onvoldoende onderbouwd is, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsman heeft verzocht de hoogte van het bedrag aan immateriële schade te matigen.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De onder de post ‘verlies van inkomsten’ opgevoerde schade is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Hetzelfde geldt voor de opgevoerde schade onder de posten ‘beschadigde kinderwagen’, ‘beschadigde Maxi-Cosi’ en ‘schade aan meubilair, kleding en schoenen’. Naar het oordeel van de rechtbank is de gestelde schade onvoldoende onderbouwd, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat deze goederen (onherstelbaar) beschadigd zijn. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ten aanzien van die schadeposten ook niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De gevorderde materiële schade bestaat daarnaast uit de schadepost ‘reiskosten’, die zien op reiskosten naar een filiaal van BeterHoren, een locatie van Dimence, het Isala ziekenhuis in Meppel en het Zilveren Kruis in Leiden. De rechtbank zal de vordering wat betreft de reiskosten naar BeterHoren, Dimence en het Isala ziekenhuis, samen een bedrag van € 13,59, toewijzen. Deze kosten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De reiskosten naar het Zilveren Kruis zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering (€ 831,27) niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Als gevolg van de ontploffing heeft de benadeelde partij gehoorschade opgelopen.
Nu vaststaat dat de benadeelde partij door de ontploffing lichamelijk letsel heeft opgelopen, heeft de benadeelde partij op de voet van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding heeft de rechtbank rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval en acht geslagen op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank stelt de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 1 januari 2025.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.1.4
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 6.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het bedrag wordt geheel gevorderd ter vergoeding van immateriële schade.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de hoogte van het bedrag te matigen.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde heeft gesteld dat hij is aangetast in de persoon ‘op andere wijze’ ex artikel 6:106, sub b, BW nu – kort gezegd – zijn gevoel van veiligheid is aangetast en hij gevoelens ervaart van onmacht en angst als gevolg van de ontploffing.
Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, sub b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
In dit geval is door de benadeelde partij geen geestelijk letsel aangetoond en is de aantasting in de persoon niet met concrete gegevens onderbouwd. De vraag is daarom of de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de aard en ernst van de normschending niet meebrengt dat de daardoor geleden schade zo voor hand ligt, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de gestelde immateriële schade alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
15 (vijftien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de reclassering, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen en zo frequent en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
- zich laat behandelen door GGZ Dimence, Transfore, JusTact of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- zich inspant voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding (betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding), met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- meewerkt aan ambulante begeleiding door een door de reclassering nader te bepalen instelling (zoals RIBW Steenwijk, Humanitas, Transfore) en als de reclassering dat indiceert. Verdachte werkt in dat geval actief mee zolang de reclassering dat nodig vindt;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 2.513,59 (bestaande uit materiële schade en immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 2.513,59 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2025);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.513,59 (zegge: tweeduizend vijfhonderddertien euro en negenenvijftig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2025 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige, te weten een bedrag van € 13.972,63, niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
schadevergoeding [slachtoffer 2]
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.N. Neumann, voorzitter, mr. A. van Holten en
mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Kannegieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met zaakregistratienummer PL0600-2025004079. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.