ECLI:NL:RBOVE:2025:360

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
11235125 \ CV EXPL 24-2845
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur en geschil over contractspartij in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Overijssel, staat centraal of gedaagde de overeenkomst met eiseres heeft gesloten voor zichzelf of namens zijn bedrijf. Eiseres, een B.V., heeft gedaagde een factuur gestuurd voor een voertuig, maar gedaagde betwist de betaling en stelt dat zijn bedrijf de contractspartij is. De procedure begon met een dagvaarding op 19 juli 2024, gevolgd door verschillende schriftelijke stukken en een mondelinge behandeling op 5 december 2024. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde de contractspartij is en dat hij de factuur van € 6.171,00 aan eiseres moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Gedaagde wordt ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De rechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de B.V. de factuur heeft betaald, en dat eiseres gerechtvaardigd was om aan te nemen dat zij met gedaagde zaken deed. Het vonnis is uitgesproken op 21 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11235125 \ CV EXPL 24-2845
Vonnis van 21 januari 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres],
gemachtigde: BBU Juristen & Incasso's,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 6 van 19 juli 2024,
- de e-mailberichten van [gedaagde], ontvangen per post op 29 juli 2024 en 7 augustus 2024,
- de beslissing van de wrakingskamer van deze rechtbank van 30 september 2024,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde], ontvangen op 23 oktober 2024,
- de e-mail waarin een mondelinge behandeling is bepaald van 31 oktober 2024,
- de aanvullende stukken van [gedaagde], ontvangen per post op 22 november 2024 en
25 november 2024,
- de akte vermeerdering van eis tevens akte in het geding brengen van stukken met producties 8 tot en met 10 van [eiseres], ontvangen op 27 november 2024,
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling die via Teams heeft plaatsgevonden op 5 december 2024,
- de akte met producties 11 en 12 van [eiseres], ontvangen op 5 december 2024,
- de brief met bijlage van [gedaagde], ontvangen op 12 december 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde] voor zichzelf of namens [bedrijf 1] B.V (hierna: de B.V.) de overeenkomst met [eiseres] heeft gesloten. Ook is de vraag of [gedaagde] dan wel zijn B.V. de factuur van [eiseres] al heeft betaald.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de contractspartij is van [eiseres]. Daarnaast is niet komen vast te staan dat [gedaagde] dan wel zijn B.V. de factuur al heeft betaald. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld om de factuur te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente alsmede zal [gedaagde] de proceskosten moeten betalen. Dit oordeel zal hierna worden toegelicht.

3.De feiten

3.1.
Op 3 juli 2021 heeft [eiseres] bij [gedaagde] een bedrag van € 58.000,00 in rekening gebracht voor de verkoop en levering van een voertuig van het merk Toyota Land Cruiser (hierna: het voertuig).
3.2.
Op 10 oktober 2021 heeft de B.V. een bedrag van € 70.000,00 aan [eiseres] betaald.
3.3.
Op 18 oktober 2021 heeft [eiseres] [gedaagde] als volgt bericht:
‘‘(…) De € 70.000,- heb ik in goede orde ontvangen.
We hadden open staan:
  • Aankoop LC [kenteken] (fact nr [factuurnummer 1]) € 58.000,00 incl btw
  • Onderhoudsbeurt (fact nr [factuurnummer 2]) € 2.188,50 incl btw
  • Wegenbelasting en onderhoud (factuur volgt nog) € 9.256,50 incl btw (425,- ex x 18 maanden)
Totaal € 69.445,- incl btw
Je hebt dus € 555,- te veel betaald maar hier kunnen wij inderdaad nog 2 banden (€ 509,- incl btw) voor leveren.’’
3.4.
Op 13 januari 2023 heeft [eiseres] bij [gedaagde] een bedrag van € 6.171,00 in rekening gebracht voor het voertuig aan verzekering en wegenbelasting over de periode 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022. Dit bedrag heeft [gedaagde] onbetaald gelaten.
3.5.
Op 16 januari 2023 heeft [gedaagde] het voertuig op zijn naam overschreven.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert - kort samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen:
I. tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 7.321,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.171,00 vanaf 14 juni 2024,
II. in de proceskosten (en nakosten).
4.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij het voertuig aan [gedaagde] in privé heeft verkocht en geleverd. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] in strijd met de gemaakte afspraken niet het factuurbedrag aan verzekering en wegenbelasting voor het voertuig over 2022 aan haar betaald. Omdat [gedaagde], ondanks een ingebrekestelling en diverse aanmaningen, niet tot betaling is overgegaan heeft [eiseres] haar vordering ter incasso uit handen gegeven aan haar gemachtigde. De kosten die daaruit voortvloeien van € 683,55 komen voor rekening van [gedaagde]. [gedaagde] moet ook de wettelijke rente betalen, berekend tot en met 13 juni 2024 op een bedrag van € 467,30.
4.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eiseres], met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de B.V. de contractspartij is en [eiseres] aldus de verkeerde entiteit heeft gedagvaard. Ook heeft [gedaagde] aangevoerd dat de B.V. de factuur van 13 januari 2023 al heeft betaald en hij dan wel de B.V. [eiseres] niets meer is verschuldigd.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

[gedaagde] is de contractspartij
5.1.
Niet in geschil is tussen partijen dat sprake is van een overeenkomst op grond waarvan [eiseres] het voertuig heeft verkocht en [gedaagde] dan wel zijn B.V. de wegenbelasting en verzekering voor het voertuig over 2022 aan [eiseres] moet betalen. Wel twisten partijen over de vraag of [gedaagde] voor zichzelf of namens zijn B.V. de overeenkomst met [eiseres] heeft gesloten.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat het antwoord op deze vraag afhangt van hetgeen partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden [1] .
5.3.
Volgens [gedaagde] is de B.V. de contractspartij omdat de B.V. de facturen heeft betaald en is er een schriftelijke overeenkomst gesloten tussen de B.V. en [eiseres]. Hier gaat de kantonrechter niet in mee. Het enkele feit dat de B.V. betalingen heeft verricht maakt nog niet dat de B.V. de contractspartij is geworden nu een derde namens een contractspartij een factuur mag betalen volgens artikel 6:30 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarnaast heeft [gedaagde] weliswaar na de mondelinge behandeling een stuk van de B.V. in het geding gebracht met als kop ‘Eigendomsovereenkomst Auto’, echter dit stuk is door [eiseres] niet ondertekend. Nu [eiseres] heeft betwist dat er een schriftelijke overeenkomst is gesloten, is niet komen vast te zijn dat partijen het door [gedaagde] ingebrachte stuk gezamenlijk zijn overeengekomen. [eiseres] is daarentegen van mening dat zij op verzoek van [gedaagde] het voertuig in privé aan hem verkocht heeft en dat dit blijkt uit de offerte en de facturen. Vaststaat dat de offerte en de facturen op naam van [gedaagde] staan. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] op grond hiervan er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij met [gedaagde] zaken deed. Dit vorenstaande betekent dat [gedaagde] als de contractspartij van [eiseres] wordt aangemerkt.
[gedaagde] moet de factuur betalen
5.4.
Vervolgens is de vraag of [gedaagde] de factuur nog moet betalen. [gedaagde] heeft gesteld
dat zijn B.V. de factuur heeft betaald. Voorop wordt gesteld dat dit een bevrijdend verweer is waarvan op basis van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de stelplicht en de bewijslast rust op [gedaagde].
5.5.
Niet in geschil is dat de B.V. op 10 oktober 2021 een bedrag van € 70.000,00 heeft betaald aan [eiseres]. [gedaagde] heeft gesteld dat hij met deze betaling de factuur heeft betaald, terwijl [eiseres] dit heeft betwist en daarbij heeft verwezen naar een e-mail van 18 oktober 2021. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] in deze e-mail aan [gedaagde] heeft bericht dat met de betaling van € 70.000,00 drie facturen zijn afgelost, waaronder de verkoopfactuur van het voertuig. [eiseres] heeft na de mondelinge behandeling de twee andere facturen overgelegd en toegelicht dat deze facturen zien op een onderhoudsbeurt van het voertuig en wegenbelasting/verzekering over de periode juli 2020 tot en met december 2021. Nu [eiseres] hiermee gemotiveerd heeft betwist dat met de betaling van € 70.000,00 de openstaande factuur is afgelost, heeft [gedaagde] zijn stelling dat hij de factuur al heeft betaald onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat [gedaagde] het factuurbedrag van € 6.171,00 aan [eiseres] moet betalen en de gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen.
De wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
5.6.
Omdat [gedaagde] het verschuldigde bedrag niet binnen 14 dagen na de factuurdatum heeft betaald, moet hij de wettelijke rente over het factuurbedrag betalen aan [eiseres].
5.7.
[eiseres] heeft tevens vergoeding gevraagd van de buitengerechtelijke incassokosten. Anders dan [eiseres] heeft gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] als consument moet worden aangemerkt. Dat tussen [eiseres] en een andere B.V. van [gedaagde], [bedrijf 2] B.V., meerdere zakelijke overeenkomsten bestaan doet niets af aan het gegeven dat niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] het voertuig van [eiseres] heeft aangeschaft in het kader van zijn bedrijfsactiviteiten. Voor het verschuldigd zijn van de incassokosten is in dat geval een zogeheten 14-dagen brief vereist, zoals is bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW. Nu er geen 14-dagenbrief is verzonden aan [gedaagde], zal de door [eiseres] gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
5.8.
[gedaagde] is (grotendeels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.450,54

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 6.638,30, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 6.171,00 met ingang van 14 juni 2024 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.450,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. de Haan en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.

Voetnoten

1.HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977 (