ECLI:NL:RBOVE:2025:3697

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
08.216481.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H.A. Rispens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van dwang en belediging via sociale media na overlijden van slachtoffer's dochter

Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van dwang en belediging via Facebook-berichten. De verdachte had zich uitgelaten over het overlijden van de dochter van het slachtoffer, waarbij zij twijfels uitte over de oorzaak van haar dood. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 mei 2025 geoordeeld dat niet bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de berichten niet gericht waren aan het slachtoffer en dat er geen sprake was van dwang in de zin van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd vrijgesproken van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van het ten laste gelegde werd vrijgesproken. De rechtbank bepaalde dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.216481.23 (P)
Datum vonnis: 10 juni 2025
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 in [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de door [slachtoffer] (hierna [slachtoffer]) voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens haar als benadeelde partij door mr. H.A. Rispens, advocaat te Hilversum, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich primair schuldig heeft gemaakt aan dwang in de richting van [slachtoffer] door zich in Facebook-berichten uit te laten over het overlijden van de dochter van die [slachtoffer] en twijfels te uiten over de oorzaak van haar overlijden. Subsidiair is dit ten laste gelegd als belediging.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij in of omstreeks de periode van 29 mei 2022 tot en met 15 juni 2022 te
Wanneperveen, gemeente Steenwijkerland en/of Weesp, gemeente Amsterdam,
althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
een ander, te weten [slachtoffer],
door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige
andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, die [slachtoffer] wederrechtelijk
heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, door op Facebook,
althans social media, berichten te plaatsen met de inhoud:
- " [naam 1] wonend in een pleeggezin [locatie] in
[plaats 1]. Zij wordt op 30 mei als vermist opgegeven. Op 31 mei wordt ze dood
gevonden in een bos in [plaats 2]. De politie zegt dat er géén misdrijf is gepleegd.
Ze sluiten het zelfs uit. Wat de echte oorzaak van haar dood is weet niemand nog.
(…) Toevallig woont de dochter genaamd [naam 2] van [verdachte]
-bekend van de toeslagen affaire- in hetzelfde huis van het pleeggezin. Hoe kan dat?
Toeval bestaat niet zeggen ze. [naam 1] wordt 8 juni al gecremeerd zonder dat er
belangrijke vragen zijn beantwoord.
- Wat is er aan de hand?
- Wie ligt er in de kist?
- Is [naam 1] wel diegene die wordt gecremeerd?
- Is het moord of zelfmoord?" (...) en/of
- " Deze crematie moet gestopt worden! Het klopt niet! Iemand!? Is er ergens een
advocaat die dit kan stoppen?”
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 29 mei 2022 tot en met 15 juni 2022 te
Wanneperveen, gemeente Steenwijkerland en/of Weesp, gemeente Amsterdam,
althans in Nederland,
opzettelijk
[slachtoffer],
in het openbaar
bij geschrift en/of bij afbeelding,
heeft beledigd,
door op Facebook, althans social media, berichten te plaatsen met de inhoud:
- " [naam 1] wonend in een pleeggezin [locatie] in
[plaats 1]. Zij wordt op 30 mei als vermist opgegeven. Op 31 mei wordt ze dood
gevonden in een bos in [plaats 2]. De politie zegt dat er géén misdrijf is gepleegd.
Ze sluiten het zelfs uit. Wat de echte oorzaak van haar dood is weet niemand nog.
(…) Toevallig woont de dochter genaamd [naam 2] van [verdachte]
-bekend van de toeslagen affaire- in hetzelfde huis van het pleeggezin. Hoe kan dat?
Toeval bestaat niet zeggen ze. [naam 1] wordt 8 juni al gecremeerd zonder dat er
belangrijke vragen zijn beantwoord.
- Wat is er aan de hand?
- Wie ligt er in de kist?
- Is [naam 1] wel diegene die wordt gecremeerd?
- Is het moord of zelfmoord?" (...) en/of
- " Deze crematie moet gestopt worden! Het klopt niet! Iemand!? Is er ergens een
advocaat die dit kan stoppen?”

3.De bewijsvraag

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
Op 30 mei 2022 raakt [naam 1] (hierna: [naam 1]), de dochter van [slachtoffer], vermist. [naam 1] woonde in een gezinshuis, waar ook de dochter van verdachte verbleef. Diezelfde dag wordt in Nederland een Amber Alert verstuurd met daarin gegevens en foto’s van [naam 1]. Op 31 mei 2022 wordt het lichaam van [naam 1] gevonden, waarna wordt vastgesteld dat zij om het leven is gekomen door zelfdoding.
Kort na het overlijden van [naam 1] worden op het platform ‘Facebook’ berichten geplaatst door een account met de naam ‘[accountnaam]’. De inhoud van deze berichten luiden onder meer als volgt:
‘Wat de echte oorzaak van haar dood is weet niemand nog’,
‘Toevallig woont de dochter (…) van [verdachte] (…) in hetzelfde huis van het pleeggezin. Hoe kan dat? Toeval bestaat niet zeggen ze.’, en
‘[naam 1] wordt 8 juni al gecremeerd zonder dat er belangrijke vragen zijn beantwoord. Wat is er aan de hand? Wie ligt er in de kist? Is [naam 1] wel degene die wordt gecremeerd? Is het moord of zelfmoord?’en ook
‘Deze crematie moet gestopt worden! Het klopt niet! Iemand!? Is er ergens een advocaat die dit kan stoppen?In één van de berichten wordt [naam 1] met naam en toenaam genoemd en is een foto van [naam 1] aan het bericht toegevoegd.
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van dwang dan wel belediging tegen verdachte. Na sepot heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de vervolging bevolen.
Verdachte heeft bij de politie ontkend dat zij degene is geweest die bovenstaande berichten op haar Facebook tijdlijn heeft geplaatst. Uit onderzoek van de politie blijkt dat het Facebook-account van [accountnaam] kan worden gekoppeld aan verdachte nu op het betreffende Facebook-account de naam van verdachte tussen haakjes achter de profielnaam “[accountnaam]” staat. Ook wordt verdachte tijdens haar politieverhoor door een verbalisant herkend als de vrouw op de profielfoto die is geplaatst op het Facebook-account van [accountnaam].
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode, middels haar Facebook-account ‘[accountnaam]’, de berichten op haar tijdlijn op Facebook heeft geplaatst.
Gezien de datum van vermissing van [naam 1] (30 mei 2022) en de datum van crematie (8 juni 2022) kan ook worden vastgesteld dat de berichten in de ten laste gelegde periode zijn geplaatst.
Dwang in de zin van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het plaatsen van voornoemde berichten op Facebook de in artikel 284 Sr gestelde ‘dwang’ oplevert in de richting van aangeefster. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van artikel 284 Sr is hij die een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht hetzij tegen die ander hetzij tegen derden, wederrechtelijk dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden, strafbaar.
De rechtbank stelt vast dat het, nu de aan verdachte verweten gedraging bestaat uit het plaatsen van Facebook-berichten op haar eigen tijdlijn waarin zij zich uitlaat over het overlijden van de dochter van aangeefster, gaat om
enige andere feitelijkheidin de zin van artikel 284 Sr.
In de tenlastelegging is opgenomen dat [slachtoffer] de persoon is waartegen deze feitelijkheid is gericht en het dus [slachtoffer] is die hierdoor wordt gedwongen iets te dwingen, niet te doen of te dulden. Uit het dossier blijkt niet dat de ten laste gelegde berichten, waarin de naam van de dochter van [slachtoffer] weliswaar wordt genoemd, aan [slachtoffer] zijn gericht. [slachtoffer] is op deze berichten attent gemaakt door een derde, en heeft vervolgens blijkens haar aangifte de berichten op Facebook gevonden en gelezen.
De inhoud van de berichten waarin [naam 1] wordt genoemd zijn dus niet alleen niet geadresseerd aan [slachtoffer], maar hebben ook niet inhoudelijk het karakter van het uitoefenen van dwang jegens [slachtoffer]. Uit de tekst volgt niet wat door gedwongene, [slachtoffer], dan zou moeten worden gedaan, nagelaten of geduld.
De rechtbank betrekt in dit oordeel ook het gegeven dat uit de overige, mogelijk ook door verdachte geplaatste, berichten in het dossier blijkt dat verdachte via verschillende mediakanalen ageert tegen de misstanden die (in haar ogen) bestaan rondom kinderen die als gevolg van de toeslagenaffaire uit huis zijn geplaatst. Zo schrijft verdachte in de berichten dat zij zich als slachtoffer van de toeslagenaffaire verzet tegen de overheid en bezigt ze termen als ‘staatsontvoeringen’, ‘toeslagenschandaal’ en ‘staatspropaganda’.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Belediging in de zin van artikel 266 Sr?
De rechtbank komt ook tot vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde, nu, mede op grond van het hiervoor overwogene, de berichten ook niet als beledigend ten opzichte van [slachtoffer] kunnen worden aangemerkt.

4.De schade van de benadeelde

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 19.529,21, bestaande uit € 9.529,21 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade.
Omdat verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij in verband met het bepaalde in artikel 361, tweede lid Sv niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.