ECLI:NL:RBOVE:2025:3250

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
ak_24_3362
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor tuinhuis

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 22 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een tuinhuis aan de [adres 1] behandeld. Eiser, eigenaar van het perceel [adres 2], is van mening dat het college van burgemeester en wethouders van Hengelo de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Hij voert aan dat de aanvraag niet onder het afwijkingsbeleid valt, dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat het college de vergunning had moeten weigeren wegens strijd met het vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelt echter dat het college bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen en dat er geen strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank stelt vast dat de feitelijke situatie op het perceel afwijkt van wat er planologisch is geregeld en dat de bestemming 'Groen' niet meer kan worden gerealiseerd. De rechtbank concludeert dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wegen dan die van eiser, en dat het college de omgevingsvergunning niet had hoeven weigeren. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3362

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.H.B. Averdijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo

(gemachtigde: I.B.H. Heil en S.W.A. Prinsen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de door het college verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een tuinhuis bij de woning aan de [adres 1]. Eiser is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen. Eiser voert aan dat het college de omgevingsvergunning niet heeft mogen verlenen, omdat de aanvraag niet valt onder het afwijkingsbeleid. Ook is er geen sprake van een goede ruimtelijke ordening en had het college de omgevingsvergunning niet mogen verlenen wegens strijd met het vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd is de omgevingsvergunning te verlenen en dat er geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Ook heeft het college de omgevingsvergunning niet hoeven weigeren wegens strijd met het vertrouwensbeginsel. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. Onder 4 staat het kader waarbinnen de rechtbank het beroep van eiser toetst. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of het college de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan heeft mogen verlenen en of het vertrouwensbeginsel is geschonden. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Op 17 juli 2023 heeft de heer [naam] een aanvraag bij het college ingediend voor het plaatsen van een tuinhuis aan de [adres 1].
2.1.
Bij besluit van 13 maart 2024 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
2.2.
Eiser heeft op 9 april 2024 bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning.
2.3.
Met het bestreden besluit van 17 juli 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen, gebleven.
2.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
3. Eiser is eigenaar van het perceel [adres 2], gelegen ten zuiden van het perceel [adres 1]. De tuinen van de percelen grenzen deels aan elkaar.
3.1.
Ter plaatse gold ten tijde van de aanvraag het bestemmingsplan ‘[locatie] 2017’ (het bestemmingsplan), per 1 januari 2024 opgegaan in het ‘Omgevingsplan Hengelo’.
3.2.
Op het perceel [adres 1], direct grenzend aan de zijde van [adres 2], ligt volgens het bestemmingsplan een strook grond met de bestemming ‘Wonen’ van ongeveer 30 vierkante meter. Voor die strook, nog steeds op het perceel [adres 1], loopt een strook met de bestemming ‘Groen’. Voor de rest van het perceel [adres 1] geldt de bestemming ‘Wonen’.
3.3.
Het aangevraagde tuinhuis op het perceel [adres 1] is (deels) gelegen in de strook met de bestemming ‘Groen’.
3.4.
Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) heeft het college de aanvraag aangemerkt als een aanvraag om af te wijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo). De omgevingsvergunning is vervolgens verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2°, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 17 juli 2023. Dat betekent dat in dit geval het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
De beoordeling
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan niet heeft mogen verlenen. Het beleid dat het college heeft opgesteld voor afwijkingen van het bestemmingsplan staat de gevraagde afwijking van het bestemmingsplan niet toe. Het college had de gemeenteraad daarom een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) moeten vragen voor het plan of de aanvraag moeten weigeren. Vanwege het bouwvolume van het tuinhuis en de uitstraling in de omgeving is er bovendien geen sprake van een goede ruimtelijke ordening. Eiser heeft hier op zitting aan toegevoegd dat de afwatering in de tuin slecht is en dat dit door de extra bebouwing nog slechter wordt. Eiser voert tot slot aan dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met het vertrouwensbeginsel. Een medewerker van de gemeente heeft hem namelijk, voordat hij de kavel had aangekocht, verzekerd dat er niks gebouwd mocht worden in de groenstrook.
Is het college bevoegd af te wijken van het bestemmingsplan?
6. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat het college bevoegd is om af te wijken van het bestemmingsplan. Voor de toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a en onder 2, van de Wabo heeft het college beleidsregels vastgesteld: “Beleid(sregels) afwijkingsmogelijkheden bestemmingsplan (artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo)” (de beleidsregels). Dat de aanvraag voor de bouw van het tuinhuis niet valt onder de situaties waarvoor de beleidsregels gelden, staat niet ter discussie. Dat het college in de beleidsregels heeft vastgelegd in welke situaties hij medewerking verleent aan het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan, betekent echter niet dat het college buiten deze situaties niet meer bevoegd is om een dergelijke vergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. De bevoegdheid van het college om op basis van artikel 2.12, eerste lid, sub a en onder 2, van de Wabo, in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor een omgevingsvergunning te verlenen bestaat nog steeds. Het college heeft dus geen vvgb van de gemeenteraad hoeven vragen of de aanvraag om deze reden moeten weigeren. De beroepsgrond slaagt niet.
Is voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening?
7. De omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a en onder 2, van de Wabo kan enkel worden verleend indien er geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende onderbouwd dat de gevraagde omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hiervoor acht de rechtbank het van belang dat de feitelijke situatie op onder andere het perceel [adres 1] evident afwijkt van wat er planologisch is geregeld (een strook met de bestemming ‘Groen’). De bestemming ‘Groen’ is gericht op inrichting van de strook als openbaar gebied, terwijl de delen van de beoogde groenstrook mee zijn verkocht met de kavels en reeds zijn ingericht als (achter)tuin. Daarmee is het gebruik van de strook grond met de bestemming ‘Groen’ al strijdig. De bestemming kan dus feitelijk niet meer worden gerealiseerd. Daar komt bij dat ook in de bestemming ‘Groen’ het mogelijk is om bijvoorbeeld een elektriciteitshuisje te bouwen van maximaal 15 vierkante meter ten behoeve van de nutsvoorzieningen en eiser dus planologisch al geconfronteerd kon worden met bebouwing. Het tuinhuis is voor 17 vierkante meter gelegen in de groenstrook. Gelet op de geringe ruimtelijke impact en het gegeven dat de ruimtelijkheid en groene uitstraling en beplanting van de strook ook onder het planologische regime niet zijn gegarandeerd, heeft het college tot de conclusie mogen komen dat er geen sprake is van strijd met de ruimtelijke ordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de vergunning geweigerd moeten worden wegens strijd met het vertrouwensbeginsel?
8. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (de Afdeling) heeft geoordeeld dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in discussie is dat aan de eerste stap (kan de uitlating worden gekwalificeerd als een toezegging?) en de tweede stap (kan die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan worden toegerekend?) van het stappenplan is voldaan. Er is daarmee sprake van schending van het vertrouwensbeginsel. De discussie spitst zich toe op de derde stap van het stappenplan: de belangenafweging. Het vertrouwensbeginsel brengt niet met zich dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd. Daartoe is vereist dat bij afweging van de betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de gewekte verwachtingen in de weg staan. Belangen van derden, zoals vergunninghouders, kunnen daarin meewegen.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college het belang van vergunninghouder, de heer [naam], zwaarder mocht laten wegen dan het belang van eiser. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Uit het voorgaande volgt dat ook zonder de verleende omgevingsvergunning een groene invulling van de bestemming ‘Groen’ niet is gegarandeerd. Ook gezien de feitelijke situatie, namelijk de situatie dat de groenstrook onderdeel is van het perceel van vergunninghouder, is geen sprake van een reëel algemeen belang in de vorm van gestandhouding van de planologische invulling. De belangenafweging komt dus neer op de vraag of de belangen van eiser of die van de vergunninghouder zwaarder wegen. Ter zitting is door het college aangegeven dat ook aan de vergunninghouder vooraf toezeggingen zijn gedaan, namelijk dat op de groenstrook de regels voor vergunningsvrij bouwen onverkort – ondanks de bestemming ‘Groen’– zouden gelden. Het vergunde tuinhuis had verder vergunningsvrij gebouwd kunnen worden als de planologische situatie in overeenstemming zou zijn gebracht met de feitelijke situatie (tuin). Daar tegenover staat dat de nadelige gevolgen van de verleende omgevingsvergunning voor het woon- en leefklimaat van eiser beperkt zijn. Dat komt omdat wat er reeds binnen de bestemming ‘Groen’ was toegestaan, dezelfde impact heeft op het woon- en leefklimaat van eiser als wat er met de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan wordt vergund. Bovendien kan vergunninghouder vergunningsvrij bouwen op de strook grond van ongeveer 30 vierkante meter die direct grenst aan het perceel van eiser. Het college heeft tot slot ten nadele van eiser mogen meewegen dat eiser zelf op de erfgrens heeft gebouwd, zodat een belangrijk deel van het zicht op het perceel van vergunninghouder is weggenomen.
8.2.
Het college had de omgevingsvergunning niet hoeven weigeren wegens strijd met het vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het college heeft de omgevingsvergunning mogen verlenen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Lok, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Fortuin, griffier, uitgesproken in het openbaar op
de griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

Artikel 2.11

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
(…)
Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.7. Planologische gebruiksactiviteiten

Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
(…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.