ECLI:NL:RBOVE:2025:2978

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
ak_24_3158
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar tegen weigering handhaving tegen opslag mest en ander organisch materiaal

In deze zaak heeft eiser, een agrariër, bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen om handhavend op te treden tegen de opslag van mest en ander organisch materiaal op een perceel in de gemeente. Eiser had eerder een verzoek ingediend om handhaving, maar het college weigerde dit omdat eiser geen belanghebbende zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen concreet belang heeft bij een besluit van het college, aangezien hij geen overlast ondervindt van de opslag op het andere perceel. De rechtbank oordeelt dat het college terecht geen inhoudelijke beslissing heeft genomen op het handhavingsverzoek van eiser. Eiser kan geen beroep doen op het gelijkheidsbeginsel, omdat hij niet direct en persoonlijk wordt geraakt door de gevolgen van het besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3158

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]. uit [woonplaats], eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen(het college), verweerder.

Samenvatting

1.1
[eiser] had een agrarisch bedrijf aan de [adres 1]. Hij woonde daar ook. Inmiddels woont hij ergens anders. In het verleden heeft het college [eiser] opgedragen om mest en voerresten te verwijderen van zijn bedrijf. Die stoffen waren volgens het college namelijk niet opgeslagen zoals dat moest. Daarna heeft [eiser] aan het college gevraagd om ook handhavend op te treden tegen de opslag van mest en ander organisch materiaal op een ander perceel in de gemeente. Het college wil dat verzoek niet inhoudelijk behandelen. Het college vindt namelijk dat [eiser] geen belang heeft bij handhavend optreden tegen de opslag op dat andere perceel. [eiser] is het daar niet mee eens. Hij wil een beroep kunnen doen op het gelijkheidsbeginsel. In deze uitspraak moet de rechtbank beoordelen of het college terecht heeft besloten om geen inhoudelijke beslissing te nemen op het handhavingsverzoek van [eiser].
1.2
De rechtbank vindt dat het college gelijk heeft. [eiser] heeft inderdaad geen concreet belang bij een besluit van het college om handhavend op te treden tegen de opslag op het andere perceel. Duidelijk is geworden dat [eiser] geen overlast ondervindt van die opslag. Daarvoor woont hij te ver weg van dat andere perceel. Hij zou er daarom in zijn dagelijks leven niets van merken of die mestopslag blijft of wordt verwijderd. Dat [eiser] het niet eerlijk vindt dat het college tegen hem wel optreedt en tegen de eigenaar van het andere perceel niet, verandert dat niet. Ook voor een beroep op het gelijkheidsbeginsel in zijn eigen zaak heeft [eiser] niet nodig dat tegen een andere partij wordt gehandhaafd. Omdat [eiser] in de praktijk niets zou merken van een beslissing om handhavend op te treden tegen de opslag op het andere perceel, heeft het college terecht geen inhoudelijk besluit genomen op zijn verzoek.

Procesverloop

2.1
Op 12 januari 2022 heeft [eiser] het college gevraagd om op te treden tegen opslagen van mest en ander organisch materiaal op een stuk grond aan de [adres 2] / [adres 3] in de gemeente Haaksbergen en op een stuk grond in de gemeente Enschede. Daarbij schrijft [eiser] dat hij ervan uitgaat dat het college zijn verzoek om op te treden tegen de mestopslag in de gemeente Enschede doorstuurt naar die gemeente. Deze zaak gaat daarom alleen over de mestopslag aan de [adres 2] / [adres 3].
2.2
Op 14 februari 2022 heeft het college [eiser] meegedeeld dat hij geen beslissing zal nemen op het verzoek om op te treden tegen de mestopslag aan de [adres 2] / [adres 3]. Het college vindt dat [eiser] geen belang heeft bij een besluit op dat verzoek, omdat [eiser] geen last heeft van die mestopslag.
2.3
[eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.4
Op 13 juli 2022 heeft het college besloten om het bezwaar van [eiser] niet inhoudelijk te behandelen. Dat heet ‘niet-ontvankelijk verklaren’. Het college wilde het bezwaarschrift niet inhoudelijk behandelen, omdat [eiser] daarin niet had vermeld wat zijn adres is en hij zijn adres daarna ook niet op tijd aan het college heeft doorgegeven.
2.5
Tegen het besluit van 13 juli 2022 heeft [eiser] bij deze rechtbank beroep ingesteld. Dat beroep had het zaaknummer ZWO 22/1488. Op 5 maart 2024 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op dat beroep. De rechtbank heeft [eiser] gelijk gegeven, omdat duidelijk is dat het college wel wist wat het adres van [eiser] was. De rechtbank heeft daarom het besluit van 13 juli 2022 vernietigd en gezegd dat het college een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van [eiser].
2.6
Op 18 juli 2024 heeft het college opnieuw besloten om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Het college vindt dat hij volgens de Algemene wet bestuursrecht niet verplicht is om het bezwaar inhoudelijk te behandelen en te beoordelen.
2.7
[eiser] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 juli 2024. Daarover gaat deze uitspraak.
2.8
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.9
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 op een zitting behandeld. Hierbij was [eiser] aanwezig, samen met [naam 1]. Voor het college waren [naam 2] en
[naam 3] bij de zitting aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
Het college vindt dat hij het bezwaarschrift van [eiser] niet hoeft te beoordelen, omdat [eiser] geen belang heeft bij de uitkomst van deze zaak. Het maakt voor het dagelijks leven van [eiser] niet uit of wel of niet wordt opgetreden tegen de mestopslag aan de [adres 2] / [adres 3]. [eiser] zou er in zijn dagelijks leven niets van merken als die mestopslag wordt verwijderd. Omdat [eiser] geen belang heeft bij het wel of niet optreden tegen die mestopslag, vindt het college dat hij geen inhoudelijke beslissing hoeft te nemen op het verzoek van 12 januari 2022 en ook niet op het bezwaar van [eiser].
3.2
[eiser] wil dat het college een inhoudelijke beslissing neemt op zijn verzoek van 12 januari 2022. Hij wil dat het college de eigenaar van het perceel aan de [adres 2] / [adres 3] opdraagt om de mestopslag die daar ligt te verwijderen. Het college heeft [eiser] namelijk ook opgedragen om een mestopslag te verwijderen. [eiser] vindt het niet eerlijk dat het college wel optreedt tegen hem, maar niet tegen anderen. Hij vindt dat hij daarom wel belang heeft bij een inhoudelijke beslissing op zijn verzoek. [eiser] vermoedt dat het college hem wil saboteren.
3.3
Deze uitspraak gaat over het besluit op bezwaar van 18 juli 2024. De rechtbank moet beoordelen of het college terecht heeft gezegd dat [eiser] geen belang heeft bij zijn verzoek om op te treden tegen de mestopslag aan de [adres 2] / [adres 3]. Als dat zo is, dan hoefde het college inderdaad geen inhoudelijk besluit te nemen op dat verzoek. Dan is [eiser] geen belanghebbende bij dat verzoek.
3.4
Iemand moet belanghebbende zijn bij een verzoek. Anders hoeft een bestuursorgaan dat niet in behandeling te nemen. Als iemand geen belanghebbende is bij een verzoek kan die persoon ook geen bezwaar maken tegen een beslissing op zijn verzoek. Dat betekent dat een bestuursorgaan zo’n bezwaar ook niet in behandeling hoeft te nemen. Dat staat in de artikelen 1:2, 1:3, 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht. Die artikelen staan in de bijlage bij deze uitspraak.
3.5
Om belanghebbende bij een verzoek te zijn, moet iemand direct en persoonlijk kunnen worden geraakt door de gevolgen van het besluit op dat verzoek. Iemand moet met andere woorden in zijn dagelijks leven iets merken van de gevolgen die dat besluit heeft.
3.6
De rechtbank is duidelijk geworden dat [eiser] op grote afstand van de mestopslag aan de [adres 2] / [adres 3] woonde. Ook heeft [eiser] op de zitting van 3 april 2025 niet gezegd dat hij stankoverlast of hinder had van de mestopslag. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat de mestopslag geen invloed had op het dagelijks leven van [eiser]. Dat betekent dat het voor het dagelijks leven van [eiser] niet uitmaakte of het college wel of niet tegen de eigenaar van het perceel zou zeggen dat die mestopslag moet worden verwijderd. Hierdoor had [eiser] geen belang bij een beslissing op zijn verzoek en dat heeft hij nu nog steeds niet. Ook staat een eventueel optreden tegen die andere mestopslag los van de zaken die [eiser] zelf had of nog heeft lopen tegen het college. Als het college zou besluiten om op te treden tegen die andere mestopslag zou dat geen invloed hebben op de procedures van [eiser] tegen het college. Dat levert dus ook geen belang op voor [eiser].
3.7
[eiser] heeft tijdens de zitting op 3 april 2025 gezegd dat het hem niet gaat om de afstand van zijn woning tot de mestopslag of om de overlast die die mestopslag veroorzaakte. Het gaat hem om de wijze waarop die mestopslag is opgeslagen. Die is volgens [eiser] identiek aan de wijze waarop de mestopslag op zijn bedrijf was opgeslagen. Daarom vindt [eiser] dat het college ook tegen die andere mestopslag moet optreden. Hij wil een beroep kunnen doen op het gelijkheidsbeginsel.
3.8
De vraag of [eiser] belang heeft bij handhavend optreden tegen de andere mestopslag gaat vooraf aan het beroep op het gelijkheidsbeginsel. [eiser] kan daar in deze zaak pas een beroep op doen als het verwijderen van die andere mestopslag directe en concrete gevolgen voor zijn dagelijks leven zou hebben. Dat is echter niet het geval. Dat heeft de rechtbank hiervoor vastgesteld. Voor zover [eiser] bedoelt dat hij een beroep wil doen op het gelijkheidsbeginsel in zijn eigen procedure tegen het college (over de last die aan hem zelf is opgelegd), geldt dat daarvoor niet nodig is dat het college een besluit neemt op zijn verzoek om handhaving. Het college is daarom terecht niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van [eiser] op het gelijkheidsbeginsel en de rechtbank komt aan zo’n beoordeling ook niet toe.

Conclusie en gevolgen

4.1
De rechtbank vindt dat het college gelijk heeft. [eiser] heeft inderdaad geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn verzoek van 12 januari 2022. Het college heeft daarom terecht besloten om ook het bezwaar van [eiser] niet inhoudelijk te beoordelen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
4.2
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt [eiser] het betaalde griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Rozeboom, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht die voor deze zaak belangrijk zijn
Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
(…)
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
(…)
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
(…)
Artikel 7:1
1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, (…).
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.