ECLI:NL:RBOVE:2025:3689

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
ak_25_81
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het besluit van het UWV inzake de toekenning van een IOW-uitkering aan een oudere werkloze

In deze zaak beoordeelt de rechtbank het besluit van het UWV om aan eiseres geen uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (Wet IOW) toe te kennen. Eiseres was op haar eerste werkloosheidsdag 60 jaar en drie maanden, en daarmee één maand te jong om in aanmerking te komen voor een IOW-uitkering. Eiseres vindt dit vanwege haar persoonlijke omstandigheden onrechtvaardig. De rechtbank vat dit op als een beroep op het evenredigheidsbeginsel, maar dat slaagt niet.

Eiseres had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en heeft op 10 juli 2024 een aanvraag ingediend voor een IOW-uitkering, die door het UWV is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigden aanwezig waren. Het UWV heeft in zijn verweerschrift gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de IOW-uitkering, omdat zij op haar eerste werkloosheidsdag niet 60 jaar en 4 maanden oud was.

De rechtbank oordeelt dat het UWV de aanvraag terecht heeft afgewezen. De voorwaarden voor de IOW-uitkering zijn na een debat in de Tweede Kamer in 2019 gewijzigd, en de wetgever heeft bewust gekozen voor de leeftijdsgrens van 60 jaar en 4 maanden. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van deze regels af te wijken. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/81

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M. Tracey,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),

gemachtigde: J. van Dalfsen.

Samenvatting

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank het besluit van het UWV om aan eiseres geen uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (Wet IOW) toe te kennen. Eiseres was op haar eerste werkloosheidsdag 60 jaar en drie maanden, en daarmee één maand te jong om in aanmerking te komen voor een IOW-uitkering. Eiseres vindt dit vanwege haar persoonlijke omstandigheden onrechtvaardig. De rechtbank vat dit op als een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Maar dat slaagt niet.

Procesverloop

2. Aan eiseres (geboortedatum: [geboortedatum] 1962) is met ingang van [datum] 2022 een uitkering toegekend op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het recht op deze uitkering liep tot en met 31 juli 2024. Eiseres heeft op 10 juli 2024 een aanvraag ingediend om aansluitend op de WW-uitkering in aanmerking te komen voor een IOW-uitkering.
2.1.
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 26 juli 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 november 2024 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV. Ook de echtgenoot van eiseres was aanwezig.

Standpunt van het UWV

3. Volgens het UWV kan aan eiseres geen IOW-uitkering worden toegekend, omdat zij niet voldoet aan één van de vijf voorwaarden. Eiseres was op de eerste werkloosheidsdag ( [datum] 2022) niet 60 jaar en 4 maanden oud, maar 60 jaar en 3 maanden oud. Dat het slechts gaat om één maand verschil betekent niet dat er een uitzondering kan worden gemaakt. Financiële terugval of iemands persoonlijke omstandigheden zijn ook niet van invloed op deze voorwaarde.

Standpunten van eiseres

4. Eiseres vindt de afwijzing onrechtvaardig en de gevolgen onevenredig. De
IOW-uitkering zou haar en andere oudere werklozen - met een koppeling aan de AOW-leeftijd - de laatste 5 jaar voor hun pensioengerechtigde leeftijd inkomenszekerheid moeten geven. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst zij op het Kamerdebat van de Tweede Kamer dat in 2019 plaatsvond. [1] Volgens eiseres is de afwijzing op een willekeurige leeftijdsgrens gebaseerd. Het feit dat haar AOW-leeftijd 67 jaar en 3 maanden is en zij op de leeftijd van 62 jaar en 3 maanden nog steeds werkzoekende is, zou ertoe moeten leiden dat de IOW-uitkering voor de laatste 5 jaar wel aan haar wordt toegekend.
4.1.
Eiseres voert aan dat zij 38 jaar lang in de zorgsector heeft gewerkt en dat haar inkomen haar economische zelfstandigheid gaf. De laatste 22 jaar werkte zij als ambulant begeleider met mensen met een niet aangeboren hersenletsel. Haar werkzaamheden werden echter verdubbeld door de komst van de Wmo 2015, omdat dit een andere vorm van financiering meebracht. Zij was toen 57 jaar en merkte dat zij dat niet ging volhouden tot haar 67ste. Toen zij deze verhoogde werkdruk bespreekbaar maakte is zij verzocht om een vaststellingsovereenkomst te tekenen. Dat vond plaats in februari 2022.
4.2.
Eiseres licht verder toe dat zij een lang rouwproces achter de rug heeft, vanwege de beëindiging van haar dienstverband. Door de IOW-uitkering zou zij in ieder geval wel haar economische zelfstandigheid behouden. Zij komt daarnaast ook niet in aanmerking voor een bijstandsuitkering. Hierdoor is zij tot haar pensioengerechtigde leeftijd afhankelijk van de AOW-uitkering van haar echtgenoot. Als hij wegvalt, dan kan zij nergens op terugvallen. Volgens eiseres is haar inkomenszekerheid daardoor de komende vier jaar onzeker.
4.3.
Eiseres voert verder aan dat het UWV, ondanks haar verzoek, geen maatwerk heeft toegepast of coulance heeft getoond. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting aangegeven dat het voor haar en andere voormalige zorgmedewerkers helaas, ondanks de personeelstekorten in de zorg, niet zo is dat ze weer in de zorg aan de slag kunnen gaan, omdat werkgevers hen niet aannemen. Als zij destijds was gewezen op de leeftijdsgrens van 60 jaar en 4 maanden, dan zou ze nog tenminste een maand langer hebben doorgewerkt, alvorens akkoord te gaan met een vaststellingsovereenkomst.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat het UWV de IOW-aanvraag terecht heeft afgewezen en licht dat als volgt toe.
5.1.
In artikel 3 van de IOW staan de vijf voorwaarden om recht te krijgen op een
IOW-uitkering. Die komen erop neer dat iemand recht op een IOW-uitkering heeft als:
1) de WW-uitkering begon na 30 september 2006 en voor 1 januari 2028;
2) de persoon 60 jaar en 4 maanden of ouder was toen hij of zij werkloos werd;
3) de persoon langer dan 3 maanden WW kreeg, omdat hij/zij aan de jareneis voldeed;
4) er geen uitsluitingsgrond van toepassing is; en
5) de maximale uitkeringsduur van het WW-recht is bereikt.
5.2.
De eerste werkloosheidsdag van eiseres was [datum] 2022. Zij was toen 60 jaar en 3 maanden oud. Voor de IOW voldoet zij daardoor niet aan de tweede voorwaarde, die in artikel 3, eerste lid, onder b, van de IOW staat. Deze voorwaarde is met ingang van
1 januari 2020 gewijzigd [2] . De leeftijd is toen verhoogd van 60 jaar naar 60 jaar en
4 maanden.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV de aanvraag terecht heeft afgewezen. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor een IOW-uitkering zijn na het debat in 2019 gewijzigd met ingang van 1 januari 2020. Dat debat heeft er niet toe geleid dat de leeftijd is aangepast naar 60 jaar. De wetgever heeft er dan ook bewust voor gekozen om de voorwaarde van de leeftijd van 60 jaar en 4 maanden te stellen. Een dergelijke bewuste keuze van de wetgever is bepalend en geeft het UWV in beginsel geen ruimte om daarvan af te wijken. Het standpunt dat eiseres alsnog recht zou moeten krijgen op de IOW-uitkering, omdat zij op de leeftijd van 62 jaar en 3 maanden nog steeds werkloos is, volgt de rechtbank ook niet, omdat de eerste werkloosheidsdag bepalend is.
5.4.
De rechtbank maakt uit de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden en haar verzoek om maatwerk op dat zij zich op het evenredigheidsbeginsel beroept. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het UWV heeft er terecht op gewezen dat financiële terugval of iemands persoonlijke omstandigheden niet van invloed zijn op de voorwaarden die in artikel 3, eerste lid, onder b, van de IOW staan genoemd. De Wet IOW is een wet in formele zin. Dit betekent dat die wet door de regering en Tweede en Eerste Kamer (de wetgever) tot stand is gekomen. De bestuursrechter kan daar niet van afwijken. En de Wet IOW kan niet getoetst worden aan het evenredigheidsbeginsel. Dit is alleen anders als zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd door de wetgever en die leiden tot gevolgen die niet in overeenstemming zijn met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van zulke bijzondere omstandigheden, omdat de wetgever het bewust zo heeft geregeld.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, 29, 27 november 2019, Wijziging Wet inkomensvoorziening oudere werklozen
2.Staatsblad 2019, 482 en Stb. 2019, 481