ECLI:NL:RBOVE:2025:2883

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
08.159719.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van vuurwapens en munitie

Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.H. van Bommel. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met anderen of alleen, in de periode van 19 september 2017 tot en met 2 november 2018, verschillende vuurwapens en munitie voorhanden had gehad of had overgedragen. Tijdens de zitting op 24 april 2025 heeft de officier van justitie betoogd dat het ten laste gelegde feit bewezen kon worden, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de verklaringen van getuigen en het bewijs kritisch beoordeeld. Een belangrijke getuige, [naam 1], had verklaard dat de verdachte betrokken was bij het brengen van wapens en munitie, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring niet voldoende steun vond in ander bewijs. De rechtbank wees op inconsistenties in de getuigenverklaring en het feit dat de verdachte niet voldeed aan de beschrijving die door de getuige was gegeven. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de verdachte op enig moment de wapens en munitie voorhanden had gehad of had overgedragen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van alle beschuldigingen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 8 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.159719.22 (P)
Datum vonnis: 8 mei 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 april 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.H. van Bommel, advocaat in Winterswijk, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen en in vereniging met een ander of anderen, dan wel alleen, twee machinegeweren, vier geweergranaten en een aantal patronen voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op enig moment in of omstreeks de periode 19 september 2017 tot en met 2 november 2018, te Hengelo (O), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meer wapen(s) van categorie II, onder 2, 3 en 7 van de Wet wapens en munitie, te weten
-een machinegeweer, althans een (semi)automatisch wapen van het merk Ceska Zbrojovka (model VZ58, kaliber 7.62 x 39) en voorzien van serienummer [serienummer 1] en/of
-een machinegeweer, althans een (semi)automatisch wapen van het merk Zastava (model M70, kaliber 7.62 x 39) en voorzien van serienummer [serienummer 2] en/of
-vier, althans een of meer, geweergranaten, zijnde (een) voorwerp(en) voor het treffen van personen of zaken door vuur of ontploffing voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
-een aantal patronen (kal. 7.62 x 39), zijnde munitie van categorie II van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen.

3.De voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft samengevat het standpunt ingenomen dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn, nu sprake is van bijzondere omstandigheden te weten schending van het vertrouwensbeginsel en het beginsel van ‘equality of arms’. De redelijke termijn is aangevangen op het moment dat de rol van cliënt is veranderd van getuige naar verdachte, te weten 7 maart 2019. Het Openbaar Ministerie heeft zoveel jaar na dato geen enkel rechtens te respecteren belang meer bij vervolging.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid geen standpunt ingenomen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het niet-ontvankelijkheidsverweer als volgt.
Het voorschrift van artikel 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven. In HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 zijn uitgangspunten en regels geformuleerd over de inbreuk op dit voorschrift en het rechtgevolg dat daaraan dient te worden verbonden.
In dit arrest is beslist dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden de aan het niet-ontvankelijkheidsverweer ten grondslag gelegde argumenten in deze zaak ook overigens niet tot het oordeel dat sprake is van een dermate ernstige inbreuk op de verdedigingsrechten die maakt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank acht het Openbaar Ministerie dan ook ontvankelijk in de vervolging en verwerpt het verweer van de verdediging.
Redenen voor schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat vrijspraak moet volgen wegens gebrek aan bewijs. Samengevat heeft de raadsvrouw aangevoerd dat aan de ‘herkenning’ van verdachte door een getuige, geen bewijswaarde kan worden toegekend. De manier waarop deze herkenning bij de politie is verlopen, maakt de herkenning onbetrouwbaar.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 2 november 2018 zijn in een woning aan de [adres 2] in een houten met hangsloten afgesloten kist twee tassen met daarin twee vuurwapens, vier geweergranaten en een hoeveelheid munitie aangetroffen. Voor het voorhanden hebben van voornoemde goederen is [naam 1] in 2019 door de rechtbank Overijssel onherroepelijk veroordeeld.
De vraag die voorligt is of (ook) verdachte op enig moment deze wapens, geweergranaten en munitie voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Het dossier bevat verklaringen van voornoemde [naam 1] . [naam 1] heeft de brenger van de tassen met wapens en munitie – en de kist waarin de tassen werden bewaard – aan de [adres 2] omschreven als een lichtblonde jongen met stekeltjeshaar die hij in het voorjaar van 2017 voor het eerst heeft gezien. Deze jongen had eerder een tas gebracht naar de woning van [naam 1] aan de [adres 3] .
Volgens [naam 1] werd de houten kist eerst gebracht in een zwarte stationwagen van het merk Peugeot en zag hij op het moment dat de tassen met wapens werden gebracht door het raam een zwarte kleine personenauto, waarvan hij het merk niet zeker weet. Een verbalisant heeft de door [naam 1] genoemde ‘blonde jongen’ en ‘kleine zwarte auto’ gekoppeld aan verdachte en heeft [naam 1] vervolgens een foto van verdachte laten zien. [naam 1] heeft verklaard dat de persoon op de foto de persoon was die een tas bracht aan de [adres 3] en heeft de persoon herkend als zijnde verdachte. [naam 1] heeft op een later moment tijdens zijn strafzaak gezegd dat verdachte degene is geweest die hem de kist en tassen met wapens kwam brengen.
De rechtbank stelt voorop dat het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De feiten en omstandigheden waarover de getuige heeft verklaard, mogen niet op zichzelf staan en moeten voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Naar het oordeel van de rechtbank betreft de verklaring van [naam 1] een zwaarwegende verklaring waarmee behoedzaam moet worden omgegaan nu dit de enige (belastende) getuigenverklaring in het dossier betreft en verdachte het feit ten stelligste heeft ontkend. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de belastende verklaring van [naam 1] , gelet op de context van het dossier, ook kan zijn ingegeven uit angst voor anderen dan verdachte.
Vast staat dat verdachte nu en destijds geen lichtblond stekeltjeshaar had. Vast staat ook dat verdachte en [naam 1] elkaar al kennen sinds begin 2015. Hoewel verdachte enige tijd heeft beschikt over een kleine zwarte auto (een Hyundai i10) kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat dit de auto is die is gebruikt op het moment dat bij de woning aan de [adres 2] de tassen met wapens zijn gebracht, nog los van de vraag of verdachte dan op dat moment de bestuurder van de betreffende auto is geweest en de wapens heeft gebracht. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook de omstandigheid dat blijkens een in een ander onderzoek opgemaakt en gevoegd NFI-rapport over de schouderband van een tasje waarin een wapen is aangetroffen DNA-sporen zaten die matchen met het DNA van verdachte, niets zegt over betrokkenheid bij onderhavig feit. Verdachte heeft vanaf het begin uitgebreide verklaringen afgelegd en heeft daarbij ook belastend verklaard over zijn eigen (strafbare) rol binnen en betrokkenheid bij de organisatie van [naam 2] als onder meer geldkoerier. Ook heeft verdachte erkend op enig moment met [naam 1] in de woning aan de [adres 2] te zijn geweest, voor het in opdracht van [naam 2] afgeven van een geldbedrag aan [naam 1] . Het doen van dergelijke al dan niet criminele klussen kan niet worden gezien als ondersteuning voor of bevestiging van de verklaring van [naam 1] dat het verdachte is geweest die de wapens en munitie naar de woning aan de [adres 2] heeft gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden ook de overige bewijsmiddelen in het dossier onvoldoende steun aan de summiere en niet geheel consistente verklaringen van [naam 1] . Uit het dossier is ook overigens niet gebleken van bewijsmiddelen of concrete omstandigheden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte op enig moment in de tenlastegelegde periode de tenlastegelegde wapens en munitie voorhanden heeft gehad dan wel heeft overgedragen.
De rechtbank acht aldus op grond van het vorenstaande niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. M.S. de Waard en
mr. I. Piksen, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2025.
Mr. De Waard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.