In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 28 mei 2025, staat de rechtsgeldigheid van de beëindiging van een franchiseovereenkomst centraal. Partij A, een vennootschap onder firma, vordert een verklaring voor recht dat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd per 1 januari 2025, of per 18 juli 2025. Partij B, een besloten vennootschap, voert verweer en stelt dat partij A niet ontvankelijk is, omdat de overeenkomst niet met haar, maar met een andere vennootschap is aangegaan. Partij B heeft ook een reconventionele vordering ingesteld, waarin zij stelt dat de overeenkomst niet tussentijds kan worden opgezegd en vordert nakoming en schadevergoeding.
De rechtbank heeft besloten dat er een mondelinge behandeling moet plaatsvinden om de opgeworpen exceptie en andere stellingen van partijen te bespreken. De rechtbank wil onder andere het financiële belang van de vorderingen en de bevoegdheid van de rechter bespreken, evenals de vraag wie de juiste partijen zijn bij de overeenkomst. De rechtbank heeft opgemerkt dat de exceptie van partij B onterecht als incidentele vordering is gekwalificeerd, omdat dit een materieel geschilpunt betreft.
De mondelinge behandeling zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Almelo, waarbij partijen bijgestaan moeten worden door hun advocaten. De rechtbank heeft aangegeven dat de naam van de rechter nog niet definitief is en dat de zaak mogelijk aan een andere rechter kan worden toegewezen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot na de mondelinge behandeling.