ECLI:NL:RBOVE:2025:362

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
C/08/311352 / HA ZA 24-85
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit kredietovereenkomst tussen ING en partij met betrekking tot hoofdelijke aansprakelijkheid en zorgplicht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, gaat het om een vordering van ING Bank N.V. tegen een partij en diens ex-partner, voortvloeiend uit een kredietovereenkomst. De rechtbank heeft op 22 januari 2025 geoordeeld dat de vordering van ING in conventie wordt toegewezen. De partij voerde aan dat de kredietovereenkomst was overgenomen door zijn voormalige BV, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor een overname of ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank stelde vast dat de partij samen met zijn ex-partner hoofdelijk aansprakelijk was voor de schuld bij ING. De rechtbank wees ook de reconventionele vordering van de partij af, omdat deze onvoldoende had onderbouwd dat ING haar zorgplicht had geschonden of onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de betalingen van de ex-partner in mindering strekten op de vordering van ING op de partij, en dat de vordering van ING correct was, met inachtneming van de betalingen die de ex-partner had gedaan. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/311352 / HA ZA 24-85
Vonnis van 22 januari 2025
in de zaak van
ING BANK N.V.,
te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: ING,
advocaat: mr. P.C. Nieuwenhuizen,
tegen
[partij],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij] ,
advocaat: mr. J.H. van den Berg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 11 maart 2024;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 2 mei 2024;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties van 14 juni 2024;
- nadere stukken ingediend door mr. J.H. van den Berg, ontvangen op 22 augustus 2024 en 28 augustus 2024;
- de mondelinge behandeling van 3 september 2024, waarbij partijen, vergezeld door hun advocaat – en [partij] via videoverbinding – aanwezig zijn geweest en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- het door ING ter zitting overgelegde overzicht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

2.1.
In deze zaak gaat het, in conventie, kort gezegd om een tussen partijen gesloten kredietovereenkomst (die nadien is uitgebreid), op grond waarvan ING een vordering heeft op [partij] (en diens ex-partner). Het verweer van [partij] dat de kredietovereenkomst is overgenomen, dan wel het krediet is afgelost, door zijn voormalige BV, althans dat hij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid is ontslagen, slaagt niet. Uit de door [partij] overgelegde stukken volgt namelijk niet dat sprake is geweest van een overname, aflossing of ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Dit betekent dat de vordering van ING in conventie wordt toegewezen. Omdat [partij] samen met zijn ex-partner hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld bij de ING, strekken de betalingen die de ex-partner heeft verricht en de betalingen die zij nog zal verrichten volgens artikel 6:7 BW ook in mindering op de vordering van ING op [partij] .
In reconventie wordt de vordering van [partij] afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat [partij] onvoldoende heeft onderbouwd dat ING een op haar rustende zorgplicht heeft geschonden of dat zij anderszins onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij] .
2.2.
De rechtbank legt hierna uit welke overwegingen tot dit oordeel hebben geleid.

3.De feiten

In conventie en in reconventie:

3.1.
[partij] heeft van 1 januari 2001 tot 1 januari 2009 een eenmanszaak gevoerd onder de naam ‘ [eenmanszaak] ’ (hierna ook: ‘de eenmanszaak’).
3.2.
ING heeft op grond van de tussen haar en [partij] op 30 mei 2006 gesloten kredietovereenkomst aan [partij] ten behoeve van zijn onderneming een kredietfaciliteit verstrekt, bestaande uit een rekening courant krediet met een limiet van
€ 50.000,00 (hierna ook: ‘Actief Krediet’).
3.3.
Op grond van de op 18 oktober 2006 tussen partijen gesloten kredietovereenkomst heeft ING een aanvullende kredietfaciliteit verstrekt aan [partij] , bestaande uit een rekening courant krediet met een limiet van € 15.000,00 (hierna ook: ‘MKB Betaalkrediet’).
3.4.
Met ingang van 1 januari 2009 is de eenmanszaak van [partij] voortgezet door de vennootschap onder firma ‘ [naam vof 1] ’ (hierna: de VOF).
3.5.
Het kredietlimiet van het Actief Krediet werd op grond van de tussen ING en [partij] op 18 augustus 2010 gesloten kredietovereenkomst verhoogd tot een bedrag van
€ 35.000,00.
3.6.
Op grond van de kredietofferte van 13 januari 2012 is de bestaande kredietfaciliteit uitgebreid met een lening van € 20.000,00 en is het Actief Krediet verhoogd tot € 50.000,00 en omgezet in een ‘MKB Werkkapitaalkrediet’.
3.7.
Op 12 april 2012 is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd dat de eenmanszaak is voortgezet door de VOF.
3.8.
Op 15 november 2013 heeft ING aan de VOF een kredietfaciliteit ter beschikking gesteld waarmee de kredietfaciliteit van [partij] (de eenmanszaak) aan ING werd afgelost. De kredietfaciliteit van de VOF was op dat moment opgebouwd uit een werkkapitaalkrediet van € 50.000,00, een investeringslening van € 8.888,80, en een werkkapitaalkrediet van € 15.000,00.
3.9.
Partijen zijn in de kredietovereenkomst van 15 november 2013 overeengekomen dat [partij] en zijn ex-partner, mevrouw [naam 1] (hierna ook: [naam 1] ), hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de (betalings)verplichtingen van de VOF aan ING. [partij] en [naam 1] hebben daarnaast op 15 november 2013 een VOF-verklaring ondertekend waarin zij verklaren hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor de verplichtingen van de VOF aan ING.
3.10.
Eveneens op 15 november 2013 is een ‘omzettingsverklaring’ getekend door [partij] en [naam 1] , op grond waarvan de betaalrekeningen van de eenmanszaak op naam zijn gesteld van de VOF.
3.11.
Met ingang van 15 januari 2014 werd de statutaire naam van de VOF gewijzigd in ‘ [naam vof 2] ’.
3.12.
Door [partij] en [naam 1] is in 2014 een B.V., [eenmanszaak] B.V. (hierna: de BV), opgericht. Op 24 oktober 2017 is de BV in staat van faillissement verklaard.
3.13.
Op 20 augustus 2018 is de VOF uitgeschreven uit het handelsregister.
3.14.
Op 23 oktober 2018 heeft ING telefonisch met [partij] contact gehad in verband met de (hoofdelijke) aansprakelijkheid van [partij] voor de (betalings)verplichtingen van de VOF.
3.15.
Op 7 augustus 2019 zond Vesting Finance, incassogemachtigde van ING, brieven aan de VOF, [partij] (en zijn ex-partner) waarin de kredietfaciliteit werd beëindigd, vanwege het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten van de VOF. De uitstaande kredietsom van (op dat moment) € 70.451,01 werd opeisbaar gesteld en [partij] werd gesommeerd om dit bedrag uiterlijk 21 augustus 2019 te betalen.
3.16.
[partij] heeft vervolgens, bij brief van 27 september 2019, getracht een regeling te bereiken met Vesting Finance. Dit is niet gelukt. Op 6 mei 2020 heeft Vesting Finance [partij] gesommeerd de uitstaande kredietsom van (op dat moment)
€ 73.732,23 te betalen.
3.17.
Daarop heeft [partij] op 11 en 29 mei 2020 verzocht om de kredietovereenkomst toe te sturen. Op 8 juni 2020 heeft Vesting Finance deze aan [partij] toegestuurd. [partij] heeft daarop gereageerd:
“mijn standpunt is bekend. En de offerte van iemand anders”.Op 1 juli 2020 heeft de advocaat van [partij] opnieuw verzocht om de kredietovereenkomst. Op 9 juli 2020 heeft Vesting Finance de kredietovereenkomst aan de advocaat toegestuurd.
3.18.
Op 7 december 2020 en 19 januari 2021 heeft Vesting Finance brieven aan de advocaat van [partij] gezonden, waarin hij is gesommeerd de vordering van ING te betalen. [partij] is niet overgegaan tot betaling.
3.19.
In het kader van een verzoekschriftprocedure ex artikel 15 en 16 AVG tussen ING en [partij] zond Vesting Finance aan de gemachtigde van [partij] wederom de kredietovereenkomst. In aanvulling hierop zijn op 6 juli 2021 door Vesting Finance mutatieoverzichten van de drie betaalrekeningen van de VOF toegestuurd.
3.20.
Op 7 juni 2023 heeft Vesting Finance [partij] nogmaals per brief gesommeerd om de vordering van ING van (op dat moment) € 74.027,87 te betalen. Op 20 juni 2023 is door de gemachtigde van [partij] de overeenkomst opgevraagd waarop de vordering is gebaseerd, alsmede een specificatie van de vordering onderbouwd met bankafschriften.
3.21.
Op 26 september 2023 heeft Vesting Finance aan de gemachtigde van [partij] aangegeven dat de gevraagde informatie al is toegestuurd en dat derhalve geen gehoor wordt gegeven aan het verzoek. Op 28 september 2023 heeft de gemachtigde van [partij] gevraagd of een minnelijke regeling mogelijk zou zijn. Op 6 oktober 2023 heeft Vesting Finance bericht dat dit mogelijk is, maar dat wel inzage dient te worden verschaft in de financiële situatie van [partij] . Daarop is geen reactie vernomen van de gemachtigde van [partij] .
3.22.
Op 5 januari 2024 heeft Vesting Finance [partij] voor de laatste keer gesommeerd de vordering van ING te betalen. Daarbij is aangegeven dat bij uitblijven van betaling een gerechtelijke procedure aanhangig zou worden gemaakt. Op dezelfde dag is door de gemachtigde wederom gevraagd om een onderbouwing van de vordering.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
ING vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [partij] zal veroordelen om aan ING te betalen:
I. een bedrag in hoofdsom van € 74.369,92, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2020, althans de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
II. een bedrag van € 1.837,63 aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis, indien [partij] met betaling van de buitengerechtelijke kosten in gebreke blijft;
III. de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis, indien [partij] met betaling van deze kosten in gebreke blijft.
4.2.
[partij] concludeert primair tot niet-ontvankelijk verklaring van ING in haar vordering, althans haar vordering af te wijzen met veroordeling van ING in de proceskosten, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en subsidiair het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, met veroordeling van ING in de proceskosten.
4.3.
[partij] voert verweer.
4.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[partij] vordert – samengevat – dat de rechtbank:
I. Voor recht zal verklaren dat ING haar zorgplicht jegens [partij] heeft geschonden, dan wel onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld wegens onjuiste adressering van voor hem bestemde post, verwijdering van zijn account en bankgegevens vóór het verstrijken van de bewaartermijn;
II. ING zal veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 80.000,00 in verband met de door [partij] geleden schade;
III. ING zal veroordelen om aan [partij] afschriften te doen toekomen van alle stukken waaruit de aflossingen van [naam 1] aan ING blijken en deze in mindering te brengen op de vordering van ING jegens hem;
IV. ING zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.6.
ING concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [partij] in zijn vorderingen, dan wel hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [partij] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Geen overname kredietfaciliteit door de BV/ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid
5.1.
Partijen verschillen van standpunt over de vraag of de kredietfaciliteit van de VOF is overgenomen dan wel is afgelost door de BV. Zo voert [partij] aan dat de kredietovereenkomst van de VOF is overgenomen door de BV, dan wel dat het krediet van de VOF door de BV is afgelost, zodat geen sprake meer is van een krediet van de VOF en dat hij bovendien niet (meer) hoofdelijk aansprakelijk is voor de vordering. Ter onderbouwing van zijn verweer beroept [partij] zich op (a) een aanvraagformulier van ING (met het opschrift ‘zakelijke rekening wijzigen’) waarop is aangekruist onder ‘door te geven wijzigingen’: ‘rechtsvorm’ en ‘KVK nummer’ en (b) een e-mailbericht afkomstig van [naam 2] , namens ING, aan [naam 3] , voormalig adviseur van [partij] en [naam 1] , waarin – voor zover van belang – wordt aangegeven:
‘Naar aanleiding van het telefonische contact bevestigen wij dat het formulier en de aanvullende informatie in goede orde is ontvangen.Wij zullen de overeenkomst over zetten. Indien er nog vragen zijn zullen wij u berichten, zonder tegenbericht kunt u er vanuit gaan dat het is geformaliseerd.’
Hieruit leidt [partij] af dat de kredietovereenkomst daadwerkelijk is overgegaan naar de BV.
5.2.
ING betwist dat de kredietfaciliteit door de BV is overgenomen of afgelost. Uit de door [partij] overlegde stukken kan dit volgens ING dan ook niet worden afgeleid. Ook van ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid is geen sprake. Zowel een overname van de kredietovereenkomst als een ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zouden, volgens standaard gebruik van ING, schriftelijk worden vastgelegd. Hiervan is in dit geval geen sprake.
5.3.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door ING dat van een overname of aflossing van de kredietovereenkomst van de VOF door de BV geen sprake is, is de rechtbank van oordeel dat [partij] zijn standpunt dat de BV de kredietovereenkomst van de VOF heeft overgenomen of het krediet is afgelost, onvoldoende heeft onderbouwd. Zo kan uit zowel het e-mailbericht als het aanvraagformulier, niet worden afgeleid dat de BV de kredietovereenkomst tussen de VOF en ING heeft overgenomen, of dat het krediet door de BV zou zijn afgelost. Evenmin blijkt uit de overgelegde stukken dat [partij] (of [naam 1] ) is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, tot welke aansprakelijkheid zij zich uitdrukkelijk hebben verbonden bij de kredietovereenkomst van 30 mei 2006 en de VOF verklaring van 15 november 2013. Hoewel ING ter zitting onweersproken heeft benadrukt dat het gebruikelijk is dat een eventuele overname van een kredietovereenkomst en/of ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid schriftelijk wordt vastgelegd en [partij] hier ter zitting op is bevraagd, heeft [partij] niets gesteld waaruit het bestaan van dergelijke – in dit geval voor de hand liggende – stukken zou blijken. Het voorgaande brengt met zich dat niet is komen vast te staan dat de vordering is overgegaan naar de BV. Dat leidt tot de vaststelling dat het de VOF is die een schuld uit hoofde van de kredietovereenkomst aan ING heeft, voor welke schuld [partij] , naast [naam 1] , hoofdelijk aansprakelijk is.
Hoogte van de vordering
5.4.
[partij] heeft de hoogte van de vordering van ING betwist, in verband met het ontbreken van de bankafschriften waarop die vordering is gebaseerd. Na aanvankelijk te hebben gesteld dat de bankafschriften niet meer beschikbaar zijn, heeft ING in haar conclusie van antwoord in reconventie de bankafschriften alsnog in het geding gebracht. Hoewel het van ING mocht worden verwacht om deze – voor de onderbouwing van haar vordering wezenlijke stukken – al in een eerder stadium dan pas bij conclusie van antwoord in reconventie in het geding te brengen, heeft [partij] niettemin voldoende gelegenheid gehad, onder meer tijdens de mondelinge behandeling, om daarop nog te reageren. [partij] heeft echter niets aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat ING haar vordering in het licht van de bankmutaties onjuist heeft becijferd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de vordering van ING ook voor wat betreft de hoogte correct is, waarbij evenwel rekening gehouden moet worden met het volgende.
Hoofdelijkheid
5.5.
[partij] voert namelijk tenslotte als verweer aan dat de betalingen die [naam 1] heeft gedaan in het kader van haar betalingsregeling met ING, in mindering dienen te strekken op de vordering van ING. Op dit moment houdt ING bij hetgeen zij van [partij] vordert geen rekening met de door [naam 1] in het kader van haar betalingsregeling gedane betalingen, terwijl deze betalingen in mindering dienen te strekken op de vordering van ING op [partij] , aldus [partij] .
5.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 6:7 BW bevrijdt nakoming door één der schuldenaren ook zijn medeschuldenaren tegenover de schuldeiser. Tussen [naam 1] en ING is – blijkens een ter zitting door ING overgelegd overzicht – een betalingsregeling overeenkomen, die meebrengt dat [naam 1] iedere maand, aan het einde van de maand, € 250,00 aflost en dat zij per 28 augustus 2024 een bedrag van € 9.090,00 op de vordering heeft afgelost. De rechtbank zal de vordering van ING daarom met voornoemd bedrag, plus een bedrag van € 1.000,00 voor de maanden september tot en met december 2024, verminderen. De rechtbank heeft immers geen aanleiding aan te nemen dat de betalingen voor die laatstgenoemde maanden niet aan ING zullen worden voldaan. ING heeft ter zitting namelijk toegelicht dat sprake is van een onberispelijke betalingsgeschiedenis van [naam 1] , die sinds 2020 altijd op tijd en volledig heeft betaald. Dit volgt eveneens uit het door ING ter zitting overgelegde overzicht.
Toe te wijzen bedrag en wettelijke rente
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
74.369,92
- betalingen [naam 1]
10.090,00
-/-
Totaal
64.279,92
5.8.
ING vordert vergoeding van de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over de hoofdsom. De rechtbank zal die, met ingang van 4 november 2020 zoals gevorderd, toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.9.
ING vordert verder vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan.
Het gevorderde bedrag van € 1.837,63 inclusief btw komt overeen met het tarief dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald en zal daarom worden toegewezen.
5.10.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten is op de wet gegrond en niet weersproken en zal dan ook worden toegewezen.
Proceskosten
5.11.
Gelet op de omstandigheid dat ING de bankafschriften die haar vordering onderbouwen pas na de conclusie van antwoord van [partij] heeft verstrekt, waardoor [partij] een deel van zijn verweer nodeloos heeft gevoerd, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.12.
[partij] heeft verzocht om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat zijn belang te maken heeft met de hoofdelijkheid van de vordering en een mogelijk beroep van [naam 1] op de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (hierna ook: WSNP).
5.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 233 Rv kan de rechtbank, desgevorderd, een vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Nu [partij] verweer heeft gevoerd tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad, dient de rechtbank de belangen van partijen af te wegen in het licht van de omstandigheden van het geval. Het is vaste rechtspraak dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben (HR 27 februari 1998, NJ 1998/512). Daarbij staan mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, voorts op zichzelf niet aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de weg, maar moeten (slechts) worden meegewogen (HR 28 mei 1993, NJ 1993/468).
5.14.
Niet is gesteld, noch is gebleken dat de wet of de aard van de zaak zich in dezen tegen uitvoerbaarverklaring bij voorraad verzetten. In het licht van het voorgaande wordt vermoed dat ING het vereiste belang bij uitvoerbaarheid bij voorraad heeft. Dit brengt mee dat het allereerst op de weg van [partij] ligt om concrete feiten en omstandigheden aan te voeren en onder verwijzing daarnaar te stellen dat zijn belang bij het achterwege blijven van uitvoerbaarverklaring bij voorraad dient te prevaleren boven de belangen van ING. [partij] heeft zijn stellingen, voor zover die al een grond zouden kunnen opleveren, niet nader onderbouwd. Bovendien heeft [partij] geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat een concreet risico bestaat dat de mogelijk door ING te nemen maatregelen ter uitvoering van het vonnis tot onomkeerbare gevolgen leiden. Het verweer van [partij] tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad faalt derhalve. De rechtbank zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
in reconventie
5.15.
[partij] stelt zich in zijn tegenvordering op het standpunt dat ING onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld door (i) niet consequent en voortvarend met hem te corresponderen, (ii) doordat post van ING hem niet tijdig heeft bereikt en ING een verkeerd postadres van hem heeft gebruikt, (iii) hij kosten heeft moeten maken in verband met procedures tegen ING en, tenslotte, (iv) dat ING – naar nu blijkt ten onrechte – ondanks de geldende bewaartermijn heeft aangegeven niet meer te beschikken over de bankafschriften.
5.16.
ING betwist dat zij haar zorgplicht jegens [partij] heeft geschonden of dat zij (anderszins) onrechtmatig heeft gehandeld jegens [partij] . Daarnaast betwist ING dat sprake is van schade dan wel van een causaal verband tussen de vermeende geleden schade en de gedragingen van ING.
5.17.
De rechtbank volgt ING in haar standpunt. Het volgende is daarbij redengevend.
I en II: communicatie en postadres
5.18.
Wat betreft de correspondentie door ING, heeft [partij] onvoldoende duidelijk gemaakt waarin ING meer voortvarend had dienen te handelen. [partij] heeft daarnaast niet concreet gemaakt welke poststukken hem niet zouden hebben bereikt. Uit de overgelegde correspondentie en de inhoudelijke reacties door of namens [partij] volgt juist dat belangrijke correspondentie hem wel heeft bereikt. Zoals door ING ter zitting is toegelicht betrof de vermelding die na 2020 werd vermeld en die [partij] heeft geïnterpreteerd als een – onjuist – correspondentieadres, in feite een administratieve regel die ING in bepaalde situaties hanteert, maar waarnaartoe geen post is of wordt verzonden. Uit de door [partij] aangehaalde situatie – waarin hij een brief ontving met daarop voornoemde onjuiste adressering – volgt niet dat dit adres is gebruikt door ING om post naartoe te zenden. Correspondentie tussen ING en [partij] heeft tot aan deze procedure – en derhalve in de relevante periode – gewoon plaatsgevonden. [partij] heeft niet gewezen op enig concreet voorval waaruit kan worden afgeleid dat post voor hem ergens anders naartoe is gestuurd of dat post hem niet heeft bereikt.
III Kosten procedures
5.19.
Met betrekking tot de procedures die door [partij] tegen ING zijn gevoerd, volgt de rechtbank ING in haar standpunt dat deze procedures niet zagen op het verkrijgen van de rekeningafschriften van de betaalrekeningen van de VOF. Aangezien de procedures waarop [partij] wijst, met een ander doel zijn gevoerd dan het verkrijgen van de bankafschriften van de VOF, heeft [partij] onvoldoende duidelijk gemaakt waaruit het onzorgvuldig handelen van ING heeft bestaan. Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat ING haar zorgplicht heeft geschonden jegens [partij] door de bankafschriften op dat moment niet aan hem te verstrekken.
IV Bankafschriften
5.20.
Hoewel ING de bankafschriften van de betaalrekeningen van de VOF, in tegenstelling tot hetgeen zij hierover aan [partij] en in de dagvaarding heeft medegedeeld, wél heeft bewaard, heeft ING [partij] wel op een dwaalspoor gebracht en hem niet de gelegenheid geboden om (anders dan in een laat stadium van deze procedure) kennis te nemen van mutaties op de rekeningen door deze niet (eerder) aan hem te verstrekken. De rechtbank zal daarmee rekening houden bij het begroten van de proceskosten. [partij] doet in dit verband verder een beroep op artikel 2 lid 1 van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden, waaruit volgt dat ING bij haar dienstverlening zorgvuldig moet zijn en zo goed mogelijk rekening moet houden met de belangen van de cliënt. Dat ING deze verplichting jegens [partij] heeft geschonden is niet gebleken. Bovendien heeft [partij] zelf de gelegenheid gehad om de rekeningafschriften te kunnen inzien, nu onbetwist door ING is gesteld dat hij tot en met de datum van de mondelinge behandeling, de gelegenheid heeft gehad om kennis te nemen van die gegevens door bijvoorbeeld de rekeningafschriften te downloaden. Voorts kon [partij] niet redelijkerwijs de verwachting hebben dat deze inlogmogelijkheid altijd zou blijven bestaan. Ook de opmerking van [partij] dat hij hiertoe beperkte mogelijkheden had in verband met het faillissement van de BV, wordt door de rechtbank niet gevolgd, nu dit faillissement gold voor de BV en niet voor hemzelf of voor de VOF.
Tot slot wordt het standpunt van [partij] dat sprake is van een onrechtmatige daad van ING door hem niet nader toegelicht, waardoor het niet duidelijk is waaruit het onrechtmatig handelen van ING zou hebben bestaan. Voor zover [partij] erop doelt dat ING een zorgplicht jegens hem heeft geschonden, heeft [partij] dat, in het licht van het voorgaande, onvoldoende onderbouwd.
Proceskosten
5.21.
[partij] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De rechtbank ziet in hetgeen zij hiervóór onder 5.20. heeft overwogen met betrekking tot het late overleggen door ING van de bankafschriften aanleiding om één procespunt minder toe te kennen, waar het betreft de begroting van het salaris. De proceskosten van ING worden dan ook begroot op:
- salaris advocaat
607,00
(2 punten minus 1 punt × factor 0,5 × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
785,00

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [partij] om aan ING te betalen een bedrag van € 64.279,92, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 4 november 2020, tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien [naam 1] tot betaling overgaat, [partij] van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd tot het bedrag dat door [naam 1] is betaald,
6.2.
veroordeelt [partij] om aan ING te betalen een bedrag van € 1.837,63 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen van [partij] af,
6.7.
veroordeelt [partij] in de proceskosten van € 785,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.8.
verklaart de kostenveroordeling onder 6.7. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025. (PM)