ECLI:NL:RBOVE:2025:294

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
ak_25_200
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen sluiting woning op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.L.M. Fleuren, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Enschede, dat op 8 januari 2025 is genomen, waarbij de burgemeester de last onder bestuursdwang heeft opgelegd om de door verzoeker gehuurde woning te sluiten voor een periode van drie maanden op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester heeft geconstateerd dat er in de woning een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs is aangetroffen, namelijk 243 gram, en heeft geoordeeld dat dit duidt op feitelijke handel in drugs vanuit de woning. Verzoeker betwist echter dat de aangetroffen drugs van hem zijn en stelt dat deze door een derde in zijn woning zijn achtergelaten. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat de burgemeester onvoldoende omstandigheden heeft aangetoond die de sluiting van de woning voor drie maanden noodzakelijk maken ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om schorsing van het besluit toegewezen, wat betekent dat de sluiting van de woning niet doorgaat. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1.814,00, en het griffierecht van € 194,00 moet ook aan verzoeker worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/200

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. W.L.M. Fleuren),
en

de burgemeester van Enschede

(gemachtigde: J.H.J. Huiskes).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 8 januari 2025 van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester heeft aan verzoeker de last onder bestuursdwang opgelegd de door verzoeker gehuurde woning aan de [adres] (verder: de woning) te [woonplaats] vanaf woensdag 15 januari 2025 te sluiten voor een periode van drie maanden.
Namens verzoeker is hiertegen bezwaar gemaakt en is aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij e-mail van 14 januari 2025 heeft de burgemeester aangegeven bereid te zijn de tenuitvoerlegging van de last onder bestuurs-dwang op te schorten tot vijf dagen na het moment van uitspraak in de voorlopige voorziening.
Het college heeft op 15 januari 2025 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Relevante feiten en omstandigheden
1. In de bestuurlijke rapportage van 15 november 2024 is vermeld dat de verbalisanten tijdens een onderzoek van de woning op 4 november 2024 de volgende goederen hebben aangetroffen en in beslag hebben genomen:
1. langwerpig blik hasj 93,209 gram
1. langwerpig blok hasj 95,416 gram
1. vierkant blok hasj 54,197 gram
Alle drie blokken zijn positief getest op cannabis en THC. De aangetroffen hasj in de woning had een totaal gewicht van 242, 822 gram.
2. De burgemeester heeft geoordeeld dat in de woning een handelshoeveelheid softdrugs is aangetroffen Deze middelen zijn opgenomen in lijst II van de Opiumwet. Bij meer dan 5 gram softdrugs wordt aangenomen dat het een handelshoeveelheid betreft. De aangetroffen hoeveelheden gaan dit ruim te boven. Ook zijn er zaken aangetroffen die duiden op handel in drugs, te weten tientallen lege ongebruikte gripzakjes, meerdere telefoons en een weegschaaltje met daarop witte restanten. Ten aanzien van de noodzaak om de woning te sluiten heeft de burgemeester overwogen dat op basis van de hoeveelheid drugs die is aangetroffen feitelijke handel in drugs in of vanuit de woning kan en mag worden aangenomen. De aangetroffen hoeveelheid drugs en omstandigheden maken bovendien naar het oordeel van de burgemeester dat er sprake is van een ernstige bedreiging voor de openbare orde en veiligheid. De burgemeester heeft geen bijzondere omstandig-heden gezien die naar het oordeel van de burgemeester maken dat de sluiting voor de duur van drie maanden onevenredig is in verhouding tot het doel van de sluiting.
Standpunt verzoeker
3. Verzoeker is van mening dat de burgemeester onvoldoende rekening heeft gehouden met de positie van verzoeker in verband met de in zijn woning aangetroffen hoeveelheid drugs. De drugs waren niet van hem. Hij had hierover ook geen macht/zeggenschap. De drugs zijn door een derde en diens vriend eerder in zijn woning achtergelaten. De omstandigheid dat de omvang geduid kan hebben op een handelsvoorraad wil niet zeggen dat er ook (volop) vanuit de woning gedeald is. Volgens verzoeker had deze derde de softdrugs gekocht om te kunnen voorzien in zijn eigen gebruik en dat van een vriend van hem. Naarmate er meer wordt gekocht worden de prijs lager. De woning is ook niet als een zogenaamd drugspand in de direct omgeving opgevallen. Nimmer zijn er klachten gekomen over overlast als gevolg van dealen. Voor zijn psychisch welzijn is het van belang dat hij gebruik kan blijven maken van zijn woning. Dit is zijn vertrouwde omgeving. Hij kan niet uitwijken naar een ander adres.
Spoedeisend belang
4. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter over het verzoek om schorsing van het besluit tot oplegging aan verzoeker van een last onder bestuursdwang tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemzaak niet. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Gelet op de aard van de zaak neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan en gaat hij over tot inhoudelijke behandeling van het bestreden besluit.
Toetsingskader
5. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is over te gaan tot een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier van belang – in een woning een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Voor de uitoefening van deze bevoegdheid heeft de burgemeester de Beleidsregel Damoclesbeleid 2025 (hierna: de Beleidsregel) vastgesteld. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning.
6. Bij een eerste overtreding van de Opiumwet volgt in beginsel sluiting van de woning of het lokaal voor een periode van drie respectievelijk zes maanden. Voor een woning zoals hier het geval is dit dus drie maanden.
Bij de beoordeling om tot sluiting over te gaan worden in ieder geval de volgende omstandigheden betrokken:
Toeloop van leveranciers en kopers van drugs of voorwerpen of stoffen als bedoeld in artikel 101, lid 1, onder 3 van de Opiumwet naar de woning of het lokaal;
Gevaar voor de openbare orde, de veiligheid en de gezondheid als gevolg van de drugshandel of de voorbereidingshandelingen;
De straat of buurt waarin de drugshandel of de voorbereidingshandelingen hebben plaatsgevonden;
De mate van verwijtbaarheid bij de eigenaar/verhuurder van de woning of het lokaal om de drugshandel of de voorbereidingshandelingen te beëindigen en te voorkomen.
7. Op basis van de bestuurlijke rapportage van 15 november 2024 staat vast dat er in de woning een hoeveelheid van afgerond 243 gram softdrugs is aangetroffen. De stelling van verzoeker dat deze drugs niet van hem waren en door een derde in de woning zijn achtergelaten acht de voorzieningenrechter zeer ongeloofwaardig. Verzoeker heeft deze stelling ook niet nader onderbouwd. Dat verzoeker een op een stoel in de woonkamer aangetroffen blok hasj bij het verlaten van de woning mogelijk door een “blinde vlek” niet zou hebben gezien, acht de voorzieningenrechter evenmin geloofwaardig.
Nu het hier gaat om een aanzienlijk grotere hoeveelheid softdrugs dan de in vaste rechtspraak aangehouden grens van 5 gram voor eigen gebruik heeft de burgemeester daarom mogen aannemen dat de aangetroffen hash bestemd was voor de verkoop, aflevering of verstrekking. De burgemeester was daarom op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om de woning te sluiten.
8. Voor het gebruik van de bevoegdheid heeft de burgemeester, zoals aangegeven, toepassing gegeven aan het Damoclesbeleid 2025 van Enschede. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Bij de beoordeling van de toepassing van het beleid door de burgemeester in dit geval neemt de voorzieningenrechter het toetsingskader in acht zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraken van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna de overzichtsuitspraak) en de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911) uiteen heeft gezet.
8. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de hierboven genoemde uitspraak van 6 juli 2022, moet aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de bestuurlijke rapportage niet alleen melding wordt gemaakt van de aangetroffen hoeveelheid hash maar ook van ongebruikte gripzakjes, meerdere telefoons en een weegschaaltje. De verklaringen die door verzoeker ter zitting zijn gegeven voor de aanwezigheid van met name de gripzakjes en de weegschaal, worden zeer ongeloofwaardig geacht. Daarmee is voor de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat er daadwerkelijk handel vanuit de woning plaatsvond. De burgemeester heeft echter geen andere omstandigheden aan het besluit ten grondslag gelegd op grond waarvan sluiting van de woning van verzoeker voor drie maanden noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Er is bijvoorbeeld niet gebleken van “loop” naar het pand, meldingen uit- of onrust bij de buurt over verkoop en overlast vanuit de woning of zelfs maar bekendheid van de woning als drugspand. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dit niet en evenmin uit het besluit zelf. Dat de burgemeester hier een bredere beoordeling had moeten maken dan de enkele constatering dat er een grote handelshoeveelheid softdrugs aanwezig was en sprake van handel vanuit de woning volgt niet alleen uit de rechtspraak (bijvoorbeeld de al genoemde uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2022) maar ook uit het eigen Damoclesbeleid. In artikel 4, onder a van het Damoclesbeleid 2025, zoals hiervoor genoemd worden een aantal omstandigheden genoemd, zoals de toeloop van leveranciers en kopers, waarvan niet gebleken is dat die aan de orde waren en/of dat de burgemeester die bij zijn beslissing heeft betrokken. Ter zitting is namens de burgemeester in verband hiermee nog wel betoogd dat de burgemeester op grond van het beleid de ruimte heeft om te kiezen voor een sluiting van de woning voor zes maanden of voor drie maanden en gelet op de omstandigheden heeft gekozen voor de kortste periode. Dat de burgemeester hier die keus had klopt echter niet. Uit de tekst en de toelichting van artikel 3, onder a van de Beleidsregel volgt immers dat de sluitingsduur voor drie maanden geldt voor woningen en de sluitingsduur van zes maanden voor lokalen.
9. Gelet op het voorgaande is de noodzaak om het pand voor drie maanden te sluiten ter bescherming van het woon- en leefklimaat ter plekke en/of het herstel van de openbare orde naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, onvoldoende komen vast te staan.
10. Op grond van het in rechtsoverweging 8 overwogene maakt het bezwaar tegen de sluiting van de woning een redelijke kans van slagen. Dit betekent dat het verzoek om schorsing van het bestreden besluit wordt toegewezen.
11. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De burgemeester moet die betalen. Die kosten worden als volgt berekend,. Verzoeker heeft zich late bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft twee proceshandelingen verricht: het indienen van het verzoekschrift en de behandeling op de zitting. Deze proceshandeling leveren twee punten op met een waarde van € 907,00. Toegekend wordt € 1814,00. De burgemeester moet ook het door verzoeker betaalde griffierecht van € 194,00 aan hem vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-schorst het bestreden besluit tot zes weken na het door de burgemeester te nemen besluit op bezwaar;
-veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 1.814,00;
- gelast dat de burgemeester het door verzoeker betaalde griffierecht groot € 194,00 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.