ECLI:NL:RBOVE:2025:3133

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
ak_24_2785
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en motiveringsgebrek UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel op 19 mei 2025, met zaaknummer ZWO 24/2785, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering behandeld. Eiser had vanaf 12 november 2018 recht op een WIA-uitkering, maar het UWV beëindigde deze per 5 september 2023. Na bezwaar werd de beëindiging vervroegd naar 2 april 2024. Eiser heeft beroep ingesteld, waarop het UWV reageerde met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft op 21 november 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank heeft op 11 december 2024 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd dat er geen sprake meer was van geen benutbare mogelijkheden (GBM) op de beoordelingsdatum van 2 april 2024. Het UWV heeft vervolgens medische informatie opgevraagd en een rapport van 28 januari 2025 overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat op de beoordelingsdatum geen GBM meer aanwezig was. De rechtbank concludeert dat het UWV het motiveringsgebrek niet heeft hersteld en verklaart het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd en de rechtbank herroept het besluit van 4 juli 2023, waarbij de WIA-uitkering ten onrechte is beëindigd. Eiser krijgt het betaalde griffierecht vergoed en het UWV wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.721,-.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2785

einduitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.C.M. Peper),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Eiser had vanaf 12 november 2018 recht op een WIA-uitkering. Met het besluit van 4 juli 2023 heeft het UWV zijn uitkering per 5 september 2023 beëindigd.
1.3.
Met het bestreden besluit van 24 april 2024 is het bezwaar gegrond verklaard, in zoverre dat de uitkering niet per 5 september 2023 maar per 2 april 2024 wordt beëindigd.
1.4.
Tegen die beslissing heeft eiser beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV. Ook de echtgenote van eiser was aanwezig.
1.6.
De rechtbank heeft op 11 december 2024 een tussenuitspraak gedaan omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het kenmerk van die uitspraak is:
1.7.
Het UWV heeft aangegeven gebruik te willen maken van de mogelijkheid om het geconstateerde gebrek te herstellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daartoe medische informatie opgevraagd. Daarna is het rapport van 28 januari 2025 overgelegd. Eiser heeft daarop gereageerd.
1.8.
De rechtbank heeft daarna vragen gesteld aan het UWV. Met de brief van 17 maart 2025 en bijlagen heeft het UWV gereageerd. Eiser heeft daarop ook een reactie gegeven.
1.9.
Beide partijen hebben desgevraagd niet aangegeven dat zij een nadere zitting willen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Voor een uitgebreide weergave van de feiten, onderzoeksbevindingen en omstandigheden verwijst de rechtbank dan ook naar die uitspraak.
2.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank - kort gezegd - overwogen dat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat op de beoordelingsdatum 2 april 2024 geen sprake meer is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM). Het ligt wel op de weg van het UWV om dit aannemelijk te maken. Er is onvoldoende gemotiveerd waaruit de (eventuele) verbetering blijkt.

Het oordeel van de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek niet heeft hersteld. De rechtbank licht dit als volgt toe.
3.1.
Na de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep medische informatie verkregen van de huidige behandelaars van eiser. In het rapport van
28 januari 2025 is daarvan bij ‘Bevindingen uit het aanvullen onderzoek’ het volgende vermeld:
“Brief van P.F.M. Bouwhuis, GZ-psycholoog en H. Borg horst, psychiater d.d. 10-01-2025:
Cliënt is bekend met een recidiverende depressieve stoornis met psychotische kenmerken; PTSS; middelengebruik (fentanyl); psychosociale problemen; indruk dat er sprake is van een verstandelijke beperking op basis van zich uiten, gedrag, redzaamheid in en buitenshuis en gehanteerde oplossingsstrategieën.
Hij is tot op heden niet testbaar gebleken zodat bijvoorbeeld de mate van verstandelijke beperking nog niet is vastgesteld. Er zijn geen aanwijzingen gezien voor simuleren of overdrijven van gedrag. De behandeling is gericht op vertrouwen opbouwen en medicamenteuze therapie. Tot op heden zonder concrete behandelresultaten, behalve een beginnende en nog summiere behandelrelatie. Cliënt neemt meer initiatief tot contact en uit zich meer. De mate waarin houdt verband met zijn gesteldheid. De huidige behandeling wordt voortgezet.”
3.2.
Onder ‘Reactie/beschouwing’ deels herhaald wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep al eerder had geschreven en daarnaast de volgende aanvullende motivering vermeld:
“Naar aanleiding van de tussenuitspraak is informatie opgevraagd bij de huidige behandelaars. Uit deze informatie blijkt dat bij cliënt nu sprake is van een recidiverende depressieve stoornis met psychotische kenmerken. De ernst wordt niet genoemd en ook wordt niet vermeld of cliënt hiervoor antidepressiva krijgt voorgeschreven. Daarnaast is volgens de huidige behandelaars sprake van PTSS waarover cliënt langzamerhand wat meer vertelt. Er is sprake van middelengebruik en psychosociale problemen. Daarnaast is het vermoeden op een verstandelijke beperking, maar testen is nog niet gelukt. Er wordt niet vermeld waarom cliënt tot nu toe niet testbaar is gebleken. Ook worden er geen onderzoeksbevindingen beschreven. De behandeling bestaat uit het opbouwen van een vertrouwensrelatie en medicamenteuze therapie. Welke medicatie wordt niet vermeld.
Deze meest recente informatie bevestigt opnieuw dat de depressieve stoornis van cliënt
recidiverend verloopt. Dat bij psychiatrisch onderzoek op verschillende momenten in de tijd er dus wel of geen depressie wordt gezien is daarmee goed verklaarbaar. Dit kan dus het verschil ten aanzien van de ernst van de depressieve kenmerken tussen psychiater Trompetter [lees: Trompenaars] (in 2018) en [naam] (in 2022-2023) verklaren. Uit de ontvangen informatie blijkt dat de behandelaren geen aanwijzingen zien voor simuleren of overdrijven van gedrag. Zij onderbouwen dit niet.
(…)
Inmiddels blijkt uit het dossier bij UWV dat de afdeling Handhaving een voorgenomen beslissing heeft gestuurd aan cliënt. Er is voorgenomen een sanctie aan hem op te leggen omdat hij vanaf 2018 inkomsten heeft gehad als zelfstandige die hij niet heeft gemeld. Het feit dat cliënt blijkbaar als zelfstandige inkomsten heeft kunnen verwerven sterkt mij in mijn oordeel dat cliënt meer belastbaar is dan hij zelf aangeeft.
Wat betreft het niet langer aannemen van geen benutbare mogelijkheden het volgende. In 2018 zag psychiater Trompetter [lees: Trompenaars] blijkens zijn rapportage een ernstig depressief beeld bij cliënt. Hij baseerde zijn oordeel op overwegend heteroanamnestische gegevens en deed geen symptoomvaliditeitstest. Hij achtte het beeld dusdanig ernstig dat de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep tot geen benutbare mogelijkheden besloot. Een depressie kan ook herstellen en daarmee kan uiteraard ook het oordeel geen benutbare mogelijkheden wijzigen.
(…)”
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV ook met de inhoud van het rapport van
28 januari 2025 en de daarna toegestuurde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat op de beoordelingsdatum 2 april 2024 geen sprake meer is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM).
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank miskent de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het op de weg van het UWV ligt om aannemelijk te maken dat geen sprake meer is van GBM. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kent veel gewicht toe aan het feit dat de huidige behandelaren niet hebben vermeld wat de ernst van eisers klachten is, waarom hij niet testbaar is, welke medicatie wordt voorgeschreven, en dat zij niet hebben onderbouwd waarom zij geen aanwijzingen zijn gezien voor simuleren of overdrijven van gedrag. Als de verzekeringsarts hierover een nadere toelichting nodig had, had het op haar weg gelegen om hierover navraag te doen bij de behandelaren. De informatie van de behandelaren in de brief van 10 januari 2025 ondersteunen niet het standpunt van het UWV dat geen sprake meer is van GBM.
Dat de situatie van GBM kan wijzigen omdat een depressie kan herstellen en dat het goed verklaarbaar is dat bij psychiatrisch onderzoek op verschillende momenten in de tijd Trompenaars (in 2018) en [naam] (in 2022-2023) wel of geen depressie wordt waargenomen, overtuigen de rechtbank ook niet. [naam] zag net als Trompenaars ook dat eiser anamnestisch voldoet aan (onder meer) het beeld van een depressieve stoornis, maar hij kon de diagnoses depressieve stoornis en PTSS op dat moment niet objectiveren, omdat ook de voortdurende intoxicatie met middelen tot vele psychiatrische klachten en symptomen kan leiden. [naam] vermeldt voorts dat die diagnoses ook niet worden uitgesloten. De rechtbank twijfelt niet aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een depressie kan herstellen, maar acht nu juist in dit geval niet aannemelijk gemaakt dat herstel in dit geval aan de orde was ten tijde van het onderzoek van [naam]
en/of op de datum in geding.
3.5.
Ook met de stukken die het UWV heeft opgestuurd over het onderzoek naar de eventuele werkzaamheden van eiser als zelfstandige over het jaar 2023 heeft het UWV niet aannemelijk gemaakt dat eiser omstreeks 2 april 2024 benutbare mogelijkheden had. Als duidelijk zou zijn dat eiser in het jaar 2023 daadwerkelijk substantiële werkzaamheden heeft verricht als zelfstandige, zou dat mogelijk een ander licht werpen op het verloop van zijn ziekte(s). Maar uit de toegezonden informatie kan die conclusie niet worden getrokken. De gemachtigde van eiser heeft te kennen gegeven dat de echtgenote van eiser met hulp van haar broer de werkzaamheden in de vennootschap heeft verricht. Dit komt de rechtbank niet onaannemelijk voor, onder meer nu uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat niet alleen eiser, maar ook de echtgenote van eiser vennoot is in de vennootschap.

Conclusie en gevolgen

4. Uit het voorgaande volgt dat het UWV er ook met de nadere onderbouwing niet in is geslaagd het bestreden besluit van een toereikende en deugdelijke motivering te voorzien, zodat het UWV het in de tussenuitspraak vastgestelde motiveringsgebrek niet heeft hersteld.
4.1.
Het beroep slaagt. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt gegrond verklaard en dat besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Het UWV heeft eisers WIA-uitkering ten onrechte beëindigd. Het besluit van 4 juli 2023 zal worden herroepen.
4.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
4.3.
De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,-. Dit totaalbedrag bestaat uit 1 punt voor het indienen van de gronden van beroep, 1 punt voor de zitting en twee keer 0,5 punt voor de reacties van de gemachtigde op het rapport en de brief van het UWV, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 24 april 2024;
- herroept het besluit van 4 juli 2023;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, rechter, in aanwezigheid van
J.T. Boddeüs, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.