6.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere feiten, waaronder diefstal, heling en vernieling. Daarmee heeft hij laten zien dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van anderen. Tijdens de diefstal van het besloten erf is de bewoonster van de woning ten val gekomen. Zij heeft daar, voor zover bekend, gelukkig geen letsel aan overgehouden, maar dat is niet door toedoen van verdachte. Ook heeft hij zijn buurman [slachtoffer 1] met de dood bedreigd door deze buurman bedreigingen toe te roepen en vervolgens, terwijl hij onder invloed was van middelen, voor de woning van deze buurman met een mes te zwaaien. Gezien de staat waarin verdachte zich bevond, had ook de bedreiging met de dood van zijn buurman mogelijk anders kunnen aflopen, bijvoorbeeld als de buurman op verdachte was afgestapt. De rechtbank stelt verder vast dat beide feiten hebben plaatsgevonden rondom de woningen van de respectievelijke slachtoffers.
Woningen zijn echter bij uitstek een plek waar zij zich veilig moeten kunnen voelen. Het behoeft geen betoog dat het handelen van verdachte ook bij bewoners in de buurt gevoelens van onveiligheid teweeg heeft gebracht.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 2 december 2024. Het strafblad beslaat 21 pagina’s en daaruit blijkt onder meer dat verdachte veelvuldig voor vermogensdelicten is veroordeeld. Ten tijde van de gepleegde feiten liep verdachte bovendien in twee proeftijden. Deze veroordelingen en proeftijden hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal, op de voet van het bepaalde in artikel 63 Sr, rekening houden met een eerdere veroordeling van verdachte.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies over verdachte van 24 december 2024 van GGZ Tactus Enschede. In dit rapport beschrijft de reclassering dat bij verdachte sprake is van een delictpatroon aangaande vermogensdelicten, al dan niet met geweld. Vanwege de beperkingen van verdachte is begeleid wonen geïndiceerd, maar verdachte weigert hier aan mee te werken. Hij werkt enkel mee aan laagdrempelige begeleiding die op geen enkele wijze de kans op recidive nog beïnvloed. In de periode voorafgaande aan de voorlopige hechtenis, zijn er verschillende bijzondere voorwaarden ingezet om de kans op recidive te verlagen. Verdachte blijft echter recidiveren en het risico op geweld neemt zelfs toe. Verdachte heeft een dusdanige focus op zijn buurman dat escalatie (mogelijk met letselschade) op termijn onvermijdelijk zal zijn. Naast de langdurige verslavingsproblematiek is in het verleden vastgesteld dat sprake is van LVB en persoonlijkheidsproblematiek, welke behandeling kunnen bemoeilijken. Verdachte zou binnen een ISD-maatregel nader onderzocht kunnen worden om te bepalen of en in welke mate deze problematiek nog aanwezig is. Hierna kan bepaald worden of een klinische opname noodzakelijk is of dat gekeken moet worden naar passende uitstroom in een begeleid wonen setting. Het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Het opleggen van bijzondere voorwaarden heeft geen effect op het voorkomen van delicten of het veranderen van gedrag bij verdachte. De problematiek van verdachte dient aangepakt te worden binnen een passend en strenger zorgkader. De reclassering adviseert dan ook tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Het doel voor het opleggen van de ISD-maatregel is niet alleen verdachte te motiveren voor behandeling en intensieve (woon)begeleiding, maar ook om de samenleving te beschermen.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van de inhoud van het advies indicatieoverleg over verdachte van 5 december 2024 van het NIFP, opgemaakt en ondertekend door
F. Scholten, GZ-psycholoog. Uit dit advies blijkt dat de GZ-psycholoog geen contra-indicaties ziet voor de tenuitvoerlegging van een ISD-maatregel.
De straf of maatregel
De rechtbank zal, anders dan de verdediging heeft bepleit, de inhoudelijke behandeling van de zaak niet aanhouden om te onderzoeken of een zorgmachtiging kan worden afgegeven en/of een begeleid wonen traject wenselijk is. De rechtbank komt tot dit oordeel nu een zorgmachtiging, zoals nu wordt voorzien, het recidiverisico niet voldoende zal beperken.
De rechtbank is van oordeel, zoals de officier van justitie ook heeft gesteld, dat oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen.
Aan de vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel, zoals gesteld in artikel 38m Sr, is voldaan. De bewezen verklaarde feiten zijn feiten waarvoor ingevolge het bepaalde in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder a, Sv, voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarmee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 38m, eerste lid, aanhef en onder 1, Sr. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij, in de vijf jaar voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten in dit vonnis, ten minste driemaal een onherroepelijke gevangenisstraf of maatregel heeft opgelegd gekregen voor het begaan van een misdrijf, welke ook ten uitvoer zijn gelegd, waaronder:
- bij vonnis van 15 november 2023 van de politierechter Overijssel, een gevangenisstraf van 35 dagen waarvan 23 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren wegens meerdere diefstallen;
- bij vonnis van 26 mei 2023 van de politierechter Overijssel, een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren wegens diefstal;
- bij vonnis van 21 september 2022 van de politierechter Overijssel, een gevangenisstraf van vier weken wegens meerdere diefstallen.
Gelet op het hiervoor besprokene, wordt verder voldaan aan het bepaalde in artikel 38m, eerste lid, aanhef sub 2 en 3, Sr.
De rechtbank is van oordeel dat de hardnekkigheid waarmee verdachte tot nu toe de hem geboden hulp weigert, het volharden in zijn criminele gedrag en de maatschappelijke schade en overlast die hij daarmee veroorzaakt, de oplegging van deze maatregel rechtvaardigen. De veiligheid van personen en goederen eist het onvoorwaardelijk opleggen van de ISD-maatregel, aangezien verdachte telkens opnieuw strafbare – overlastgevende – feiten pleegt en alle eerder opgelegde strafmodaliteiten, behandelingen en toezichten hem daarvan niet hebben kunnen weerhouden. Bovendien biedt de ISD-maatregel verdachte de mogelijkheid van hulp, begeleiding en behandeling die hij nodig heeft.
De rechtbank zal de ISD-maatregel onvoorwaardelijk en voor de duur van twee jaren opleggen. Gelet op het doel van de maatregel en de persoon van verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding het voorarrest in mindering te brengen op de duur van de maatregel.