ECLI:NL:RBOVE:2025:272

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
ak_24_3522
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid door bestuursorgaan van een gemeente

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 20 januari 2025, wordt het beroep behandeld van het college van burgemeester en wethouders van Wierden tegen het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel. Het geschil betreft een verzoek om openbaarmaking van informatie op basis van de Wet open overheid (Woo), ingediend op 5 juni 2024. Eiser stelt dat het college niet tijdig heeft beslist op dit verzoek, dat betrekking heeft op documenten over Energiepark Daarle, en heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing.

De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte de beslistermijn heeft opgeschort en dat het Woo-verzoek van eiser ook door een bestuursorgaan kan worden ingediend. De rechtbank stelt vast dat het college niet binnen de wettelijk vereiste termijn van vier weken heeft beslist en dat eiser het college in gebreke heeft gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, en legt het college een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen op het Woo-verzoek. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank wijst erop dat bestuursorganen terughoudend moeten zijn met het indienen van Woo-verzoeken, maar dat dit hen niet volledig uitsluit van de mogelijkheid om dergelijke verzoeken in te dienen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van burgers om informatie te verkrijgen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3522

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van Wierden, eiser,

en
het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel, verweerder (hierna: het college).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op het verzoek van 5 juni 2024 om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Het verzoek ziet op alle stukken die gaan over Energiepark Daarle, ook wel Windpark Daarle genoemd. Het gaat om stukken over de periode van 1 januari 2022 tot de datum van het Woo-verzoek.
1.2.
Het college heeft eiser op 21 juni 2024 een brief gestuurd waarin het laat weten dat de beslistermijn op grond van artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt opgeschort. In deze brief vraagt het college aan eiser om het Woo-verzoek te preciseren krachtens artikel 4.1, vijfde lid, van de Woo. Bij brief van 26 juni 2024 heeft eiser op dit verzoek gereageerd.
1.3.
Eiser heeft op 24 september 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college.
1.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 23 december 2024 op zitting behandeld. Namens eiser waren [naam 1] en [naam 2] aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3], [naam 4] en [naam 5].

Beoordeling door de rechtbank

Kan een bestuursorgaan een Woo-verzoek indienen bij een ander bestuursorgaan?
2. Het college heeft de vraag opgeworpen of het Woo-verzoek van eiser zich wel verdraagt met het doel en de strekking van de Woo en of dat verzoek wel is aan te merken als een aanvraag in de zin van de Awb. Volgens het college vormt de Woo een juridisch kader voor informatievoorziening door bestuursorganen en lijkt deze wet niet bedoeld voor openbaarmakingsverzoeken van bestuursorganen. Uit de wetsgeschiedenis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Woo rijst het beeld op dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat de overheid zelf openbaarmakingsverzoeken kan doen. Voor de overheid zijn er andere wegen om informatie van collega-overheden te verkrijgen, aldus het college.
3. De rechtbank overweegt dat in artikel 4.1, eerste lid, van de Woo is bepaald dat “eenieder’’ een Woo-verzoek kan doen bij een bestuursorgaan. De term ‘eenieder’ duidt erop dat het niet uitmaakt door welke persoon of instantie het verzoek om openbaarmaking van informatie wordt gedaan. Verder blijkt uit de overige bepalingen van de Woo evenmin dat deze wet zich verzet tegen het indienen van een Woo-verzoek door een bestuursorgaan. Uit de tekst van de Woo kan derhalve, naar het oordeel van de rechtbank, worden afgeleid dat ook een bestuursorgaan een Woo-verzoek kan indienen.
4. De rechtbank vindt voor haar oordeel steun in de door het college eveneens genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 4 november 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK1977. Deze uitspraak van de Afdeling betreft een inhoudelijke beoordeling van een beroep met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan op een verzoek van een ander bestuursorgaan om openbaarmaking van informatie op basis van de Wob.
5. Niettemin blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de Woo dat deze wet vooral bedoeld is als een instrument voor de burger om de overheid te controleren (TK 2011-2012, 3338, nr. 3 p. 2 tot en met 4 en 16 en TK 2013-2014, 33328, nr. 9 p. 17). Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat bestuursorganen terughoudend dienen te zijn met het indienen van Woo-verzoeken. Deze terughoudendheid gaat echter niet zo ver dat bestuursorganen zijn uitgesloten van de mogelijkheid om Woo-verzoeken te doen.
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
6. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, kan de betrokkene beroep instellen.
7. Eiser heeft het Woo-verzoek ingediend op 5 juni 2024. Het college moest binnen vier weken beslissen op het verzoek. Dat staat in artikel 4.4, eerste lid, van de Woo. De termijn waarbinnen het college moest beslissen, is inmiddels voorbij. Dat het college te laat is met het nemen van een besluit, is tussen partijen niet in geschil.
8. Vervolgens heeft eiser het college op 3 september 2024 in gebreke gesteld. Sindsdien zijn er twee weken voorbij gegaan zonder dat het college een besluit op het Woo-verzoek heeft genomen.
9. Ten slotte heeft eiser op 24 september 2024 beroep ingesteld in verband met het uitblijven van een beslissing van het college. Aangezien het college geen gehoor heeft gegeven aan de ingebrekestelling door nog steeds niet op het Woo-verzoek te beslissen, is het door eiser ingestelde beroep ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
10. Eiser heeft in zijn beroepschrift de rechtbank onder andere verzocht om het college opdracht te geven om zo spoedig mogelijk een beslissing op het Woo-verzoek te nemen.
11. Bij een gegrond beroep inzake niet-tijdig beslissen moet de rechtbank bepalen binnen welke termijn het college alsnog een besluit bekend moet maken. Op grond van artikel 8.4, eerste lid, van de Woo bepaalt de bestuursrechter, indien de omvang van het verzoek hiertoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, de termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt. De rechtbank moet een inschatting maken van de termijn die in redelijkheid nodig is voor deze bekendmaking. Het is vaste rechtspraak dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn. Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 10.7 in de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346.
12. Het college heeft aangegeven dat de afhandeling van het toenemend aantal Woo-verzoeken, bezwaren en beroepen op dit moment veel tijd vergt. Daar komt nog bij dat de afhandeling van Woo-verzoeken vertraging oploopt door het toenemend aantal beroepen tegen niet tijdig beslissen. Ook zorgt het met voorrang behandelen van bepaalde verzoeken weer voor vertraging bij de behandeling van andere verzoeken. Verder geeft het college aan dat het uitbreiden van de ambtelijke capaciteit met nieuwe Woo-juristen niet eenvoudig is in verband met de krappe arbeidsmarkt.
13. Eiser heeft gevraagd alle informatie omtrent Energiepark Daarle openbaar te maken. Het college geeft aan dat de gevraagde informatie in zijn totaliteit bijna 2.000 pagina’s omvat. Volgens hem gaat het daarom om een omvangrijk verzoek. De documenten moeten per tekstonderdeel zorgvuldig worden beoordeeld, waarbij diverse uitzonderingsgronden in beeld komen. Daarbij raakt de eventuele openbaarmaking ook de belangen van derden die om zienswijzen worden gevraagd. Het verzoek neemt volgens het college dan ook veel tijd in beslag.
14. De rechtbank stelt vast dat nog geen besluit is genomen door het college. Ter zitting heeft het college aangegeven dat het nog tot eind januari 2025 tijd nodig heeft om het verzoek te verwerken. Gelet hierop en gezien het feit dat de rechtbank medio januari 2025 een uitspraak in de onderhavige zaak doet, bepaalt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb dat het college binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden, alsnog een besluit bekend zal moeten maken.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
15. Eiser heeft in het beroepschrift tevens verzocht om een dwangsom op te leggen aan het college. De rechtbank bepaalt, in overeenstemming met het landelijke beleid van de rechtbanken hierover (het “Beleid extra dwangsom”, te raadplegen via www.rechtspraak.nl), dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog langer wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank een bestuurlijke dwangsom vast?
16. Eiser heeft in het beroepschrift de rechtbank ten slotte ook verzocht om een bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Op grond van artikel 8.2 van de Woo bestaat er echter geen recht op een bestuurlijke dwangsom bij primaire besluiten en beslissingen op bezwaar in het kader van deze wet. Eiser heeft in deze zaak dus geen recht op een bestuurlijke dwangsom.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is gegrond. Het college krijgt een termijn van twee weken om alsnog een besluit op het Woo-verzoek van eiser te nemen. Tevens wordt aan het college de hierboven, onder 15, genoemde dwangsom opgelegd.
18. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht van € 371,- aan eiser vergoeden. Niet is gebleken van proceskosten van eiser die volgens de wet voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het Woo-verzoek van eiser bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn van twee weken overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A.G. Bulte, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.