6.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van [verdachte], zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van het feit
[verdachte] heeft zich op 28 mei 2024 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1]. [verdachte], [slachtoffer 1] en een paar andere jongens waren die dag aan het ‘chillen’ bij een skatebaan in Hardenberg. Er ontstond een worsteling tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] waarbij [verdachte] op enig moment een mes trok. Hij heeft [slachtoffer 1] hiermee gestoken, geprikt of gesneden in zijn buik. [slachtoffer 1] is hierdoor gewond geraakt en met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht, waar hij is geopereerd. De rechtbank vindt het kwalijk dat [verdachte] [slachtoffer 1] pijn en letsel heeft toegebracht.
Tijdens de zitting op 14 april 2025 vertelde de raadsvrouw van [slachtoffer 1] dat hij er nog steeds de gevolgen van merkt; hij vindt het moeilijk om andere kinderen te vertrouwen en is bang om in het donker ergens naar toe te gaan.
De rechtbank vindt het ook kwalijk en zorgelijk dat [verdachte] die dag met een mes op zak liep en dat mes vervolgens heeft gebruikt bij een skatebaan; een (openbare) plek waar jongeren juist plezier met elkaar zouden moeten hebben. De aanwezige jongeren zijn, zonder dat zij het wilden, geconfronteerd met een gewond slachtoffer en dat is angstig voor hen geweest.
De persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft op het strafblad van 28 januari 2025 gezien dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
[verdachte] is onderzocht door psychiater H. van der Most (hierna: Van der Most) en psycholoog
H. Schoenmaker (hierna: Schoenmaker). De rechtbank heeft gekeken naar de Pro Justitia rapporten van 24 september 2024 die Van der Most en Schoenmaker over [verdachte] hebben geschreven. In het rapport van Van der Most staat dat [verdachte] een ernstig normoverschrijdende gedragsstoornis heeft en dat er sprake is van ouder-kindrelatieproblematiek. Schoenmaker heeft het daarnaast nog over een grote ontwikkelingsachterstand. Van der Most en Schoenmaker vinden dat de stoornis invloed heeft gehad op de keuzes en het gedrag van [verdachte] tijdens het tenlastegelegde. Het is volgens Van der Most en Schoenmaker zeer waarschijnlijk dat hij door de gedragingen van [slachtoffer 1] – hij trok de broek van [verdachte] naar beneden en gaf een beenveeg – werd gekrenkt en daardoor angstig en boos werd. Hij had geen controle meer over zijn gedrag en kon geen andere oplossing bedenken dan het trekken van het mes. Van der Most en Schoenmaker adviseren om [verdachte] als verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken.
De rechtbank neemt deze conclusie over en rekent het bewezenverklaarde dus in verminderde mate aan [verdachte] toe.
In de rapporten van Van der Most en Schoenmaker staat verder nog dat het recidiverisico hoog is. Van der Most en Schoenmaker noemen allebei als belangrijke risicofactor dat het gedrag van [verdachte] in sociale situaties wordt bepaald door wantrouwen en negatieve opvattingen. Hij voelt zich zeer snel bedreigd en gekrenkt en kan niet omgaan met de spanning die dit oproept, zo licht Schoenmaker toe. Schoenmaker schrijft ook dat [verdachte] vooral omgaat met oudere jongeren met antisociaal gedrag. [verdachte] wil erbij horen en laat zich door die oudere jongeren beïnvloeden. Ook drugsgebruik vormt een risico voor recidive. Er zijn volgens Schoenmaker maar weinig beschermende factoren, maar hij noemt, net als Van der Most, dat de ouders van [verdachte] zeer betrokken zijn.
Om het recidiverisico te verminderen is volgens Van der Most en Schoenmaker een langdurige, intensieve behandeling noodzakelijk. Van der Most schrijft dat het belangrijk is dat [verdachte] voorlopig behandeling kan volgen in de open jeugdzorginstelling van Pluryn, waar [verdachte] sinds eind juli 2024 verblijft. Hij is gebaat bij een gedragsmatige aanpak binnen een opvoedingssituatie met zeer korte lijnen, waarin duidelijkheid en concreetheid wordt geboden, hij vrijheden kan verdienen en consequent wordt gereageerd op negatief gedrag. Ook is het belangrijk dat [verdachte] succeservaringen gaat opdoen, zodat zijn zelfbeeld wordt vergroot en hij leert om beter met boosheid, angst en frustratie om te gaan. En verder is het belangrijk dat hij leert reflecteren op zijn eigen gedrag, waardoor hij verantwoordelijkheid kan nemen en zijn copingvaardigheden kan verbeteren. Van der Most en Schoenmaker vinden dat [verdachte] een stevige en duidelijke stok achter de deur nodig heeft en adviseren daarom een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het rapport van 26 maart 2025 dat door de Raad van de Kinderbescherming (hierna: Raad) is geschreven. Over het verblijf van [verdachte] bij Pluryn staat in dit rapport dat hij kleine stappen maakt in het zich laten aansturen en begeleiden. Hij blijft echter wel zoeken naar grenzen; wat mag op de groep en in het contact met de groepsleiding en van wat kan en mag met blowen. Hij heeft moeite om naar zijn eigen handelen te kijken en de invloed van zijn gedrag op anderen. Hij legt nog vaak de schuld buiten zichzelf. De Raad is het eens met de zorgen die Van der Most en Schoenmaker hebben over de ontwikkeling van [verdachte], het vastgestelde recidiverisico en het advies om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De raad adviseert om aan deze voorwaardelijke maatregel de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: meewerken met Jeugdbescherming Overijssel, een verplichte behandeling door een psycholoog van Pluryn, meewerken aan begeleiding door Tactus, waaronder meewerken aan urinecontroles, een zinvolle dagbesteding hebben, alleen met toestemming van de jeugdreclassering de plaats Hardenberg bezoeken en een contactverbod met [slachtoffer 1].
Tijdens de zitting op 14 april 2025 heeft mevrouw [naam 1],
zittingsvertegenwoordiger van de Raad, gezegd dat ze nog steeds achter het hierboven beschreven advies staat. De heer [naam 2] (hierna: [naam 2]), van Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering (verder: Jeugdreclassering), heeft tijdens de zitting gezegd dat hij een prima werkrelatie met [verdachte] heeft. Hij is niet soepel en zit er bovenop, maar [verdachte] ervaart dit als positief. [naam 2] vindt het mooi om te horen dat [verdachte] volgens zijn vader de knop aan het omzetten is, maar [naam 2] vindt deze verandering nog maar heel pril. Hij twijfelt of [verdachte] tijdelijk aangepast gedrag laat zien of dat hij echt zelf de overtuiging heeft dat het anders moet. [naam 2] heeft in dit verband genoemd dat er zich de laatste tijd wat incidenten hebben voorgedaan. Volgens [naam 2] is een voorwaardelijke PIJ-maatregel belangrijk als stok achter de deur. Als dit niet werkt dan zijn er geen andere alternatieven (dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel), zo heeft [naam 2] gezegd.
Poging tot zware mishandeling is een ernstig feit. De rechtbank vindt daarom, en gelet ook op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, dat aan [verdachte] een onvoorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd. Zij vindt het echter niet nodig dat hij opnieuw vast komt te zitten en zal daarom de duur van deze onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijkstellen aan de duur van het voorarrest.
Maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen
De rechtbank is, gelet op de adviezen van de deskundigen, van oordeel dat aan [verdachte], naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie met aftrek van voorarrest, een
voorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden opgelegd. Aan de vereisten voor het opleggen
van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is voldaan. [verdachte] heeft een delict gepleegd
waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen vereist het opleggen
van de PIJ-maatregel en de maatregel is ook in het belang van een zo gunstig mogelijke
verdere ontwikkeling van [verdachte], omdat bij hem sprake is van een ernstig normoverschrijdende gedragsstoornis. De rechtbank legt de PIJ-maatregel
voorwaardelijk op, omdat alle deskundigen het erover eens zijn dat een lichter kader te vrijblijvend is. De rechtbank vindt behandeling en begeleiding van het grootste belang voor [verdachte] en hoopt dat hij zich hier volledig voor zal inzetten. De rechtbank beseft dat dat niet altijd gemakkelijk zal zijn, ook omdat hij zich in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel zal moeten houden aan een aantal strikte voorwaarden zoals hieronder beschreven. Als [verdachte] niet meewerkt aan (één van) deze voorwaarden loopt hij het risico om in een Justitiële Jeugdinrichting te worden geplaatst om daar gedwongen verder te worden behandeld.
Conclusie
De rechtbank heeft alles afgewogen en concludeert dat aan [verdachte] een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 56 dagen moet worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vindt de rechtbank een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend, met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de voorwaarden zoals die door de Raad zijn geadviseerd.
Er wordt voldaan aan het criterium van artikel 77za Sr dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [verdachte] wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. [verdachte] wordt veroordeeld voor een ernstig geweldsmisdrijf. Gelet op de bij hem spelende problematiek en de noodzaak tot behandeling daarvan, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat hij wederom een dergelijk geweldsmisdrijf zal plegen. De rechtbank zal daarom, gelet op artikel 77za Sr, bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Anders dan de officier van justitie heeft geëist, zal de rechtbank [verdachte] niet ook nog een taakstraf opleggen. Dit komt omdat zij [verdachte] voor de tenlastegelegde diefstal ontslaat van alle rechtsvervolging en hem veroordeelt vanwege een poging tot zware mishandeling in plaats van (het zwaardere) poging tot doodslag.