3.3.1Feit 1: amfetamine en MDMA
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
ANPR-hit, staande houding en aantreffen drugs
Op 6 januari 2025 ontving de politie een ANPR-melding over een Citroën Jumpy met het Belgische kenteken [kenteken 1] (hierna: de Citroën). Dit kenteken is in het ANPR-systeem geplaatst met als doel dit voertuig te controleren, omdat bij een eerdere controle was gebleken van een ingebouwde verborgen ruimte. De Citroën reed op de A1 ter hoogte van Hoevelaken en kwam uit de richting van Amersfoort, gaande in de richting van Hengelo. De Citroën werd gevolgd door een Seat Leon (hierna: de Seat). In Holten werden beide voertuigen staande gehouden. [verdachte] was de bestuurder van de Citroën en de medeverdachte [medeverdachte] was de bestuurder van de Seat. Uit de ANPR-registraties is gebleken dat de Citroën en de Seat in ieder geval tussen Meerkerk en Apeldoorn en in Holten bij elkaar in de buurt reden.
Na de staande houding werd de Citroën doorzocht waarbij een professionele verborgen ruimte in de laadruimte werd aangetroffen. In deze verborgen ruimte bevond zich een groot aantal sealpakketten met daarin een witte substantie.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft de inhoud van de veiliggestelde pakketten nader onderzocht en heeft vastgesteld dat de inbeslaggenomen partij onder meer uit 90.053,31 gram amfetamine en 2.985,21 gram MDMA bestond.
Verdachte heeft verklaard dat hij onderweg was naar Duitsland, dat hij achterin de Citroën heeft gekeken en dat hij toen een la kapot had getrokken.
Uit onderzoek van de inbeslaggenomen telefoon van [medeverdachte] (en die van [verdachte]) is gebleken dat [medeverdachte] en [verdachte] deelnamen aan een Signal groepchat genaamd ‘[chatnaam]’ met als deelnemers ‘[accountnaam 1]’, ‘[accountnaam 2]’, ‘[verdachte]’, ‘[accountnaam 3]’ en ‘[accountnaam 4]’. Op 16 december 2024 is [verdachte] door [medeverdachte] aan die groep toegevoegd. [medeverdachte] nam deel aan die groep onder de naam ‘[accountnaam 1]’ en [verdachte] onder de naam ‘[verdachte]’.
Op 5 januari 2025 om 23.42 uur stuurde [medeverdachte] in die groep: “Morgen rond 6” en “Alles gaat via deze groep”. Op 6 januari 2025 om 7.14 uur stuurde [medeverdachte] “We zijn vetrokken”, waarop contactpersoon [accountnaam 2] om 10.13 uur reageerde met “Top”. Vervolgens stuurde [accountnaam 2] om 10.47 uur “Hoe gaat het met de auto?” en “Hebben jullie Olie bij? Die ene die [naam] zei”. Om 12.10 uur stuurde [accountnaam 2] vervolgens “Hallo”. [medeverdachte] en [verdachte] waren op laatst genoemd tijdstip al aangehouden door de politie.
Bewijsoverwegingen feit 1
De rechtbank stelt aan de hand van de bovengenoemde feiten en omstandigheden vast dat [verdachte] de bestuurder was van de Citroën op het moment dat in dat voertuig een professionele verborgen ruimte werd aangetroffen met daarin onder meer een grote hoeveelheid amfetamine en MDMA. Nu [verdachte] de bestuurder van de auto was, terwijl deze drugs daarin aanwezig waren, had hij de feitelijke beschikkingsmacht over die drugs.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat een bestuurder van een voertuig, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, geacht wordt bekend te zijn met wat er in dat voertuig ligt.
[verdachte] heeft verklaard dat hij naar Duitsland reed om werk als baggeraar te zoeken en dat hij de auto had geleend van zijn vriend [medeverdachte], omdat zijn eigen auto mankementen vertoonde. Hij reed samen met [medeverdachte], omdat ze toevallig allebei naar Duitsland moesten. [verdachte] heeft aldus een alternatief scenario geschetst waarin hij geen wetenschap heeft gehad van de in de Citroën aangetroffen drugs.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De verklaring van [verdachte] staat op zichzelf en wordt niet ondersteund door objectieve gegevens uit het dossier of anderszins. Daarbij komt dat [verdachte] heeft verklaard dat hij in de laadruimte van de Citroën is geweest en daarbij een la kapot heeft getrokken. Hier bevond zich ook de verborgen ruimte, dus de rechtbank is van oordeel dat [verdachte] dit moet hebben kunnen zien. De rechtbank betrekt daarbij in haar oordeel dat de verbalisanten bij het onderzoeken van de Citroën hebben vastgesteld dat er in de schuiflades een constructie was gemaakt om vermoedelijk de houten opbouw te doen openen (en de verborgen ruimte te openen) via een technische handeling. Bovendien nam [verdachte] deel aan de Signal groep [chatnaam] waar met onbekend gebleven derden - waarvan [verdachte] de naam niet zou kennen - gecommuniceerd werd over het tijdstip van vertrek, het verloop van de rit en de status van de auto waar hij in reed. De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] daarom niet aannemelijk en ongeloofwaardig en zal daaraan voorbijgaan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van amfetamine en MDMA in de Citroën.
Uitvoer in de zin van de Opiumwet (OW) is een ruim begrip, waaronder de verlengde uitvoer kan worden begrepen. In artikel 1, vijfde lid, van de OW is bepaald dat onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in artikel 2 van de OW, is begrepen: “het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden, het ten uitvoer dan wel ten wederuitvoer aangeven.” Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen voor verlengde uitvoer is niet vereist dat de drugs Nederland daadwerkelijk hebben verlaten.
Zowel [verdachte] als [medeverdachte] hebben verklaard dat zij onderweg waren naar Duitsland. De rechtbank acht daarom bewezen dat [verdachte] (samen met [medeverdachte]) de drugs buiten het grondgebied van Nederland ging brengen en zich dus schuldig heeft gemaakt aan (verlengde) uitvoer in de zin van de Opiumwet.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat bij het begaan van het feit sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de (mede)daders. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, dient rekening te worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en het belang van de rol van de verdachte.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] door [medeverdachte] in een andere auto werd gevolgd over een aanzienlijke afstand (vanaf Oosterhout tot aan Holten). Daarnaast namen [verdachte], [medeverdachte] en drie andere onbekend gebleven personen deel aan een Signal groep waarin werd gesproken over het tijdstip van vertrek en waarin werd gevraagd naar de status van de auto. Deze derde personen werden op de hoogte gehouden door [medeverdachte].
Al het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van gezamenlijk handelen en een bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte], waarbij [verdachte] de taak had om de drugsauto te besturen en [medeverdachte] een toezichtfunctie had die bestond uit het volgen de drugsauto en het op de hoogte houden van die onbekend gebleven derden. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de materiële en intellectuele bijdrage van [verdachte] aan de verlengde uitvoer van amfetamine en MDMA en het vervoeren daarvan van dusdanig gewicht is geweest dat kan worden gesproken van een bewuste en nauwe samenwerking.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde uitvoer en het vervoeren van amfetamine en MDMA, zoals onder 1 is tenlastegelegd.
3.3.2Feit 2: Geneesmiddelenwet (ketamine)
Gelet op de rapportage van het NFI en de niet uiteenlopende standpunten van de officier van justitie en de verdediging stelt de rechtbank vast dat in de Citroën een hoeveelheid van 9.952,90 gram bruto (vrijwel) zuivere ketamine HCI (ketamine) is aangetroffen. De rechtbank stelt op basis van de brief van 27 februari 2025 van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport eveneens vast dat deze hoeveelheid ketamine voldoet aan de omschrijving van het begrip ‘werkzame stof’ als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder x.l, van de Geneesmiddelenwet. Tot slot stelt de rechtbank vast dat aan [verdachte] geen registratie is verleend als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet, voor kort gezegd het verrichten van (handels)activiteiten met werkzame stoffen. Daarmee staat vast dat [verdachte] het verbod zoals vastgelegd in artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet heeft overtreden.
[verdachte] wordt echter verweten dat hij in strijd heeft gehandeld met het verbod zoals vastgelegd in artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet, kort gezegd het verrichten van (handels)activiteiten met
geneesmiddelen zonder handelsvergunning. Dat sprake is van een geneesmiddel in de zin van artikel 40 van de Geneesmiddelenwet is niet gebleken. De rechtbank zal [verdachte] om die reden vrijspreken van het hem onder 2 ten laste gelegde feit.