ECLI:NL:RBOVE:2025:3084

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
C/08/307282 / HA ZA 23-464
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aannemingsovereenkomst en meerwerk tussen HEDU BOUW B.V. en [partij B]

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 mei 2025 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen HEDU BOUW B.V. en [partij B]. De zaak betreft een geschil over een aannemingsovereenkomst en de uitvoering van werkzaamheden. HEDU BOUW B.V. vorderde betaling van een bedrag van € 139.892,79 van [partij B] voor uitgevoerde werkzaamheden, inclusief meerwerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat [partij B] een bedrag van € 138.903,63 heeft betaald, waardoor hij nog een bedrag van € 139.892,79 aan HEDU BOUW B.V. moet betalen. De rechtbank heeft bepaald dat dit bedrag pas betaald hoeft te worden na de afronding van de werkzaamheden die HEDU BOUW B.V. nog moet verrichten. Daarnaast heeft de rechtbank HEDU BOUW B.V. veroordeeld om binnen drie maanden na betekening van het vonnis de overeengekomen werkzaamheden goed en deugdelijk op te leveren. De rechtbank heeft ook een dwangsom van € 500,00 per dag opgelegd voor het geval HEDU BOUW B.V. niet aan deze verplichting voldoet, met een maximum van € 30.000,00. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij partijen ieder hun eigen kosten dragen. De rechtbank heeft de vorderingen in reconventie van [partij B] toegewezen, waarbij HEDU BOUW B.V. is veroordeeld tot het uitvoeren van specifieke werkzaamheden.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/307282 / HA ZA 23-464
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van
HEDU BOUW B.V.,
te Ommen,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. K.J.J. Kroeze,
tegen

1.[partij B1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[partij B2],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
advocaat: mr. A.M. Zoete-van der Zwart.
Eisende partij in conventie/verwerende partij in reconventie zal hierna Hedu genoemd worden. Gedaagde partijen in conventie/eisende partijen in reconventie zullen hierna gezamenlijk [partij B] genoemd worden (in mannelijk enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 juli 2024;
- de akte van Hedu;
- de akte van [partij B] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 24 juli 2024 (hierna te noemen: het tussenvonnis) heeft de rechtbank bepaald dat Hedu zich bij akte over een aantal kwesties diende uit te laten en dat [partij B] vervolgens bij antwoordakte kon reageren, waarbij hij dan tevens meteen meer duidelijkheid kon verschaffen op het punt van de gevelisolatie en de gevelstuc. De rechtbank zal hierna de betreffende kwesties afzonderlijk bespreken.
2.2.
De rechtbank merkt echter eerst nog het volgende op. [partij B] heeft de rechtbank in zijn akte na het tussenvonnis verzocht om de in r.o. 5.26, 5.27, 5.32 en 5.34 van het tussenvonnis opgenomen beslissingen te heroverwegen. Hij heeft daartoe zijn stellingen aangevuld en nader onderbouwd. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om terug te komen op de beslissingen in kwestie, die bindende eindbeslissingen betreffen en waarop de rechtbank niet zomaar kan terugkomen. [partij B] had zijn stellingen bij zijn conclusie van antwoord/eis in reconventie reeds voldoende moeten toelichten en onderbouwen en kan een gebrek op dit punt niet na het wijzen van een tussenvonnis herstellen, omdat dit in feite zou neerkomen op een verkapt hoger beroep.
2.3.
[partij B] heeft de rechtbank tevens verzocht r.o. 5.19 van het tussenvonnis te heroverwegen. In die rechtsoverweging heeft de rechtbank geoordeeld dat voorbij wordt gegaan aan het standpunt van [partij B] dat sprake is geweest van een oneerlijke en misleidende handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193b en 6:193c lid 1 sub d BW. Hoewel dit oordeel eveneens een bindende eindbeslissing betreft, ziet de rechtbank in de door [partij B] bij zijn akte na het tussenvonnis ingenomen stellingen op dit punt aanleiding het volgende te overwegen.
2.4.
[partij B] meent dat de overeenkomst met Hedu voor wat betreft het meerwerk op grond van artikel 6:193j lid 3 BW moet worden vernietigd. Volgens [partij B] heeft Hedu namelijk haar informatieplicht als bedoeld in artikel 6:193c lid 1 sub d BW geschonden door [partij B] ter zake van het meerwerk niet te waarschuwen voor prijsverhogingen of extra kosten. Hierdoor is hem de mogelijkheid ontnomen om een weloverwogen besluit te nemen omtrent de omvang van de prijs van dat meerwerk, aldus [partij B] . Hij verwijst in dit kader naar een uitspraak van deze rechtbank van 8 februari 2023 (ECLI:NL:RBOVE:2023:2250). In die uitspraak is verwezen naar een arrest van de Hoge Raad over een tweetal informatieverplichtingen uit afdeling 6.5.2B BW en zijn de overwegingen van de Hoge Raad uit dat arrest analoog toegepast in het kader van de informatieverplichtingen van artikel 6:193c BW.
2.5.
In het onderhavige geval zijn, net als in voornoemde uitspraak van deze rechtbank, de informatieverplichtingen uit afdeling 6.5.2B BW naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing, nu sprake is van een grondige verbouwing als bedoeld in artikel 6:230h lid 2 sub g BW. Voor eenzelfde analoge toepassing van de overwegingen van de Hoge Raad als in die uitspraak ziet de rechtbank echter geen aanleiding. Van titel 7.12 BW – waarin het eigenlijke meerwerk en het andersoortige door [partij B] genoemde ‘meerwerk’ is geregeld – en de ter zake daarvan geldende jurisprudentie, gaat voor wat betreft de informatie- en waarschuwingsplichten naar het oordeel van de rechtbank namelijk reeds voldoende bescherming uit jegens de consument-opdrachtgever. Zo kan een aannemer op grond van artikel 7:755 BW voor toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk in beginsel slechts een verhoging van de prijs vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig op de noodzaak van een prijsverhoging heeft gewezen. De rechtbank passeert dus het beroep dat [partij B] doet op artikel 6:193j BW.
De werkzaamheden op het kostenoverzicht
2.6.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat Hedu voor wat betreft de in het kostenoverzicht weergegeven werkzaamheden een richtprijs heeft afgegeven en dat [partij B] voor een aantal van die werkzaamheden – die genoemd staan in r.o. 5.10 van het tussenvonnis – in beginsel maximaal € 137.780,50 te vermeerderen met de btw aan Hedu verschuldigd zou zijn geworden, zijnde de afgegeven richtprijzen van in totaal € 125.255,00 plus maximaal 10% extra. Omdat de rechtbank uit de door Hedu overgelegde facturen niet kon afleiden welke kosten inclusief btw zij precies voor de betreffende werkzaamheden in rekening heeft gebracht en dus niet kon vaststellen of Hedu inderdaad ten aanzien van (sommige van) die werkzaamheden extra kosten heeft gemaakt ten opzichte van de afgegeven richtprijzen, diende Hedu de in rekening gebrachte kosten bij akte nader toe te lichten en te onderbouwen. Voor zover op verzoek van [partij B] sprake is geweest van wijzigingen in die werkzaamheden, diende Hedu dit in haar akte ook aan te geven.
2.7.
Hedu heeft vervolgens bij haar akte na het tussenvonnis als productie 22 een overzicht overgelegd waaruit de werkelijk gemaakte kosten ter zake van voornoemde werkzaamheden kunnen worden afgeleid en overzichten waaruit kan worden afgeleid op welke werkzaamheden de op de verschillende facturen in rekening gebrachte kosten precies betrekking hebben. [partij B] stelt dat deze overzichten onbegrijpelijk en oncontroleerbaar zijn, maar de rechtbank is van oordeel dat Hedu, mede ook gelet op de reeds bij dagvaarding overgelegde facturen, daarmee voldoende heeft onderbouwd welke kosten zij precies voor de in r.o. 5.10 van het tussenvonnis genoemde werkzaamheden in rekening heeft gebracht.
2.8.
De rechtbank merkt in dit kader nog op dat zij het eerder door [partij B] in deze procedure ingenomen algemene standpunt dat de door Hedu in rekening gebrachte uren buitenproportioneel zijn en dat Hedu ten onrechte voor stagiaires hetzelfde uurtarief heeft gerekend als voor medewerkers, passeert. Hedu heeft met het overleggen van productie 22 nader gespecificeerd op welke werkzaamheden de in rekening gebrachte uren precies betrekking hebben en [partij B] heeft in zijn akte na het tussenvonnis vervolgens niet langer in zijn algemeenheid gesteld dat die uren disproportioneel zijn. De rechtbank gaat er daarom van uit dat hij dat standpunt niet langer handhaaft. Voor zover [partij B] in zijn akte na het tussenvonnis ten aanzien van concrete werkzaamheden het aantal in rekening gebrachte uur heeft weersproken, zal dit in het hiernavolgende aan de orde komen.
Wat betreft het voor de stagiaires gerekende uurtarief heeft Hedu reeds in haar conclusie van antwoord in reconventie erop gewezen dat zij [partij B] in verband daarmee heeft gecompenseerd door op de factuur van 19 juli 2023 een correctie van € 10.000,00 door te voeren. Volgens Hedu was [partij B] akkoord met die oplossing en heeft zij vervolgens voor stagiaires altijd een lager uurtarief gerekend. Aangezien [partij B] deze stellingen vervolgens niet (voldoende) heeft weersproken, gaat de rechtbank uit van de juistheid daarvan. Aangenomen moet dus worden dat [partij B] voor wat betreft het uurtarief van de stagiaires voldoende is gecompenseerd.
2.9.
Omdat Hedu op het kostenoverzicht per onderdeel een richtprijs heeft afgegeven, zal per onderdeel beoordeeld moeten worden wat de kosten van die werkzaamheden precies zijn geweest en of er extra kosten (van maximaal 10%) zijn gemaakt ten opzichte van de afgegeven richtprijs. Uit het eerste door Hedu als productie 22 overgelegde overzicht kan worden afgeleid dat de werkelijke kosten van een aantal van de in r.o. 5.10 van het tussenvonnis genoemde werkzaamheden lager uitvallen dan de afgegeven richtprijzen voor die werkzaamheden. Dit betreffen de volgende werkzaamheden:
Werkzaamheden
Richtprijs incl. btw
Werkelijke kosten incl. btw
Pannen verwijderen en afvoeren
4.235,00
3.248,85
Plat dak verhogen
7.018,00
6.449,71
Gehele dak isoleren
15.805,00
15.301,82
Nieuwe kozijnen rondom gehele huis
32.065,00
31.599,60
Vloer ophogen etc.
2.904,00
2.837,05
Hedu mocht voor deze werkzaamheden slechts de werkelijk gemaakte kosten in rekening brengen, zoals zij zelf ook stelt. Die kosten bedragen in totaal € 59.437,03 inclusief btw.
2.10.
Voor een aantal werkzaamheden heeft Hedu extra kosten gemaakt ten opzichte van de afgegeven richtprijs. Voor die werkzaamheden is dus de maximaal toegestane afwijking van 10% van belang. Dit betreft de volgende werkzaamheden:
Werkzaamheden
Richtprijs incl. btw
Werkelijke kosten incl. btw
10% afwijking
t.o.v. richtprijs
Gehele kap uitvullen etc.
9.438,00
15.561,66
10.381,80
Aanbouw
47.795,00
49.086,09
52.574,50
Binnenwanden aanpassen, nieuwe kozijnen
7.865,00
9.569,90
8.651,50
Containers incl. stortkosten
1.815,00
3.140,82
1.996,50
Stucwerk
15.260,00
16.740,22
16.786,00
Uit dit overzicht blijkt dat de kosten voor de aanbouw en het stucwerk binnen de toegestane prijsafwijking van 10% vallen. Voor die werkzaamheden mocht Hedu dus de werkelijk gemaakte kosten in rekening brengen, zijnde in totaal € 65.826,31 inclusief btw. (Op een bepaald aspect van de kosten voor de aanbouw komt de rechtbank hieronder in r.o. 2.72. nog terug.) Voor wat betreft het stucwerk heeft [partij B] in zijn conclusie van antwoord/eis in reconventie nog aangevoerd dat dit niet voldoet aan de overeengekomen opleverstaat ‘sausklaar’, maar omdat hij aan die stelling verder geen juridische consequenties heeft verbonden gaat de rechtbank daaraan voorbij.
De kosten voor het uitvullen van de gehele kap etc., het aanpassen van de binnenwanden/
nieuwe kozijnen en voor de containers bedragen meer dan de afgegeven richtprijs plus 10%, zodat Hedu voor die werkzaamheden het in de kolom ‘10% afwijking t.o.v. richtprijs’ vermelde bedrag in rekening mocht brengen. Dit betreft in totaal € 21.029,80 inclusief btw.
2.11.
Hedu heeft in het als productie 22 overgelegde eerste overzicht ook nog de post ‘Bevestigingsmaterialen’ opgenomen, ter hoogte van € 875,92 inclusief btw en toegelicht dat zij die post apart vermeld heeft, omdat bevestigingsmaterialen vaak niet toe te spitsen zijn op een of enkele werkzaamheden. De rechtbank is echter van oordeel dat het toewijzen van deze post niet strookt met de in het tussenvonnis gegeven beslissing dat de in r.o. 5.10 van dat tussenvonnis vermelde werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen, mits adequaat toegelicht en blijvend onder de grens van 10% boven de genoemde richtprijs. Hedu heeft deze kosten namelijk als aanvullende post opgenomen ten opzichte van de elf posten uit de betreffende rechtsoverweging. Het bedrag van € 875,92 zal dus worden afgewezen.
2.12.
Voor wat betreft de zinken goten stelt de rechtbank vast dat die werkzaamheden nog in het geheel niet zijn uitgevoerd en nog niet aan [partij B] zijn gefactureerd. De rechtbank heeft in r.o. 5.26 van het tussenvonnis reeds overwogen dat Hedu zal worden veroordeeld tot het aanbrengen van die zinken goten (post 19 in het rapport [naam v.o.f.] ). Anders dan uit de betreffende rechtsoverweging van het tussenvonnis zou kunnen worden afgeleid, betekent dit dat [partij B] voor die werkzaamheden dan nog wel apart zal moeten betalen. De rechtbank zal voor de werkzaamheden in kwestie de door Hedu gestelde richtprijs van € 3.938,55 inclusief btw aanhouden.
2.13.
De conclusie uit het voorgaande is dat Hedu voor de in r.o. 5.10 van het tussenvonnis genoemde werkzaamheden in beginsel een bedrag van € 150.231,69 inclusief btw (59.437,03 + 65.826,31 + 21.029,80 + 3.938,55) aan [partij B] in rekening mocht brengen.
2.14.
Hedu stelt zich op het standpunt dat ter zake van de op het kostenoverzicht vermelde werkzaamheden een bedrag van € 31.774,32 inclusief btw extra in rekening is gebracht in verband met de op verzoek van [partij B] doorgevoerde wijzigingen in die werkzaamheden. Hedu noemt in dit kader acht wijzigingen. Twee daarvan (de posten M6 en M7) zien op de werkzaamheden aan het dak en zullen in dat kader besproken worden. De overige zes zal de rechtbank hierna afzonderlijk bespreken.
Schoorsteen (M1)
2.15.
Het verwijderen van de schoorsteen stond niet in r.o. 5.10 van het tussenvonnis vermeld, maar wel op het kostenoverzicht. Volgens Hedu wilde [partij B] eerst dat de schoorsteen zou komen te vervallen, maar wilde hij deze later toch deels behouden en is vervolgens enkel op de begane grond het rookkanaal verwijderd. Omdat het rookkanaal vanaf de eerste verdieping behouden bleef, moest er een versteviging (een balk) geplaatst worden. Ook is er nieuw lood op de dakaansluiting ingebracht, aldus Hedu. Hedu rekent voor die versteviging en voor het lood € 532,47 inclusief btw aan meerwerk, terwijl de werkelijke kosten voor het deels verwijderen van de schoorsteen volgens haar € 1.660,17 inclusief btw hebben bedragen, zijnde minder dan de op het kostenoverzicht vermelde kosten.
2.16.
[partij B] stelt slechts dat de schoorsteen niet verwijderd werd en heeft daarmee de betreffende stellingen van Hedu naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de schoorsteen inderdaad deels is verwijderd en dat er een versteviging en nieuw lood is aangebracht. De rechtbank is echter van oordeel dat de kosten van het aanbrengen van die versteviging en dat lood niet voor vergoeding in aanmerking komen. Op grond van artikel 7:755 BW kan een aannemer in geval van meerwerk namelijk slechts een verhoging van de prijs vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Hedu heeft wat dit betreft niet aan haar stelplicht voldaan, zodat de rechtbank het bedrag van € 532,47 niet toewijsbaar acht. De werkelijke kosten voor het deels verwijderen van de schoorsteen van € 1.660,17 zullen wel worden toegewezen.
Kap uitvullen (M2)
2.17.
Hedu stelt zich op het standpunt dat het uitvullen van de gordingkap veel bewerkelijker en grootschaliger is geweest dan waar in het kostenoverzicht van was uitgegaan en dat een en ander op basis van de tekeningen en de eerste bezichtiging niet zichtbaar was. Volgens Hedu bleek ook pas bij het uitvoeren van de werkzaamheden dat een deel van het houten framewerk van de boeien en de overstekken vervangen en/of uitgevlakt moest worden en bleek [partij B] Trespa/Rockwell afwerking te willen aan die overstekken en boeien. Hedu meent in verband hiermee aanspraak te kunnen maken op een bedrag van € 7.143,05 inclusief btw aan meerwerkkosten.
[partij B] betwist dat sprake is van meerwerk en betoogt dat bij de afgifte van de richtprijs rekening is gehouden met de staat waarin het dak verkeerde. Hij wijst er ook op dat in het kostenoverzicht al rekening is gehouden met het feit dat het dak niet geheel recht was en aangepast diende te worden en dat Hedu niet heeft gewaarschuwd voor de kostenverhogende omstandigheden.
2.18.
De rechtbank is van oordeel dat de extra werkzaamheden die Hedu stelt te hebben moeten verrichten vanwege de staat van het dak niet kunnen worden aangemerkt als meerwerk, maar kostenverhogende omstandigheden betreffen. Op grond van artikel 7:753 lid 3 en/of 7:752 lid 2 BW had Hedu [partij B] voor de kostenstijging in kwestie moeten waarschuwen. Hedu stelt dat zij [partij B] mondeling heeft geïnformeerd, maar heeft dat standpunt niet voldoende toegelicht en onderbouwd, terwijl [partij B] betwist dat er is gewaarschuwd. De rechtbank gaat er dus van uit dat van een waarschuwing geen sprake is geweest. De extra tijd die Hedu stelt aan de werkzaamheden voor het uitvullen van de kap en dergelijke te hebben besteed, dient dus voor haar rekening te blijven.
Aangezien [partij B] niet heeft weersproken dat hij (later) een Trespa/Rockwell afwerking wilde aan de overstekken en boeien, gaat de rechtbank ervan uit dat dit inderdaad meerwerk is geweest. Hedu stelt zich onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7:755 BW op het standpunt dat [partij B] de noodzaak van de (onder meer) uit dat meerwerk voortvloeiende prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. Zij voert daartoe aan dat de heer [partij B] werkzaam is als ontwerper/bestekschrijver bij ORBIS Engineering en dus zowel over financiële als technische kennis van de bouw beschikt. De rechtbank acht dit echter onvoldoende om ervan uit te gaan dat [partij B] had moeten begrijpen dat het toepassen van een Trespa/Rockwell afwerking extra kosten met zich mee zou brengen, zeker nu de kennis van [partij B] veeleer betrekking zal hebben op de wegenbouw en dus niet zozeer op de woningbouw. Hedu heeft ook niet (voldoende) onderbouwd dat [partij B] deze concrete kostenverhoging moest begrijpen. De meerkosten die verband houden met het toepassen van een Trespa/Rockwell afwerking acht de rechtbank dus evenmin toewijsbaar.
Binnenwanden aanpassen (M3)
2.19.
Hedu meent aanspraak te kunnen maken op een bedrag van € 574,48 inclusief btw aan meerkosten omdat [partij B] wilde dat de deur van de keuken naar de bijkeuken voorzien werd van een zichtloos kozijn (en scharnieren), terwijl in het kostenoverzicht rekening was gehouden met een normaal deurkozijn. Volgens Hedu kostten het plaatsen en het afwerken van dat zichtloze kozijn meer tijd, ook voor de stukadoor.
[partij B] betwist dat sprake is van meerwerk en stelt zich op het standpunt dat de deur niet is geplaatst en de kosten in kwestie ook niet zijn aangetoond.
2.20.
De rechtbank is van oordeel dat de betreffende kosten niet toewijsbaar zijn en overweegt daartoe het volgende. Uit één van de door Hedu in randnummer 9 van haar akte na het tussenvonnis weergegeven WhatsApp-berichten blijkt dat [partij B] in februari 2023 opdracht heeft gegeven voor het plaatsen van een deur met zichtloos kozijn, zodat aangenomen moet worden dat inderdaad sprake is van meerwerk. Dit betekent dat Hedu alleen aanspraak kan maken op de kosten in kwestie, indien zij [partij B] tijdig op de noodzaak van de prijsverhoging heeft gewezen, tenzij [partij B] die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Deze laatste situatie doet zich, zoals hiervoor ook reeds is overwogen, niet voor. Aangezien Hedu niet voldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat zij [partij B] tijdig op de noodzaak van de prijsverhoging in kwestie heeft gewezen, gaat de rechtbank ervan uit dat ook die situatie niet aan de orde is. Dit betekent dat het bedrag van € 574,48 niet kan worden toegewezen.
Vloer ophogen (M4)
2.21.
Hedu stelt zich op het standpunt € 2.088,85 inclusief btw aan meerkosten te mogen rekenen voor het ophogen van de vloer. Volgens haar was ten tijde van het afgeven van het kostenoverzicht nog niet bekend of gekozen zou worden voor schuimbeton of een broodjesliggervloer en is uiteindelijk voor die laatste gekozen, met als gevolg dat de kosten iets hoger uitvielen.
[partij B] betwist dat sprake is van meerwerk. Hij stelt zich ook op het standpunt dat de kosten niet zijn aangetoond en niet zijn besproken.
2.22.
Hoewel in het kostenoverzicht een vraagteken staat achter ‘Vloer ophogen schuimbeton’ en dit een aanwijzing is dat sprake is geweest van een wijziging, is de rechtbank van oordeel dat de betreffende kosten niet toewijsbaar zijn. Hedu heeft namelijk onvoldoende weten toe te lichten en te onderbouwen dat een broodjesliggervloer bewerkelijker is dan een schuimbeton vloer.
Extra stortkosten (M5)
2.23.
Hedu betoogt dat de op het kostenoverzicht vermelde post ‘containers incl. stortkosten’ nog eens € 2.695,38 inclusief btw hoger is uitgevallen en dat dit met name is veroorzaakt doordat [partij B] zelf en de door hem ingeschakelde onderaannemers ook afval hebben gestort in de beschikbare containers.
[partij B] betwist extra stortkosten verschuldigd te zijn en stelt zich op het standpunt dat die stortkosten niet zijn aangetoond.
2.24.
De rechtbank is van oordeel dat de betreffende kosten niet kunnen worden toegewezen. Aangenomen moet worden dat Hedu heeft toegestaan, althans niet heeft verboden, dat [partij B] en de door hem ingeschakelde onderaannemers ook van de containers gebruik maakten. [partij B] hoefde zich niet zonder meer te realiseren dat hij als gevolg daarvan een hogere rekening gepresenteerd zou krijgen, maar Hedu had hem daar expliciet op moeten wijzen. Nu gesteld noch gebleken is dat dat is gebeurd, dienen de extra stortkosten voor rekening van Hedu te blijven.
Stukadoor (M8)
2.25.
Hedu stelt zich op het standpunt dat de kosten van de stukadoor nog eens
€ 12.040,14 inclusief btw hoger zijn uitgevallen dan de hiervoor genoemde werkelijke stukadoorskosten. Zij voert daartoe aan dat de wanden erg scheef bleken te zijn waardoor er een extra dikke stuclaag nodig was en dat zij vanwege de tijdsdruk een extra stukadoor heeft laten komen. Volgens Hedu heeft [partij B] bovendien om veel extra stucwerkzaamheden gevraagd die niet in het kostenoverzicht waren meegenomen. Hedu noemt in dit kader onder meer dat er hoekstrips zijn geplaatst ten behoeve van de vensterbanken, dat alle vensterbanken zijn gestuct, dat de wanden en plafonds in de keuken veel bewerkelijker waren door de koof en dat er sprake was van veel meer plakwerk doordat het beton ciré al geplaatst was. Ook wijst zij op het daklicht, het extra dakraam, de grotere dakkapel, het traphek en de onderlaag met groen gips ten behoeve van het beton ciré.
2.26.
[partij B] betwist ook deze post. Hij stelt zich op het standpunt geen opdrachten te hebben gegeven waardoor extra stucwerk ontstond. Volgens hem kreeg Hedu een conflict met de stukadoor en kwam deze daardoor niet meer opdagen, zodat het werk niet meer achter elkaar en dus efficiënt kon worden ingepland. [partij B] betoogt ook dat de stukadoor in de badkamer en het toilet alleen het plafond heeft gestukt.
2.27.
De rechtbank is van oordeel dat de betreffende meerwerkkosten niet kunnen worden toegewezen. Indien als gevolg van de staat van de woning met de stucwerkzaamheden extra tijd en materiaal waren gemoeid, had Hedu [partij B] hiervoor moeten waarschuwen en nergens blijkt uit dat dit is gebeurd. Dat het laten komen van een extra stukadoor tot extra werkzaamheden en dus kosten heeft geleid ligt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet direct voor de hand. Ten aanzien van de gestelde extra stucwerkzaamheden geldt eveneens dat Hedu [partij B] voor de extra kosten van die werkzaamheden had moeten waarschuwen. Hedu heeft niet (voldoende) onderbouwd dat zij dit gedaan heeft, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dit niet het geval is geweest.
2.28.
Tussen partijen staat vast dat de op het kostenoverzicht vermelde post ‘Gevelstuc’ is komen te vervallen. Blijkens het door Hedu als productie 22 overgelegde overzicht geldt dit ook voor de post ‘Isolatie met Foreko hout bekleed 70 m2’, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
2.29.
Gelet op al het voorgaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat [partij B] ter zake van alle uitgevoerde op het kostenoverzicht vermelde werkzaamheden en het meerwerk in dat kader – met uitzondering van de werkzaamheden aan het dak en het installatiewerk – een bedrag van € 151.891,86 inclusief btw (150.231,69 + 1.660,17) aan Hedu verschuldigd is.
Het dak2.30. Voor wat betreft het dak heeft de rechtbank in het tussenvonnis overwogen dat Hedu daarvoor een richtprijs van € 32.428,00 inclusief btw heeft afgegeven en dat [partij B] dus maximaal 10% extra voor de werkzaamheden aan het dak aan Hedu verschuldigd is geworden. Om te bepalen of Hedu inderdaad recht heeft op die 10%, diende zij in haar akte na het tussenvonnis nader toe te lichten en te onderbouwen welke kosten zij precies voor de betreffende werkzaamheden aan [partij B] in rekening heeft gebracht.
2.31.
Hedu heeft vervolgens voor wat betreft de werkzaamheden aan het dak in haar akte na het tussenvonnis eveneens verwezen naar de door haar als productie 22 overgelegde overzichten. In dat eerste overzicht staat een bedrag van € 36.214,96 inclusief btw aan werkelijke kosten voor de werkzaamheden aan het dak vermeld. [partij B] meent dat de kosten voor de betreffende werkzaamheden met die overzichten niet zijn aangetoond en dat de in rekening gebrachte uren disproportioneel zijn. Ook wijst hij erop dat hij de kostprijzen van de gebruikte materialen niet kan controleren. [partij B] meent dan ook dat er geen reden is voor verhoging van de afgegeven richtprijs met 10%.
2.32.
De rechtbank is van oordeel dat Hedu in haar akte voldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat de werkelijke kosten voor de (aanvankelijk begrote) werkzaamheden aan het dak € 36.214,96 inclusief btw bedragen. Voor zover [partij B] meent dat Hedu in dat kader de inkoopfacturen had moeten overleggen, passeert de rechtbank dat standpunt nu dat niet van Hedu kan worden verlangd. Hedu mocht gelet op de 10% extra maximaal
€ 35.670,80 inclusief btw rekenen, zodat zij te iets te veel kosten aan [partij B] in rekening heeft gebracht. De rechtbank gaat er dus van uit dat Hedu een bedrag van
€ 35.670,80 inclusief btw voor de werkzaamheden aan het dak aan [partij B] in rekening mocht brengen.
2.33.
Hedu stelt zich op het standpunt dat zij ten aanzien van het dak ook extra werkzaamheden en dus meerkosten in rekening mocht brengen van in totaal € 6.699,94 inclusief btw (M6 en M7). Volgens haar bleek het dak namelijk niet vlak te zijn, zodat er met panlatten gewerkt moest worden en de werkzaamheden dus meer tijd in beslag namen, en waren de werkzaamheden eveneens extra bewerkelijk vanwege het extra dakraam en het behouden van de schoorsteen. Hedu meent dat de extra kosten voor rekening en risico van [partij B] dienen te komen, omdat Hedu bij het bepalen van de prijs daar geen rekening mee heeft kunnen houden en die kosten voortvloeien uit de staat van de woning van [partij B] .
2.34.
De rechtbank volgt Hedu niet in dit standpunt. De extra werkzaamheden kunnen niet worden aangemerkt als meerwerk. Nadat [partij B] eenmaal gekozen had voor een dak met keramische dakpannen in plaats van een felsendak en Hedu daarvoor een richtprijs had afgegeven, is namelijk geen sprake geweest van door [partij B] gewenste toevoegingen of veranderingen ten aanzien van dat dak zoals bedoeld in artikel 7:755 BW maar van kostenverhogende omstandigheden. Op grond van artikel 7:753 lid 3 BW en/of artikel 7:752 lid 2 BW had Hedu [partij B] voor de kostenstijging moeten waarschuwen. Hedu stelt dat zij dit heeft gedaan, maar heeft dat standpunt niet voldoende toegelicht en onderbouwd, terwijl [partij B] betwist dat er is gewaarschuwd. De rechtbank gaat er dus van uit dat van een waarschuwing geen sprake is geweest. De extra tijd die Hedu stelt aan de werkzaamheden aan het dak te hebben besteed dient dus voor haar rekening te blijven. Dit betekent dat de door Hedu opgevoerde meerwerkposten M6 en M7 niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank merkt nog op dat zij ervan uitgaat dat de in het kostenoverzicht vermelde post ‘aanpassingen Felsendak’ ter hoogte van € 1.000,00 ook is komen te vervallen. Hedu voert die post wel op in haar productie 22, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat die werkzaamheden wel zijn uitgevoerd, nu [partij B] voor een ander dak heeft gekozen.
[partij B] betoogt nog dat er sprake is geweest van minderwerk, aangezien er twee en een halve pallet aan ongebruikte dakpannen bij hem in de tuin staan. De rechtbank acht dit echter onvoldoende om ervan uit te gaan dat Hedu aan het dak minder werk heeft gehad dan het werk waarmee zij bij het afgeven van de richtprijs rekening had gehouden. Over een verrekening van de ongebruikte dakpannen heeft [partij B] niets gesteld.
Installatiewerk
2.35.
Hedu diende in haar akte na het tussenvonnis ook nader toe te lichten en te onderbouwen welke kosten zij heeft bespaard doordat [partij B] de warmtepomp heeft laten vervallen en welke kosten zij heeft gemaakt voor het totale installatiewerk. Dit onder meer omdat zij het standpunt van [partij B] betwistte dat installateur [bedrijf] aan [partij B] kenbaar had gemaakt dat het laten vervallen van de warmtepomp met bijbehorend installatiewerk een kostenbesparing van circa € 40.000,00 zou opleveren, zodat [partij B] voor het overige installatiewerk nog een bedrag van € 36.300,00 inclusief btw aan Hedu verschuldigd zou zijn.
2.36.
Hedu heeft vervolgens toegelicht dat de werkelijke kosten voor het installatiewerk
€ 45.868,58 inclusief btw hebben bedragen. Ter onderbouwing van dat bedrag heeft zij de facturen van [bedrijf] overgelegd. Hedu heeft ook opgesomd welke installatiewerkzaamheden [bedrijf] precies heeft verricht. Daarnaast heeft zij een verklaring overgelegd van de heer [naam] waarin vermeld staat dat er nooit een bedrag is genoemd dat [partij B] zou besparen op het niet plaatsen van een warmtepomp, dat de kosten van een warmtepomp rond de € 18.000,00 inclusief montage bedragen en dat de kosten van de boiler die aan [partij B] is geleverd daar nog wel vanaf moesten. Volgens Hedu bedragen die laatste kosten zo’n € 3.000,00, zodat de besparing ten aanzien van de warmtepomp zo’n € 15.000,00 inclusief btw bedraagt. Hedu betoogt verder nog onder verwijzing naar de verklaring van de heer [naam] dat [partij B] het schakelmateriaal niet mooi genoeg vond en voor luxer en dus duurder materiaal heeft gekozen.
2.37.
[partij B] blijft erbij dat de kosten voor het installatiewerk in alle redelijkheid op het bedrag van € 36.300,00 inclusief btw gesteld moeten worden. Volgens hem heeft Hedu namelijk niet aangetoond dat er meer kosten zijn gemaakt. [partij B] betwist ook dat zijn keuze voor een specifiek schakelmateriaal tot een duurder alternatief heeft geleid en wijst erop dat op de door Hedu overgelegde facturen van [bedrijf] geen bedragen vermeld staan. Daarnaast betoogt hij dat Hedu het gestelde bedrag aan besparingen van € 15.000,00 niet heeft onderbouwd en handhaaft hij zijn standpunt dat het vervallen van de warmtepomp een besparing van circa € 40.000,00 opleverde. [partij B] verwijst wat dit betreft naar een pagina van de website van Vereniging Eigen Huis (VEH).
2.38.
De rechtbank is van oordeel dat Hedu het door haar gestelde bedrag van € 45.868,58 inclusief btw voor het installatiewerk onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd. Op de facturen van [bedrijf] ontbreken inderdaad – zonder nadere toelichting –
de bedragen en Hedu heeft haar stelling dat het vervallen van de warmtepomp een besparing van € 15.000,00 heeft opgeleverd niet door middel van specificaties onderbouwd. Specificaties ter zake van het duurdere schakelmateriaal ontbreken eveneens.
Hier staat tegenover dat het door [partij B] genoemde bedrag van € 36.300,00 inclusief btw een slag in de lucht lijkt te zijn, gelet op de door Hedu overgelegde verklaring van [bedrijf] . De verwijzing naar de website van VEH overtuigt ook niet, omdat niet vast staat welke soort warmtepomp [partij B] aanvankelijk wilde aanschaffen.
Al met al en mede gelet op het grote aantal arbeidsuren en het ten behoeve van het installatiewerk geleverde materiaal dat wel uit de overgelegde facturen van [bedrijf] kan worden afgeleid, ziet de rechtbank aanleiding de kosten van het installatiewerk in redelijkheid te begroten op een bedrag van € 40.000,00. Dit bedrag zal dus worden toegewezen.
Het erkende ‘meerwerk’
2.39.
Hedu is in het tussenvonnis ook in de gelegenheid gesteld bij akte nader toe te lichten en te onderbouwen welke kosten zij ter zake van het door [partij B] erkende ‘meerwerk’ heeft gemaakt en waarom deze redelijk zijn geweest. Dit betreft het daklicht, het extra dakraam, het leidingwerk ten behoeve van de airco’s en de aluminium schuifpuien.
2.40.
De rechtbank leidt uit de stellingen van Hedu af dat het leidingwerk ten behoeve van de airco’s is begrepen in het hiervoor genoemde bedrag van € 40.000,00 dat de rechtbank voor het installatiewerk toewijsbaar acht. Die post hoeft dus geen bespreking meer.
2.41.
Voor wat betreft het daklicht (M23) stelt Hedu zich onder verwijzing naar de door haar als productie 22 overgelegde overzichten op het standpunt dat de kosten voor het leveren en plaatsen daarvan in totaal € 3.069,10 inclusief btw bedroegen. [partij B] betwist deze kosten en stelt zich op het standpunt dat de aanschafprijs van het daklicht en de overige materiaalkosten en arbeidsuren niet zijn aangetoond en dat een buitenproportioneel aantal arbeidsuren in rekening is gebracht. Volgens [partij B] is de door hem in de conclusie van antwoord/eis in reconventie genoemde prijs van € 1.449,10 inclusief btw een redelijke prijs voor het daklicht.
2.42.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis op basis van de door [partij B] aangehaalde WhatsApp-berichten reeds geoordeeld dat voornoemd bedrag van € 1.449,10 inclusief btw slechts betrekking had op de materiaalkosten en dat [partij B] er niet van mocht uitgaan dat dat bedrag ook zag op het aanbrengen van het daklicht en de extra werkzaamheden die daarmee gemoeid waren. Gelet op de tekst van voornoemde WhatsApp-berichten, gaat de rechtbank ervan uit dat deze enkel zien op de aanschafkosten van het daklicht in kwestie. Hedu heeft met het overleggen van productie 22 naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht en onderbouwd dat sprake is geweest van meer materiaalkosten dan uitsluitend die aanschafkosten en de rechtbank acht die extra kosten redelijk en dus toewijsbaar.
2.43.
Ten aanzien van het arbeidsloon heeft Hedu toegelicht dat dit niet alleen betrekking heeft op het plaatsen van het daklicht, maar ook op het aanbrengen van een raveling en het aftimmeren van het daklicht. Volgens Hedu werd door het plaatsen van het daklicht de overige aftimmering van het plafond ook een stuk bewerkelijker voor zowel de dakdekker, de stukadoor als Hedu zelf. De rechtbank acht dit een plausibele verklaring voor een deel van het arbeidsloon dat Hedu in rekening heeft gebracht. Zij ziet echter niet in waarom Hedu naast de kosten van de dakdekker, die betrekking hebben op het inplakken van het daklicht, ook nog kosten rekent voor het plaatsen van het daklicht en is hoe dan ook van oordeel dat het door Hedu in rekening gebrachte arbeidsloon onredelijk hoog is. De rechtbank acht al met al een bedrag van € 2.500,00 inclusief btw een redelijke prijs voor de aanschaf en het plaatsen van het daklicht en de extra materiaalkosten, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
2.44.
Hedu rekent voor het extra dakraam (M21) € 1.887,33 inclusief btw aan materiaalkosten en arbeidsloon. [partij B] meent dat voor dat dakraam het door hem in de conclusie van antwoord/eis in reconventie genoemde bedrag van € 1.148,05 redelijk is en wijst er onder meer op dat Hedu erg veel uren rekent voor de montage van het raam. De rechtbank volgt dit standpunt van [partij B] . Weliswaar heeft Hedu gesteld dat het stucwerk en het aanbrengen van de isolatie en het gipsplafond bewerkelijker werden als gevolg van het extra dakraam, maar de rechtbank acht dit onvoldoende om aan te nemen dat met het plaatsen van het dakraam een arbeidsloon van ruim € 1.100,00 inclusief btw was gemoeid. Er zal dus een bedrag van € 1.148,05 inclusief btw worden toegewezen.
2.45.
Voor wat betreft de aluminium schuifpuien heeft [partij B] zich in zijn conclusie van antwoord/eis in reconventie op het standpunt gesteld dat Hedu daarvoor een prijs van
€ 22.487,25 inclusief btw heeft genoemd. Hedu heeft in haar akte na het tussenvonnis echter betoogd dat de totale kosten van die schuifpuien € 12.196,66 inclusief btw waren. Volgens [partij B] heeft Hedu dit niet aangetoond, maar de rechtbank is van oordeel dat Hedu met het overleggen van productie 22 en de eerder al overgelegde facturen de betreffende kosten voldoende heeft onderbouwd en dat die kosten redelijk zijn. Het bedrag van € 12.196,66 inclusief btw is naar het oordeel van de rechtbank dus toewijsbaar.
2.46.
De conclusie is dat [partij B] voor het erkende ‘meerwerk’ een bedrag van
€ 15.844,71 inclusief btw (€ 2.500,00 + 1.148,05 + 12.196,66) aan Hedu verschuldigd is.
Overig ‘meerwerk’
2.47.
Hedu is in het tussenvonnis ook in de gelegenheid gesteld nader toe te lichten en te onderbouwen welke werkzaamheden zij in opdracht van [partij B] extra heeft verricht. Voor zover namelijk sprake is geweest van extra werkzaamheden en dus van een uitbreiding van de aan Hedu gegeven opdracht of voor zover [partij B] heeft gekozen voor een luxere uitvoering van bepaalde onderdelen, zal [partij B] – zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen – daarvoor moeten betalen.
2.48.
Hedu heeft vervolgens in haar akte na het tussenvonnis betoogd dat sprake is geweest van veel extra werkzaamheden en heeft ter onderbouwing van dat standpunt verwezen naar de door haar als productie 22 overgelegde overzichten. De rechtbank stelt vast dat niet alle door Hedu gestelde extra werkzaamheden het gevolg zijn van een uitbreiding van de door [partij B] aan Hedu gegeven opdracht, maar ook werkzaamheden zijn die feitelijk meerwerk betreffen als bedoeld in artikel 7:755 BW of die het gevolg zijn van omstandigheden die pas tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zijn gebleken. Voor die werkzaamheden geldt niet zonder meer dat [partij B] daarvoor moet betalen. De rechtbank zal de verschillende posten hierna afzonderlijk bespreken.
M92.49. Volgens Hedu heeft zij voor een bedrag van € 1.726,20 inclusief btw aan extra werkzaamheden verricht omdat er extra balken in de gordingkap aangebracht moesten worden. Hedu stelt zich op het standpunt dat dit niet op basis van de tekening of het bestek kon worden vastgesteld en dat deze werkzaamheden dus niet in het kostenoverzicht zijn meegenomen. [partij B] meent dat deze kosten afgewezen moeten worden, omdat Hedu bekend was met de staat van de woning en hiermee dus rekening heeft gehouden bij het afgeven van de richtprijs voor het uitvullen en aanpassen van de gehele kap.
2.50.
De rechtbank gaat ervan uit dat de betreffende werkzaamheden inderdaad zien op de in het kostenoverzicht genoemde post ‘Gehele kap uitvullen en aanpassen’ waarvoor een richtprijs is afgegeven. Zij acht de kosten in kwestie niet toewijsbaar. Hedu heeft namelijk onvoldoende gesteld om aan te nemen dat zij [partij B] heeft gewaarschuwd voor een verdere overschrijding van de afgegeven richtprijs plus 10% als bedoeld in artikel 7:752 lid 2 BW. De enkele stelling dat [partij B] mondeling van de extra werkzaamheden in kennis is gesteld, volstaat wat dit betreft niet.
M10
2.51.
M10 betreft het plaatsen van extra stalen balken in de verdiepingsvloer/2 hoeklijnen, waarvoor Hedu een bedrag van € 1.607,09 inclusief btw rekent. Volgens Hedu waren ook deze werkzaamheden niet uit de tekening of het bestek af te leiden en zijn deze dus evenmin in het kostenoverzicht meegenomen. [partij B] betwist de betreffende kosten verschuldigd te zijn en stelt zich op het standpunt dat deze niet zijn aangetoond.
2.52.
De rechtbank acht de betreffende kosten niet toewijsbaar. Ook ten aanzien van deze kosten geldt namelijk dat Hedu onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat zij [partij B] heeft gewaarschuwd voor een verdere overschrijding van de afgegeven richtprijs plus 10% als bedoeld in artikel 7:752 lid 2 BW.
M11
2.53.
Volgens Hedu heeft zij ook de balklaag in de verdiepingsvloer moeten verstevigen, omdat er een muur van de oude badkamer en de keuken kwam te vervallen en daarvoor in de plaats een nieuwe tussenmuur werd geplaatst. Zij rekent hiervoor een bedrag van
€ 1.248,73 inclusief btw. [partij B] stelt zich op het standpunt dat met het aanpassen van de bestaande muren al rekening was gehouden en betwist dat er meerwerk is besproken of dat daarvoor opdracht is gegeven. Volgens [partij B] zijn de kosten ook niet aangetoond.
2.54.
De rechtbank is van oordeel dat ook deze kosten moeten worden afgewezen, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat Hedu [partij B] voor de prijsverhoging in kwestie heeft gewaarschuwd.
M12
2.55.
Volgens Hedu heeft zij voor een bedrag van € 4.199,96 inclusief btw aan extra werkzaamheden verricht in de badkamer op de verdieping, bestaande uit het aanbrengen van een cementdekvloer en een extra gipslaag met geïmpregneerde gipsplaten. Normaal wordt een cementdekvloer aangebracht door de tegelzetter, maar omdat [partij B] koos voor beton ciré in plaats van tegelwerk heeft hij Hedu gevraagd om alsnog de betonvloer inclusief zwaluwstaartplaten en cementvloerafdekking te leggen. Omdat het beton ciré problemen zou geven met de overgang van het gipswerk naar de bestaande stenen muur, is tevens gevraagd om een extra gipslaag aan te brengen, aldus Hedu.
2.56.
[partij B] betwist de betreffende kosten en stelt zich, voor zover relevant, op het standpunt dat Hedu bij de bezichtiging van de woning zelf opmerkte dat er een betonnen vloer moest worden gestort en dat hiermee dus in het kostenoverzicht al rekening is gehouden.
2.57.
De rechtbank acht deze kosten toewijsbaar. [partij B] heeft ten aanzien van de kwestie van de extra gipslaag geen verweer gevoerd, zodat de kosten die daarmee verband houden kunnen worden toegewezen. Wat betreft de cementdekvloer heeft Hedu erop gewezen dat de vloer in de badkamer op de verdieping – en dus niet die op de begane grond – niet in het bestek was meegenomen. De rechtbank constateert dat dit juist is en gaat er daarbij van uit dat de wel in het bestek genoemde vloer voor de badkamer ziet op de badkamer op de begane grond. Dit betekent dat [partij B] er niet van mocht uitgaan dat de vloer in de badkamer op de verdieping in het kostenoverzicht was meegenomen. Er is dus inderdaad sprake van extra werkzaamheden, waarvoor [partij B] dient te betalen.
M13
2.58.
Hedu stelt zich op het standpunt dat er ook voor een bedrag van € 524,23 inclusief btw aan extra werkzaamheden zijn verricht voor het laten zakken van de raamkozijnen in de dakkapel in de badkamer. Volgens haar zijn twee man een halve dag met deze werkzaamheden bezig geweest en diende er ook wat extra materiaal gebruikt te worden.
[partij B] betwist dat er meerwerk is verricht, dat daarvoor opdracht werd gegeven en dat er kosten zijn gemaakt. Tegelijkertijd stelt hij ook dat hij aanwezig was bij de uitvoering van het werk en dat dit hooguit 30 minuten tijd heeft gekost. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de betreffende werkzaamheden wel in opdracht van [partij B] zijn verricht. Gelet op de tegenstrijdige stellingen van [partij B] passeert de rechtbank ook zijn stelling dat de werkzaamheden maar 30 minuten tijd kostten en gaat de rechtbank uit van de juistheid van het standpunt van Hedu dat twee man een halve dag met de werkzaamheden in kwestie bezig zijn geweest. Het bedrag van € 524,23 is dus toewijsbaar.
M14
2.59.
Hedu maakt ook aanspraak op betaling van een bedrag van € 4.595,49 inclusief btw voor extra werkzaamheden die in de badkamer op de begane grond zouden zijn uitgevoerd. Volgens Hedu heeft [partij B] haar op een gegeven moment gevraagd een nieuwe afscheidingsmuur te plaatsen tussen de badkamer en de slaapkamer en moest hiervoor ook een extra latei worden geplaatst. Ook wilde [partij B] volgens Hedu dat er twee afscheidingsmuurtjes in de douchecabine werden geplaatst en dat er ook in deze badkamer een cementdekvloer werd gelegd.
2.60.
[partij B] heeft als relevant verweer tegen deze kosten alleen aangevoerd dat in het kostenoverzicht al met het aanbrengen van een betonnen vloer rekening is gehouden. De rechtbank gaat ervan uit dat dit standpunt juist is, nu de dekvloer in de badkamer op de begane grond in het bestek vermeld staat. De kosten die Hedu extra rekent voor die vloer hoeft [partij B] dus niet te betalen. De rechtbank kan uit productie 22 niet afleiden wat die kosten zijn geweest. Integendeel, uit die productie lijkt te volgen dat het gehele bedrag van € 4.595,49 betrekking heeft op de andere door Hedu genoemde extra werkzaamheden in de badkamer op de begane grond en op het metselen van een muur in de uitbouw. Aangezien dit niet aansluit bij de stellingen van Hedu, zal de rechtbank, mede gelet op het bedrag dat zij toewijst voor de onder M12 gerubriceerde werkzaamheden die voor een groot deel op de cementdekvloer betrekking hebben, in redelijkheid schattend, een bedrag van € 1.000,00 inclusief btw toewijzen voor de door Hedu gestelde werkzaamheden minus het leggen van de cementdekvloer.
M15
2.61.
Hedu rekent een bedrag van € 3.898,09 inclusief btw voor het aanbrengen van een koof in de keuken. Volgens Hedu stond die koof niet op de tekeningen die voorafgaand aan de bouw met haar zijn gedeeld en waar de kostenraming op was gebaseerd en heeft zij de tekening van de keuken pas bij de start van de bouw voor het eerst ontvangen. [partij B] betoogt dat de detailtekeningen voorafgaand aan het werk met Hedu zijn gedeeld en zijn besproken en dat daarbij al rekening werd gehouden met de koof. Volgens [partij B] is ook niet besproken dat sprake is van meerwerk en zijn de kosten niet onderbouwd.
2.62.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat in het kostenoverzicht reeds rekening was gehouden met de koof in de keuken, zeker nu in het bestek hierover ook niets is terug te vinden. Zij gaat er daarom van uit dat inderdaad sprake is geweest van extra werkzaamheden waarvoor [partij B] dient te betalen. De betreffende kosten zijn naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende onderbouwd en redelijk, zodat deze zullen worden toegewezen.
M16
2.63.
Hedu meent ook aanspraak te kunnen maken op een bedrag van € 5.400,47 inclusief btw voor het leveren en aanbrengen van een Fermacell Estrichvloer op de 1e verdieping. Volgens Hedu stond in het bestek een cementdekvloer op de eerste verdieping vermeld, maar was dit technisch niet uitvoerbaar en is al in mei 2022 besloten het bestek en dus die vloer te laten vervallen. De vloer in kwestie was dan ook niet meegenomen in het kostenoverzicht. Later heeft Hedu [partij B] geadviseerd te kiezen voor een Fermacell Estrichvloer, waarvoor [partij B] vervolgens zijn akkoord heeft gegeven, aldus steeds Hedu.
2.64.
De rechtbank constateert dat [partij B] deze stellingen van Hedu niet heeft weersproken. De rechtbank gaat er dus van uit dat de vloer op de eerste verdieping inderdaad niet is meegenomen in het kostenoverzicht en dat sprake is van extra werkzaamheden, waarvoor [partij B] zal moeten betalen. Het verweer van [partij B] dat de oorspronkelijke vloer nog in mindering had moeten worden gebracht gaat gelet hierop niet op, net als zijn stelling dat geen sprake is geweest van meerwerk en meerkosten. Het bedrag van € 5.400,47 inclusief btw, dat de rechtbank redelijk acht, zal dus worden toegewezen.
M17
2.65.
Hedu voert ook een bedrag van € 1.415,05 inclusief btw op voor het isoleren van de eerste verdiepingsvloer. Volgens Hedu was in verband met het vervallen van de cementdekvloer op de eerste verdieping geen kostenpost opgenomen voor de verdere bewerking van de verdiepingsvloer, maar heeft zij wel isolatiemateriaal geleverd omdat [partij B] wel isolatie tussen de balklaag wilde hebben.
2.66.
De rechtbank constateert dat [partij B] ook deze stellingen van Hedu niet heeft weersproken en er ten onrechte van uitgaat dat de betreffende kosten zien op arbeidsloon in plaats van materiaalkosten. Het bedrag van € 1.415,05 is naar het oordeel van de rechtbank dus ook toewijsbaar.
M18
2.67.
Hedu voert als post M18 werkzaamheden op voor het verstevigen van de binnenmuur van de gamekamer ter hoogte van € 2.104,49 inclusief btw. Volgens Hedu stond die muur niet stabiel, betrof dit een verborgen gebrek en is met toestemming van [partij B] de muur verstevigd met stel- en regelwerk en verder afgewerkt met dampdichte folie, OSB en gipsplaten. [partij B] betwist dit, hij stelt zich op het standpunt dat het aanpassen van de binnenwanden in het kostenoverzicht is meegenomen en dat hij nooit separaat zijn akkoord heeft gegeven voor de betreffende werkzaamheden.
2.68.
De rechtbank is van oordeel dat de betreffende kosten niet kunnen worden toegewezen. Voor het aanpassen van de binnenwanden heeft Hedu een richtprijs afgegeven en hiervoor is reeds vastgesteld dat Hedu daadwerkelijk (minstens) 10% bovenop die richtprijs in rekening heeft gebracht voor de betreffende werkzaamheden. Hedu kan alleen aanspraak maken op betaling van meer dan die 10%, indien zij [partij B] tijdig voor een verdere kostenstijging heeft gewaarschuwd. Hedu heeft onvoldoende onderbouwd dat dit inderdaad het geval is geweest.
M19
2.69.
Post M19 ziet op het aanhelen van extra muurtjes in de woon-/leefkeuken, waarvoor Hedu een bedrag van € 1.068,79 inclusief btw rekent. Volgens Hedu zijn die wijzigingen het gevolg van de gewijzigde tekeningen van 25 september 2022 en heeft zij gedurende de bouw een aantal keer opnieuw profielen moeten stellen, omdat het uiteindelijk toch net weer anders werd.
2.70.
De betreffende kosten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden toegewezen. In het tussenvonnis heeft de rechtbank namelijk reeds geoordeeld dat wijzigingen die voortvloeien uit de aangepaste tekening van 25 september 2022 niet in het nadeel van [partij B] kunnen uitpakken. Voor wat betreft de door Hedu gestelde wijzigingen waarvan pas tijdens de bouw is gebleken, geldt dat Hedu onvoldoende heeft onderbouwd dat die wijzigingen het gevolg zijn van gewijzigde wensen van [partij B] . Wat dit betreft is van belang dat [partij B] zich op het standpunt stelt dat de door Hedu gevorderde kosten geen meerwerk betreffen maar het gevolg zijn van de eigen inefficiënte en verkeerde werkwijze van Hedu.
M20
2.71.
Hedu meent ook aanspraak te kunnen maken op betaling van een bedrag van
€ 4.098,60 inclusief btw in verband met door haar verrichte heiwerkzaamheden. Zij stelt zich op het standpunt dat pas na het afgeven van het kostenoverzicht bekend werd dat voor de fundering van de aanbouw heipalen moesten worden geslagen. [partij B] betwist dit en wijst erop dat die heiwerkzaamheden reeds in het bestek vermeld stonden. Volgens [partij B] heeft Hedu de betreffende kosten ook niet aangetoond.
2.72.
De rechtbank is van oordeel dat een groot deel van de betreffende kosten kan worden toegewezen. Hedu heeft voor de aanbouw een richtprijs afgegeven. Hiervoor is gebleken dat zij voor de werkzaamheden met betrekking tot de aanbouw – exclusief de heiwerkzaamheden – die richtprijs niet met maximaal 10% heeft overschreden, zoals op grond van artikel 7:752 lid 2 BW is toegestaan. Hedu heeft namelijk € 49.086,09 inclusief btw in rekening gebracht, terwijl zij gelet op de afgegeven richtprijs € 52.574,50 inclusief btw had mogen rekenen. Het verschil tussen deze bedragen, zijnde € 3.488,41, kan naar het oordeel van de rechtbank worden toegewezen. Hedu heeft de kosten van de heiwerkzaamheden met het overleggen van productie 22 en de reeds bij dagvaarding overgelegde facturen namelijk voldoende onderbouwd en de rechtbank acht die kosten redelijk. Het restant van het bedrag van € 4.098,60 is niet toewijsbaar, omdat gesteld noch gebleken is dat Hedu [partij B] voor een verdere overschrijding van de afgegeven richtprijs plus 10% heeft gewaarschuwd.
M22
2.73.
Hedu rekent ter zake van het plaatsen van een speciale kastenwand in de keuken een bedrag van € 762,30 inclusief btw extra. Volgens Hedu heeft zij wat dit betreft extra werkzaamheden moeten verrichten, bestaande uit het inkorten van een reeds gemetselde muur, het opnieuw stellen van profielen en het afhangen en plaatsen van een deur, en was de reden hiervan dat de aanvankelijk geplande kastenwand niet aan de wensen van [partij B] voldeed en hij vervolgens zelf een schuifwandsysteem heeft aangeschaft en heeft geplaatst. [partij B] betwist dat er extra werkzaamheden zijn verricht waarvoor hij een betaling is verschuldigd. Hij stelt zich op het standpunt dat dat hij de deuren zelf heeft geïnstalleerd en dat de gestelde koste niet zijn aangetoond.
2.74.
De rechtbank acht een bedrag van € 700,00 inclusief btw toewijsbaar voor de werkzaamheden in kwestie. [partij B] heeft namelijk niet betwist dat Hedu een reeds gemetselde deur diende in te korten en opnieuw profielen diende te stellen vanwege gewijzigde wensen van [partij B] , zodat de rechtbank ervan uitgaat dat zij die extra werkzaamheden inderdaad heeft uitgevoerd. Hedu heeft de betreffende werkzaamheden naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende onderbouwd.
M24
2.75.
Hedu meent ook aanspraak te kunnen maken op een bedrag van € 7.742,70 inclusief btw, aangezien er een grotere dakkapel is geplaatst dan was begroot. Volgens Hedu was de badkamer op de eerste verdieping niet erg groot en heeft zij daarom in samenspraak met [partij B] als oplossing de dakkapel vergroot, met als gevolg dat ook het aangrenzende toilet groter werd. [partij B] stelt zich op het standpunt dat hij tevreden was met de afmeting van de dakkapel en dat Hedu zelf voorstelde om de dakkapel iets te vergroten. Dit omdat dit minder werk zou opleveren, omdat de dakkapel dan op de bestaande muurplaat kon worden geplaatst. Volgens hem was hij daar nooit mee akkoord gegaan indien hij had geweten dat dit tot een meerprijs zou leiden. [partij B] wijst er ook op dat de uitbouw op de begane grond kleiner is geworden en daarvoor geen minderprijs is gerekend en dat de kosten niet onderbouwd zijn.
2.76.
De rechtbank stelt vast dat [partij B] niet ingaat op de stelling van Hedu dat met het vergroten van de dakkapel de badkamer en het aangrenzende toilet ruimer werden. De rechtbank gaat er dus van uit dat de reden van het vergroten van de dakkapel (ook) daarin was gelegen en dat [partij B] dus profijt had van die vergroting. Vast staat dat [partij B] akkoord is gegaan met het vergroten van de dakkapel. Dat dit tot extra kosten zou leiden, is logisch en had [partij B] kunnen en moeten begrijpen. Hedu heeft die extra kosten naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende onderbouwd en deze acht de rechtbank bovendien redelijk. Ten aanzien van de uitbouw heeft [partij B] naar het oordeel van de rechtbank niet aan zijn stelplicht voldaan, zodat (onder meer) onduidelijk is gebleven hoeveel kleiner die uitbouw is geworden. De rechtbank gaat daarom aan het verweer van [partij B] voorbij en acht de extra kosten voor het vergroten van de dakkapel toewijsbaar.
M26
2.77.
Hedu stelt zich op het standpunt dat er ook extra kosten zijn gemaakt omdat op verzoek van [partij B] kozijnen met triple glas zijn geleverd in plaats van kozijnen met HR++ glas, zoals in de tekeningen en in het bestek vermeld stond. Hedu rekent hiervoor een bedrag van € 3.494,48 inclusief btw.
[partij B] betoogt dat Hedu niet heeft aangetoond wat de extra kosten zijn ten opzichte van zijn initiële keuze. Hij betwist dat er ‘meerkosten’ zijn gemaakt en wijst erop dat Hedu een buitendeur met glas minder heeft geleverd dan aanvankelijk de bedoeling was.
2.78.
De rechtbank is van oordeel dat de betreffende kosten toewijsbaar zijn. Het behoeft geen uitleg dat HR++ glas goedkoper is dan triple glas, zodat de stelling van [partij B] dat er geen ‘meerkosten’ zijn gemaakt niet houdbaar is. Hedu heeft de extra kosten met het overleggen van productie 22 – waarin vermeld staat dat het gaat om 14 kozijnen – en de bij dagvaarding overgelegde facturen naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende onderbouwd. De rechtbank acht die extra kosten ook redelijk. Voor wat betreft de deur die niet zou zijn geleverd, geldt dat Hedu ter zitting reeds heeft weersproken dat dat een deur met glas betrof en dat [partij B] in het licht van die betwisting zijn stelling dat er sprake is geweest van minderwerk nader had moeten toelichten en onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten, gaat de rechtbank aan die stelling voorbij.
M27
2.79.
Volgens Hedu heeft zij ook extra kosten ter hoogte van € 3.312,60 inclusief btw gemaakt voor het ophogen van de cementdekvloer. Zij voert daartoe aan dat de bestaande cementdekvloer op de begane grond niet dik genoeg bleek te zijn voor het infrezen van de vloerverwarming, dat de werkzaamheden met [partij B] zijn overlegd en hij daarop vervolgens zijn akkoord heeft gegeven. [partij B] betwist dit laatste en stelt zich op het standpunt dat de kosten niet zijn onderbouwd.
2.80.
De rechtbank is van oordeel dat de betreffende kosten niet toewijsbaar zijn. Hedu had [partij B] namelijk (expliciet) voor de kostenverhoging in kwestie moeten waarschuwen en gesteld noch gebleken is dat dit het geval is geweest. Indien al juist is dat Hedu de betreffende werkzaamheden met [partij B] heeft besproken, is dit onvoldoende om aan te nemen dat het daarbij ook over de kosten is gegaan.
M28
2.81.
M28 betreft het ophogen en isoleren van de vloer in de bijkamer/bijkeuken, waarvoor Hedu een bedrag van € 2.421,25 inclusief btw rekent. Volgens Hedu lag de vloer van de bijkamer en bijkeuken een stuk lager dan de cementdekvloer in de woonkamer en keuken en is dit op verzoek van [partij B] opgelost door isolatieplaten en constructiebeton te plaatsen. [partij B] betwist dat sprake is van meerwerk en wijst erop dat het ophogen van de vloer reeds onderdeel uitmaakte van het kostenoverzicht.
2.82.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat dit laatste standpunt van [partij B] onjuist is. De rechtbank acht daarom alleen het verschil tussen de afgegeven richtprijs voor het ophogen van de vloer plus 10% en de hiervoor in r.o. 2.9 genoemde werkelijk gemaakte kosten voor de werkzaamheden in kwestie toewijsbaar, zijnde een bedrag van € 66,95 inclusief btw. Gesteld noch gebleken is namelijk dat Hedu [partij B] voor een verdere overschrijding van de richtprijs plus 10% heeft gewaarschuwd, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dit niet het geval is.
M29
2.83.
Volgens Hedu heeft zij voor een bedrag van € 735,24 inclusief btw aan extra kosten gemaakt, omdat op verzoek van [partij B] het traphekje is bekleed met gips en vervolgens is meegenomen in het stucwerk. [partij B] betwist dat wat dit betreft sprake is van meerwerk en stelt zich op het standpunt dat Hedu voorafgaand aan het opstellen van het kostenoverzicht al bekend was met de gewenste afwerking. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt niet houdbaar is, aangezien het in het kostenoverzicht vermelde stucwerk alleen betrekking heeft op de binnenwanden en de plafonds. De rechtbank gaat er dus van uit dat [partij B] Hedu op een later moment inderdaad heeft gevraagd ook het traphekje te bekleden met gips en te stuken, zodat [partij B] voor de extra kosten van die werkzaamheden dient te betalen.
M30
2.84.
Hedu meent ook aanspraak te kunnen maken op betaling van een bedrag van
€ 2.723,47 inclusief btw voor het bekleden van de dakkapel met Trespa. Volgens haar was dit niet meegenomen in het kostenoverzicht of in de afgegeven richtprijs voor het dak met keramische dakpannen. [partij B] stelt zich op het standpunt dat dit laatste wel het geval is, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om uit te gaan van de juistheid van dat standpunt. Aangezien [partij B] deze post voor het overige onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, acht de rechtbank het bedrag van € 2.723,47 toewijsbaar.
M31
2.85.
Hedu vordert ook betaling van een bedrag van € 2.694,41 inclusief btw in verband met sloopwerkzaamheden. Volgens Hedu zou [partij B] die uitvoeren, maar heeft zij deze zelf uitgevoerd omdat deze noodzakelijk waren voor de voortgang.
2.86.
[partij B] betwist de betreffende kosten. Hij stelt zich op het standpunt dat het kostenoverzicht voor het gehele werk is afgegeven en dat de door hem zelf te verrichten sloopwerkzaamheden als minderwerk zouden worden verrekend.
2.87.
De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van € 2.694,41 niet kan worden toegewezen. Hedu had, om aanspraak te kunnen maken op betaling van de betreffende kosten, [partij B] erop moeten wijzen dat zij het werk niet kon voortzetten indien zij niet een extra opdracht tot het verrichten van sloopwerkzaamheden op kosten van [partij B] zou krijgen. Gesteld noch gebleken is dat Hedu die opdracht heeft gevraagd en verkregen.
M32
2.88.
Hedu meent tot slot ook aanspraak te kunnen maken op betaling van een bedrag van € 229,66 inclusief btw voor het gebruik van materiaal voor het dichtzetten van de openingen van de schuifpuien, ter voorkoming van diefstal en in verband met eventuele weersinvloeden. [partij B] betwist dat hier sprake is van meerwerk en betoogt dat de kosten in kwestie niet zijn aangetoond.
2.89.
De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van € 229,66 niet kan worden toegewezen, aangezien gesteld noch gebleken is dat Hedu de betreffende werkzaamheden en kosten met [partij B] heeft afgestemd.
2.90.
De rechtbank komt daarmee tot de slotsom dat voor het overige ‘meerwerk’ in totaal een bedrag van € 35.389,05 toewijsbaar is (zijnde € 4.199,96 + 524,23 + 1.000,00 + 3.898,09 + 5.400,47 + 1.415,05 + 3.488,41 + 700,00 + 7.742,70 + 3.494,48 + 66,95 + 735,24 + 2.723,47).
2.91.
De conclusie uit al het voorgaande is dat [partij B] voor de door Hedu uitgevoerde werkzaamheden een bedrag van € 278.796,42 verschuldigd is geworden:
Uitgevoerde werkzaamheden van kostenoverzicht
+ meerwerk in dat kader 151.891,86
werkzaamheden dak 35.670,80
installatiewerk 40.000,00
erkend ‘meerwerk’ 15.844,71
overig ‘meerwerk’
35.389,05 +
278.796,42
De vorderingen in conventie
2.92.
Aangezien [partij B] een bedrag van € 138.903,63 heeft betaald, zal hij nog een bedrag van € 139.892,79 aan hoofdsom aan Hedu moeten betalen. Dit deel van de vordering van Hedu zal dus worden toegewezen. In het tussenvonnis is geoordeeld dat Hedu eerst een groot aantal van de in het rapport van [naam v.o.f.] genoemde werkzaamheden dient te verrichten voordat zij recht heeft op betaling, zodat bepaald zal worden dat [partij B] het bedrag van € 139.892,79 pas uiterlijk een week na afronding van die werkzaamheden aan Hedu dient te voldoen. Gelet op hetgeen in r.o. 5.22 van het tussenvonnis is overwogen, is de stelling van Hedu dat [partij B] door het staken van zijn betalingsverplichtingen in verzuim is geraakt, niet houdbaar. Het door Hedu gevorderde rentebedrag van € 2.552,16 is dus niet toewijsbaar. De rechtbank zal de wettelijke rente over het bedrag van € 139.892,79 daarom toewijzen op de in het dictum vermelde wijze.
De vorderingen in reconventie
2.93.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis reeds geoordeeld dat Hedu in het te wijzen eindvonnis zal worden veroordeeld tot het uitvoeren van de werkzaamheden die in het rapport van [naam v.o.f.] genoemd staan onder de posten 2, 3, 4, 11, 12, 13, 14.3, 15, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 25 en 27. Voor wat betreft de posten 1, 10 en 26 heeft de rechtbank geoordeeld dat Hedu respectievelijk alleen zal worden veroordeeld tot het aanhelen van de cementdekvloer ter plaatse van de meterkast (post 1), het leveren en plaatsen van het leidingwerk voor koud water (post 10) en tot het verlengen van de bestaande gootinstructie (post 26). Deze veroordelingen zullen nu dus in het dictum worden opgenomen.
2.94.
Hedu heeft zich in haar akte na het tussenvonnis nog op het standpunt gesteld dat het erop lijkt dat de rechtbank in r.o. 5.29 van het tussenvonnis ervan uitgaat dat alle oneffenheden uit het dakvlak worden gehaald en dat dat onrealistisch en onhaalbaar is. Om discussies te voorkomen stelt Hedu dan ook voor dat de werkzaamheden in kwestie tot een aantal met name genoemde werkzaamheden zullen worden beperkt.
2.95.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis echter slechts de in post 14.3 (en 15) genoemde werkzaamheden toewijsbaar geacht – welke werkzaamheden blijkens het rapport van [naam v.o.f.] leiden tot een acceptabel afwerkingsniveau van de dakvlakken – en dus niet werkzaamheden die mogelijk uit post 14.1 (‘oneffenheden in het dakvlak’) zouden kunnen worden afgeleid. Zij ziet geen aanleiding om terug te komen op deze bindende eindbeslissing.
2.96.
Aangezien Hedu zich op het standpunt had gesteld dat zij een deel van de nog uit te voeren werkzaamheden pas kon verrichten nadat de gevelisolatie en de gevelstuc was aangebracht, diende [partij B] in zijn akte na het tussenvonnis duidelijk te maken of hij die laatste werkzaamheden door een derde wilde laten uitvoeren en of dit inmiddels was gebeurd. [partij B] heeft vervolgens kenbaar gemaakt dat die werkzaamheden buiten de aan Hedu verstrekte opdracht vallen en dat een en ander pas na de deugdelijke oplevering van het werk kan en wordt verricht. De rechtbank leidt hieruit af dat [partij B] betwist dat Hedu een deel van de nog uit te voeren werkzaamheden pas kan verrichten nadat de gevelisolatie en de gevelstuc zijn aangebracht. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank Hedu veroordelen om alle nog uit te voeren werkzaamheden te verrichten binnen de in het tussenvonnis reeds genoemde termijn van drie maanden na de betekening van dit vonnis. Voor zover dit later voor [partij B] voor wat betreft het aanbrengen van de gevelstuc en de gevelisolatie toch problemen blijkt te geven, dient dit voor zijn risico te komen.
2.97.
Zoals aangekondigd, zal de rechtbank aan die veroordeling een dwangsom verbinden, en wel een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 30.000,00.
2.98.
De door [partij B] gevraagde verklaring voor recht zal worden toegewezen op de hierna in het dictum genoemde wijze.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
2.99.
[partij B] heeft de rechtbank verzocht dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, maar de rechtbank gaat niet op dat verzoek in. Gelet op het door [partij B] nog aan Hedu verschuldigde bedrag moet namelijk aangenomen worden dat het belang van Hedu als relatief klein aannemingsbedrijf bij spoedige betaling zwaarder weegt dan het belang van [partij B] bij behoud van de bestaande toestand. Dit geldt temeer nu [partij B] in een eventueel hoger beroep het hof alsnog kan vragen de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te schorsen.
Proceskosten in conventie
2.100. De rechtbank ziet in de uitkomst van deze zaak in conventie aanleiding om de kosten van deze procedure te compenseren, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen. Dit betekent dat ook de beslagkosten voor rekening van Hedu blijven.
Proceskosten in reconventie
2.101. Hedu is in reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in reconventie betalen. De proceskosten van [partij B] worden in reconventie begroot op:
- salaris advocaat
2.411,50
(2,5 punten × € 1.929,00 × 0,5)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.589,25

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [partij B] hoofdelijk om uiterlijk binnen een week nadat Hedu de hieronder in r.o. 3.6 genoemde werkzaamheden heeft afgerond om aan Hedu te betalen een bedrag van € 139.892,79, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van de achtste dag na afronding van de werkzaamheden in kwestie tot de dag van volledige betaling;
3.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.5.
verklaart voor recht dat [partij B] , nadat Hedu het werk overeenkomstig het hierna in r.o. 3.6 bepaalde goed en deugdelijk heeft opgeleverd, aan Hedu nog een bedrag van € 139.892,79 moet voldoen en dat hij daarmee aan zijn (hoofd)betalingsverplichting richting Hedu heeft voldaan;
3.6.
veroordeelt Hedu om binnen drie maanden na de betekening van dit vonnis de overeengekomen werkzaamheden goed en deugdelijk aan [partij B] op te leveren en wel door de in het rapport van [naam v.o.f.] ter zake van de posten 2, 3, 4, 11, 12, 13, 14.3, 15, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 25 en 27 in de kolom ‘oplossing’ genoemde werkzaamheden uit te voeren, alsmede ter zake van post 1 de cementdekvloer aan te helen ter plaatse van de meterkast, ter zake van post 10 het leidingwerk voor koud water te leveren en te monteren en ter zake van post 26 de bestaande gootconstructie te verlengen;
3.7.
veroordeelt Hedu om aan [partij B] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in r.o. 3.6. genoemde veroordeling voldoet, tot een maximum van € 30.000,00 is bereikt;
3.8.
veroordeelt Hedu in de proceskosten van € 2.589,25, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Hedu niet binnen genoemde termijn betaalt en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt;
3.9.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 3.6 tot en met 3.8 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025. (MD)