ECLI:NL:RBOVE:2025:338

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
C/08/307543 / HA ZA 23-472
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van documenten ter berekening van legitieme portie in erfrechtelijke geschil

In deze zaak vordert eiseres, de dochter van de erflater, dat gedaagde, de enig erfgenaam, haar de benodigde documenten verstrekt om haar legitieme portie te berekenen. De erflater is op [datum] overleden en had bij testament gedaagde als enig erfgenaam benoemd. Eiseres heeft verzocht om inzage in documenten met betrekking tot de nalatenschap, maar gedaagde heeft hieraan niet voldaan. De rechtbank oordeelt dat eiseres recht heeft op inzage in de gevraagde documenten op grond van artikel 4:78 van het Burgerlijk Wetboek. Gedaagde heeft erkend dat eiseres recht heeft op bepaalde documenten, maar heeft niet alle overeengekomen stukken overgelegd. De rechtbank wijst de vordering van eiseres gedeeltelijk toe en legt gedaagde op om binnen twee maanden de gevraagde documenten te verstrekken, met een dwangsom voor het geval van niet-naleving. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/307543 / HA ZA 23-472
Vonnis van 22 januari 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres],
advocaat: mr. J.B. de Bruin,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. D. van der Wal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief van de rechtbank waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de brief van 24 april 2024 van [gedaagde] voorzien van bankafschriften
- de brief van 1 mei 2024 van [gedaagde] met productie 3
- de mondelinge behandeling van 8 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de akte van [gedaagde] van 9 oktober 2024
- de antwoordakte van [eiseres] van 6 november 2024
- de berichten van beide partijen van 16 december 2024, waarin zij verzoeken om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De samenvatting

[gedaagde] is enig erfgenaam van de erflater. [eiseres] is de dochter van de erflater. Zij doet een beroep op haar legitieme portie. In deze zaak wordt [gedaagde] veroordeeld om die stukken aan [eiseres] te verstrekken die zij nodig heeft om haar legitieme portie te kunnen berekenen.

3.De feiten

3.1.
Op [datum] is [erflater] (hierna de erflater) overleden. De erflater woonde samen met [gedaagde] met wie hij een samenlevingscontract had gesloten. De erflater is de vader van [eiseres].
3.2.
Op 24 juli 2018 heeft de erflater bij testament over zijn nalatenschap beschikt, waarbij hij [gedaagde] tot enig erfgenaam heeft benoemd.
3.3.
De erflater was samen met [gedaagde] eigenaar van (de onverdeelde helft van) de woning aan de [adres].
3.4.
[eiseres] heeft een beroep gedaan op haar legitieme portie. In het testament van de erflater is bepaald dat een vordering van een legitimaris voor zover ten laste van een making aan de partner van de erflater, pas opeisbaar is bij haar overlijden.
3.5.
Bij brief van 25 juli 2023 aan [gedaagde] heeft [eiseres] verzocht om haar inzicht te geven in alle documenten betreffende de nalatenschap. [gedaagde] heeft dat niet gedaan.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om:
A. op grond van 4:78 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) de volgende stukken te overleggen
1. De aangiften van erflater van 2021, 2020, 2019, 2018 en 2017;
2. De aanslag erfbelasting naar aanleiding van het overlijden van erflater;
3. Een afschrift van de nota van afrekening van de notaris inzake de aankoop van de
woning van erflater, als ook bewijs van herkomst van de gelden waarmee de
koopprijs is voldaan;
4. Een taxatie van de woning van erflater ten tijde van overlijden;
5. Een hypotheekakte en een overzicht van de hypothecaire geldlening mocht deze
er zijn ten tijde van het overlijden van erflater;
6. Alle bankafschriften van erflater van de jaren 2017 tot en met 2022;
7. Een boedelbeschrijving met waardebepaling van de goederen die ten tijde van het
overlijden in het bezit waren van erflater;
8. Een overzicht van alle overige financiële tegoeden, polissen, effecten en aandelen
voor zover erfalter hierover beschikte ten tijde van zijn overlijden dan wel in de 5
jaar voorafgaand aan zijn overlijden;
9. Een afschrift van een uittreksel uit het RDW met daarop alle voertuigen die erflater
heeft bezeten vanaf 2017;
10. De documentatie en afspraken over de uitkering inzake het ongeval;
11. Een overzicht van vermogensverloop van de erflater voorafgaand aan zijn overlijden
in verband met relevante schenkingen;
12. De documentatie en afspraken over ontvangen gelden uit het vermogen van
grootouders;
13. Overige bescheiden die relevant zijn voor de vaststelling van de legitimaire massa.
B. de bescheiden genoemd onder 1 tot en met 8 over te leggen binnen 4 weken na het af te geven vonnis op straffe van het verbeuren van een direct opeisbare dwangsom ad 1.000 euro per dag dat [gedaagde] hiervan in gebreke blijft met en maximum van 50.000 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele vergoeding.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Recht op bescheiden
5.1.
Een legitimaris heeft op grond van artikel 4:78 BW tegenover de erfgenaam recht op inzage en een afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie nodig heeft.
5.2.
[gedaagde] heeft erkend dat [eiseres] recht heeft op het ontvangen van bepaalde documenten, ook al is haar legitieme portie pas opeisbaar na het overlijden van [gedaagde].
5.3.
Bij de mondelinge behandeling van 8 mei 2024 hebben partijen afgesproken dat [gedaagde] in het geding zal brengen:
  • Documenten RDW betreffende de Caddy
  • Aangiften IB vanaf 2018
  • Documenten Erfbelasting van Het Notarieel
  • Afrekening woning november 2018 van Het Notarieel
  • Taxatie van de woning (van [makelaar])
  • Overzicht van de schuld van de erflater op [gedaagde] en
  • Afschriften van de bankrekeningen bij de ABN en de AMRO met rekeningnummers eindigend op [nummer 1] en [nummer 2].
5.4.
[gedaagde] heeft bij akte van 9 oktober 2024 overgelegd:
  • Documenten RDW
  • Aankoopbewijs Caddy
  • Aangifte inkomstenbelasting 2021
  • Aangifte erfbelasting 2021
  • Afrekening woning november 2018 het Notarieel
  • Waardebepaling [makelaar]
  • Akten van geldlening
  • Bankafschriften eindigden op [nummer 2] en [nummer 1]
5.5.
Bij akte van 6 november 2024 heeft [eiseres] vermeld dat de volgende stukken nog niet zijn overgelegd:
  • IB aangiften van 2017 tot en met 2021
  • Documenten erfbelasting van Het Notarieel
  • Afrekening woning november 2018 van Het Notarieel
  • Taxatierapport van de woning (van [makelaar])
  • Bankafschriften [rekeningnummer] in de periode 2017 – 2021;
5.6.
De rechtbank constateert met [eiseres] dat [gedaagde] niet alle bij de mondelinge behandeling overeengekomen documenten heeft overgelegd. Hierna zal de rechtbank per onderdeel bespreken in hoeverre [gedaagde] die alsnog moet overleggen.
IB aangiften van 2017 tot en met 2021
5.7.
Bij de mondelinge behandeling van 8 mei 2024 hebben partijen afgesproken dat [gedaagde] de IB aangiften van 2018 tot en met 2021 moet verstrekken. Zonder toelichting, die bij de akte van 6 november 2024 niet is gegeven, is niet duidelijk waarom [eiseres] ook de IB aangifte van 2017 wil hebben. De vordering wordt daarom afgewezen voor zover het de IB aangifte van 2017 betreft.
[eiseres] heeft wel voldoende onderbouwd dat de IB aangiften vanaf 2018 van belang zijn voor het vaststellen van haar legitieme portie. Weliswaar heeft [gedaagde] over de IB aangiften gesteld dat de erflater over de jaren 2018 tot en met 2020 geen aangifte heeft gedaan, maar dat komt onwaarschijnlijk over gelet op het gegeven dat hij mede-eigenaar was van de woning aan de [adres], op welke woning ook een hypotheek rustte. Gelet hierop zal de rechtbank de vordering van [eiseres] toewijzen zoals vermeld in de beslissing.
Documenten erfbelasting van Het Notarieel
5.8.
[gedaagde] heeft de aangifte erfbelasting 2021 overgelegd (productie 6 bij de akte) maar niet de stukken van Het Notarieel. De aangifte geeft niet voldoende inzicht zonder de (definitieve) aanslag erfbelasting, die niet is overgelegd. [eiseres] heeft belang bij de gevorderde stukken om de omvang van de omvang van de nalatenschap nader vast te stellen. [gedaagde] heeft niet gesteld dat die stukken er niet zijn. Gelet hierop zal [gedaagde] worden veroordeeld om die stukken alsnog over te leggen.
Afrekening woning november 2018 van Het Notarieel
5.9.
[gedaagde] heeft een afrekening van de woning van Het Notarieel d.d. 2 augustus 2018 overgelegd (productie 7 bij de akte). [eiseres] heeft niet onderbouwd waarom dit document niet voldoende zou zijn. De vordering wordt voor dit deel afgewezen.
Taxatierapport van de woning (van [makelaar])
5.10.
[gedaagde] heeft een waardebepaling van de woning overgelegd. [eiseres] gaat niet akkoord met een waardebepaling en wil dat de woning alsnog wordt getaxeerd.
[gedaagde] zal alsnog een taxatierapport moeten overleggen, zoals ook bij de mondelinge behandeling is overeengekomen. [gedaagde] heeft bij de mondelinge behandeling vermeld dat ongeveer een ton aan spaargeld is opgegaan aan de verbouwing van de woning. Aangenomen mag worden dat een dergelijke omvangrijke verbouwing de woning in waarde laat stijgen, terwijl deze waardestijging niet wordt meegenomen bij de overgelegde waardebepaling, waarbij louter een indicatie is gegeven van de waarde. Als [makelaar] de taxatie niet zelf uit kan voeren, kan deze de opdracht verstrekken aan een makelaar die dat wel kan. Gelet op bovenstaande zal dit deel van de vordering worden toegewezen als hierna vermeld.
Bankafschriften [rekeningnummer] in de periode 2017 – 2021
5.11.
Uit de aangifte erfbelasting 2021 blijkt dat dit een gemeenschappelijke betaalrekening is met als eindsaldo € 35,00. Deze bankrekening staat ook vermeld op pagina 6 van het fiscaal rapport van 2021 dat [gedaagde] op 2 mei 2024, dus voorafgaand aan de mondelinge behandeling, als productie 3 heeft overgelegd. Bij de afspraak die is gemaakt tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] deze bankrekening niet meer genoemd. Zonder toelichting, die bij de akte van 6 november 2024 niet is gegeven, is niet duidelijk waarom deze gemeenschappelijke bankrekening (alsnog) van belang is voor het berekenen van de legitieme portie van [eiseres]. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.12.
De termijn waarbinnen [gedaagde] de informatie moet verstrekken zal worden bepaald op uiterlijk twee maanden na betekening van dit vonnis, welke termijn redelijk moet worden geacht.
5.13.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen zoals hierna in het dictum is vermeld. Aan de dwangsom zal een maximum worden verbonden.
5.14.
De vorderingen van [eiseres] worden deels toegewezen. Gelet op de relatie tussen partijen (stiefmoeder en stiefdochter) zullen de proceskosten tussen hen (ambtshalve) worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee maanden na dit vonnis aan [eiseres] te verstrekken:
  • IB aangiften van 2018 tot en met 2021
  • Documenten erfbelasting van Het Notarieel
  • Een taxatierapport van de woning (van of in opdracht van [makelaar]) aan de [adres], met als peildatum de datum van overlijden van de erflater,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [gedaagde] in gebreke blijft aan de veroordeling tot afgifte van de onder 6.1. genoemde stukken te voldoen, met een maximum van € 50.000,00,
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op .