3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat [verdachte] op enig moment [slachtoffer 5] heeft mishandeld. De rechtbank kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten zoals neergelegd in het politiedossier, niet met voldoende zekerheid vaststellen waar en vooral wanneer de mishandelingen hebben plaatsgevonden. Op de beide aanwezige filmbeelden is [verdachte] niet herkenbaar en het is onduidelijk op welke dag of datum deze zijn opgenomen.
De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan [verdachte] onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Op 29 september 2023 heeft [slachtoffer 5] aangifte gedaan van bedreiging met geweld dan wel met de dood door [verdachte].[verdachte] heeft bekend dat hij op 1 maart 2023 een SMS-bericht met de tekst
“Zeg maar tegen eigen ZOON dat die moet stoppen want als die doorgaat gaat het niet goed aflopen en trouwens ik hoor alles hoor net ook dat [slachtoffer 5] met zijn vrienden me wil doodschieten dus dat zal ik ook ff door geven aan de politie”naar de moeder van [slachtoffer 5] heeft gestuurd.Ook heeft hij bekend dat hij een dag later (op 2 maart 2023) nog een SMS-bericht heeft gestuurd naar de moeder van [slachtoffer 5] met de tekst
“Als ik voor morgenochtend niet weet wie het is krijg je er ook twee”.
[verdachte] heeft ontkend dat hij op 19 februari 2023 ook een SMS-bericht heeft gestuurd naar de moeder van [slachtoffer 5] met de tekst:
“Als je je kind niet rustig kan houden moet ik hem wel dood steken hij durft wel een mes op me te trekken maar durft verder niks ben met hem gaan vechten en hij verliest hij durft ook niet nog een x maar volgende x is [slachtoffer 5] zo hard de lul dat je gaat schrikken hoe die er uit ziet met zijn domme gedoe en die aangifte nooit gedaan nooit dus waag het niet om me moeder te appen of te spreken of iets te doen.”Als afzender staat bij het bericht het telefoonnummer vermeld, waarvan [verdachte] zegt dat dit zijn telefoonnummer is.[verdachte] heeft daarover verklaard dat hij denkt dat [slachtoffer 5] dit bericht zelf naar zijn moeder heeft gestuurd en het telefoonnummer zo heeft bewerkt dat het afkomstig lijkt van [verdachte]. De rechtbank vindt deze verklaring ongeloofwaardig. Deze verklaring wordt niet onderbouwd en de rechtbank ziet geen enkele reden waarom een ander dan [verdachte] dit bericht zou hebben verstuurd.
De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] drie bedreigende SMS-berichten heeft gestuurd aan de moeder van [slachtoffer 5], mevrouw [slachtoffer 6], zoals is ten laste gelegd.
Feiten en omstandigheden
[aangever 1] heeft namens haar zoon [slachtoffer 3] aangifte gedaan van diefstal. [slachtoffer 3] had op 7 maart 2024 van 18:30 uur tot 20:00 uur training in de gymzaal [locatie 2]. Toen hij na afloop van de training weer in de kleedkamer kwam, waren zijn jas en tas met inhoud verdwenen. In de tas zat onder andere zijn identiteitskaart, bankpas, telefoon, sleutelbos en een ijskaart.Op het rekeningoverzicht van [slachtoffer 3] zag zij dat er om 19:31 uur al afschrijvingen door middel van contactloze betalingen hadden plaatsgevonden bij de Albert Heijn en om 19:38 en 19:41 uur bij de [bedrijf].Toen de moeder van [slachtoffer 3] naar de Albert Heijn ging zag zij daar [verdachte] lopen, terwijl hij de jas van [slachtoffer 3] aan had. Toen zij [verdachte] aansprak en de politie belde, rende [verdachte] weg.
Twee politieagenten hebben de camerabeelden van de Albert Heijn bekeken en zij herkennen allebei [verdachte] als de jongen die om 19:32 uur iets afrekent bij de zelfscankassa.
[verdachte] heeft wisselend verklaard over zijn betrokkenheid bij de diefstal. Zo heeft hij bij de politie eerst verklaard dat hij wel bij het groepje was dat de jas van [slachtoffer 3] heeft gestolen, maar dat iemand anders de jas heeft meegenomen. Later in diezelfde verklaring zegt hij dat het gebeurde op een paadje bij de Keizerslanden en niet in het gebouw [locatie 2]. Tijdens de terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij wel bij het groepje was dat de jas en tas uit de kleedkamer weghaalde, maar dat hij op een afstandje van het groepje stond.
Over het contactloos betalen met de bankpas van [slachtoffer 3] heeft hij steeds verklaard dat een vriend hem vroeg iets af te rekenen en dat hij de bankpas kreeg van die vriend kreeg. [verdachte] dacht dat het de bankpas van die vriend was en hij zegt dat hij niet wist dat het om een gestolen bankpas ging.
Overwegingen en conclusies
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] het ten laste gelegde onder 4 primair heeft begaan. De rechtbank gaat daarbij uit van de verklaring die [verdachte] als eerste bij de politie heeft afgelegd. Daarin zegt [verdachte] dat hij bij de groep hoorde die de jas en tas van [slachtoffer 3] heeft gestolen. In de verklaringen die [verdachte] daarna heeft afgelegd lijkt hij zijn eigen rol steeds kleiner te willen maken, maar de rechtbank vindt dat niet geloofwaardig. Dat [verdachte] niet zelf degene is geweest die de jas en tas heeft weggepakt, maakt voor de bewezenverklaring niet uit. Hij hoorde bij de groep die het deed en daarom is er sprake van ‘het tezamen en in vereniging’ plegen van diefstal.
De rechtbank is van oordeel dat ook wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] het ten laste gelegde onder 5 heeft begaan. [verdachte] was erbij toen de spullen van [slachtoffer 3] werden gestolen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dat, toen hij kort daarna met de bankpas van [slachtoffer 3] afrekende in de Albert Heijn, hij wist dat hij dit met de gestolen bankpas deed.
De rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte op 10 juli 2024 heeft geprobeerd een scooter te stelen, zoals onder 6 is ten laste gelegd. De rechtbank zal [verdachte] daarvan vrijspreken.
De feiten en omstandigheden
Op 10 juli 2024 waren [slachtoffer 7] en [slachtoffer 1] aan het werk als politieagent. Zij hadden geen politie-uniform aan en reden niet in een herkenbaar politie voertuig. Zij verklaren over wat er tijdens hun dienst gebeurde als volgt.
Zij reden over de Stationsstraat in Deventer. Daar zagen zij een persoon met een bivakmuts op bij scooters staan. [slachtoffer 7] zag ook dat die persoon een trap gaf tegen het stuur van een scooter. Later bleek dat [verdachte] deze persoon was. De agenten hadden het idee dat [verdachte] de scooter wilde stelen. De agenten zagen hem inmiddels over straat hun kant op lopen en brachten hun auto tot stilstand. Agent [slachtoffer 7] stapte uit en riep naar [verdachte] “Politie, wil je even staan blijven”. [verdachte] keek [slachtoffer 7] heel even aan en draaide zich daarna om en rende gelijk weg, het Rijsterborgherpark in. Agent [slachtoffer 1] rende vervolgens achter [verdachte] aan. [slachtoffer 1] riep daarbij “Stop politie!” en ook “Stop politie, of ik schiet!”. [verdachte] rende eerst door, maar in het park stopte hij. Hij draaide zich om naar [slachtoffer 1] en toen [slachtoffer 1] voor hem stond sloeg hij hem in zijn gezicht. Daarna gaf hij hem een trap tegen zijn benen. [slachtoffer 1] viel hierdoor op de grond. Agent [slachtoffer 7] had ondertussen een scooter gepakt en reed ook achter [verdachte] aan. Samen met een voorbijganger lukte het [slachtoffer 7] om [verdachte] in te halen en aan te houden. Kort daarna waren ook verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ter plaatse.Toen [verdachte] geboeid naar een dienstvoertuig werd gebracht hoorden alle aanwezige verbalisanten hem roepen in de richting van [slachtoffer 7] “Ik ga je kankerdochter verkrachten”, althans woorden die daar op leken.
[verdachte] heeft een verklaring afgelegd over het incident die heel anders is dan hoe de beide agenten daarover hebben verklaard.[verdachte] zegt dat hij daar wel was, maar dat hij geen scooter wilde stelen en dat hij een ski-masker droeg, omdat hij net bij een vriend achterop de scooter had gezeten. Hij hoorde [slachtoffer 7] en [slachtoffer 1] wel roepen dat ze van de politie waren, maar hij wist niet of dat waar was. Hij was bang omdat zij op hem af kwamen rennen en daarom is hij weggerend. Op enig moment is hij wel gestopt met wegrennen, maar toen werd hij door een sliding van [slachtoffer 1] onderuit gehaald. [verdachte] heeft toen [slachtoffer 1] van zich afgeduwd. Hij wist toen nog steeds niet of het wel een echte politieagent was. Hij heeft ontkend dat hij heeft gedreigd met verkrachting van de dochter van [slachtoffer 7].
De overwegingen en conclusies
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de door de agenten ambtsedig opgemaakte processen-verbaal wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] agent [slachtoffer 1] heeft mishandeld, zoals onder 7 ten laste is gelegd. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan wat de agenten daarover hebben opgeschreven.
De agenten maakten op grond van wat zij zagen een inschatting van wat [verdachte] aan het doen was, ze verdachten hem ervan dat hij een scooter wilden stelen, en zij wilden met hem daarover in gesprek. [verdachte] heeft ook verklaard dat hij hen wel hoorde roepen dat zij van de politie waren. Dat hij hieraan twijfelde betekent niet dat hij zich mocht gedragen zoals hij gedaan heeft tegen de agenten, omdat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding, maar van een rechtmatige staandehouding. Aan [verdachte] komt dan ook geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toe en de rechtbank verwerpt dit verweer.
De rechtbank is van oordeel dat ook feit 8 wettig en overtuigend is bewezen. Dat verbalisanten [slachtoffer 7], [slachtoffer 1] en [verbalisant 3] op onderdelen verschillend verklaren over wat zij hebben gehoord, vindt de rechtbank niet vreemd. In wat zij zeggen te hebben gehoord zitten slechts kleine verschillen en de strekking is steeds duidelijk en wel hetzelfde.
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] op 10 juli 2024 in Deventer twee verbalisanten heeft beledigd.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de zitting van 14 april 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het proces-verbaal van aangifte door verbalisant [slachtoffer 7] van 11 juli 2024, pagina 37;
3. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [slachtoffer 1] van 11 juli 2024, pagina 58.
Feit 10
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van diefstal van de scooter van zijn vader. Hij had de scooter op 5 juli 2024 om 17:15 uur gestald aan de [adres] en deze afgesloten met een stuurslot. Toen hij op 6 juli 2024 om 11:45 uur de scooter wilde meenemen was deze weg.
Verbalisant [verbalisant 4] reed op 6 juli 2024 in een surveillancebus op de Keizerstraat in Deventer. Hij zag daar iemand rijden op een scooter. De bestuurder had een slank – wat slungelig – postuur, hij was volledig in het lichtgrijs gekleed en droeg een hoodie. De scooter waarop hij reed was zwart en het kentekenplaatje was verwijderd, maar er zat nog een halve plastic kentekenhouder bevestigd. Een dag later op 7 juli 2024 kreeg de verbalisant een melding dat een gestolen scooter was onderschept. Toen hij ter plaatse kwam herkende hij de scooter als de scooter die hij de avond ervoor had zien rijden. De verbalisant herkende ook de bestuurder aan dezelfde kleding en zijn slanke postuur. [verdachte] bleek de bestuurder te zijn.
[verdachte] heeft verklaard dat zijn vriend [naam 1] de scooter had gestolen. [naam 1] had [verdachte] gevraagd om de scooter van A naar B te brengen en dat heeft hij gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat daarmee wettig en overtuigend bewezen is dat, toen [verdachte] de scooter voorhanden kreeg, hij wist dat deze afkomstig was van diefstal. De ten laste gelegde opzetheling acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] op 8 juli 2024 in Deventer heeft geprobeerd een scooter (met kenteken [kenteken]) te stelen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. het proces-verbaal van de zitting van 14 april 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 8 juli 2024, pagina’s 27 tot en met 29.
De rechtbank spreekt [verdachte] vrij van de impliciet primair ten laste gelegde opzetheling. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om vast te kunnen stellen dat [verdachte] wist dat de scooter van diefstal afkomstig was, toen hij deze in bezit kreeg.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 juli 2024 in Deventer een scooter in zijn bezit had, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldheling op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. het proces-verbaal van de zitting van 14 april 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 8] van 10 juli 2024, pagina’s 47 tot en met 49;
3. het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] van 11 juli 2024, pagina’s 56 en 57.