ECLI:NL:RBOVE:2025:2620

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
C/08/323899 / FA RK 24-2776
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over kinderalimentatie en gezag in een samengesteld gezin met internationale aspecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 mei 2025 een beschikking gegeven in een familiekwestie tussen een vrouw en een man, die ouders zijn van twee kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De vrouw verzocht de rechtbank om een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, terwijl de man verzocht om een lagere bijdrage en om gezamenlijk gezag over de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw alleen het gezag over de kinderen uitoefent en dat de man niet in staat is om gezamenlijk gezag uit te oefenen vanwege de verstoorde communicatie tussen de ouders. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling afgewezen, omdat de kinderen tevreden zijn met de huidige situatie en er geen behoefte is aan een vastgestelde omgangsregeling. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 232,- per kind per maand, ingaande op 1 juni 2025, en heeft bepaald dat de man deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn voor beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Familierecht
locatie Almelo
zaaknummer: C/08/323899 / FA RK 24-2776
Beschikking van 6 mei 2025
in de zaak van:
[de vrouw],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat mr. M.E. Kikkert,
tegen
[de man],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat mr. I. Koster.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen op 8 november 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen met zelfstandige verzoeken, binnengekomen op 12 februari 2025;
  • F9 formulieren met bijlagen van mr. Koster van 17 februari 2025 en 4 april 2025, en
  • een F9 formulier met bijlage van mr. Kikkert van 4 april 2025.
1.2.
De kinderrechter heeft op 1 april 2025 met (hierna te nomen) [kind 1] en [kind 2]. [kind 1] heeft op 1 april 2025 nog een e-mail aan de kinderrechter gestuurd.
1.3.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 8 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • E. Booyink namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna: de raad.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [kind 1], geboren te [geboorteplaats 1] (Portugal) op [geboortedatum 1] 2009, en
  • [kind 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2012.
[kind 1] en [kind 2] verblijven bij de vrouw. De man heeft de kinderen erkend.
De vrouw heeft alleen het gezag over de kinderen. Dat betekent dat zij alleen de belangrijke beslissingen over de kinderen kan nemen.
2.2.
De man en [naam 1] (verder: [naam 1]) zijn de ouders van:
-
[kind 3], geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 3] 2023 (verder: [kind 3]).
[kind 3] woont bij [naam 1], de man en [naam 1] wonen niet samen.
2.3.
[naam 1] en [naam 2] (verder: [naam 2]) zijn de ouders van:
  • [kind 4], geboren op [geboortedatum 4] 2006 te [geboorteplaats 4] (verder: [kind 4]) en
  • [kind 5], geboren op [geboortedatum 5] 2009 te [geboorteplaats 5] (verder: [kind 5]).
[kind 4] en [kind 5] wonen bij [naam 1].
2.4.
[naam 1] en [naam 2]) hebben in hun ouderschapsplan in 2011 afspraken gemaakt over de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 4] en [kind 5]. [naam 1] en [naam 2] hebben zich onlangs - opnieuw - gewend tot het LBIO voor een herberekening van de alimentatie. Overeenkomstig die herberekening hebben zij de bijdrage van [naam 2] verlaagd naar € 96,- per maand voor [kind 4] en € 128,- per maand voor [kind 5].
2.5.
De vrouw en de heer [naam 3] (verder: [naam 3]) zijn de ouders van:
-
[kind 6], geboren op [geboortedatum 6] 2025 te [geboorteplaats 6].
[kind 6] woont bij de vrouw. [naam 3] en zij wonen niet samen.

3.Het verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] een bedrag dient te voldoen van € 352,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van de datum van dit verzoekschrift, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.

4.Het verweer met zelfstandige verzoeken

4.1.
De man verzoekt de rechtbank om en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • het verzoek van de vrouw af te wijzen, dan wel haar dat verzoek te ontzeggen;
  • te bepalen dat hij dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] met een bedrag van € 71,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen voor de eerste van de man, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift;
  • te bepalen dat [kind 1] en [kind 2] een weekend in de veertien dagen van vrijdag na school tot maandag naar school omgang met de man zullen, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen zoals opgenomen onder punt 21 en 23 van zijn verweerschrift, en
  • te bepalen dat de man mede belast zal worden met het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2],
kosten rechtens.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek betreffende de omgangsregeling gewijzigd in die zin dat hij verzoekt te bepalen dat [kind 1] en [kind 2] een keer per maand op zaterdag en of zondag bij hem zijn, waarbij er alleen een overnachting plaatsvindt als [kind 1] en [kind 2] dat willen.
4.3.
De man wil graag dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld, zodat iedereen weet waar hij of zij aan toe is. Als [kind 1] en [kind 2] een keer niet kunnen, is dat geen probleem. Nu is het te ongestructureerd, waardoor hij de indruk heeft dat het voor [kind 1] en [kind 2] lastiger is om contact met hem te onderhouden. Als zij willen blijven slapen, kan dat in het huis van [naam 1]. Zij zal dan niet aanwezig zijn. De man wil ook graag vaste afspraken maken over de feestdagen, zoals kerst en oud en nieuw. De vakanties kan hij zelf met [kind 1] en [kind 2] regelen.
Daarnaast wenst de man het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2], omdat hij graag samen met de vrouw over beslissingen wil nemen over hen. De vrouw houdt hem nauwelijks op de hoogte over de ontwikkeling van [kind 1] en [kind 2], bijvoorbeeld over school. De communicatie tussen partijen verloopt moeizaam. De vrouw heeft hem geblokkeerd.
De man wil het contact met de vrouw herstellen en stelt voor dat partijen zich wenden tot een hulpverlenende organisatie om aan hun communicatie te werken.

5.Het mondeling verweer op de zelfstandige verzoeken

De vrouw verzoekt de rechtbank om de verzoeken van de man betreffende het gezag en de omgangsregeling af te wijzen. Partijen zijn al een aantal jaren uit elkaar, maar er is nooit een ouderschapsplan opgesteld. Zij hebben wel hulpverlening in 2021 gehad, maar die is niet geslaagd. De vrouw heeft het gezag altijd alleen uitgeoefend. Er is geen communicatie tussen partijen. In het begin was het contact met de man goed, maar omdat hij zich respectloos gedroeg, heeft zij hem geblokkeerd. De vrouw is bang dat de man beslissingen over [kind 1] en [kind 2] gaat tegenwerken of geen toestemming geeft voor een vakantie. De vrouw heeft het verzoek van de man betreffende omgang met [kind 1] en [kind 2] besproken en uitgelegd dat de man meer structuur in de omgang wil. De vrouw vindt het geen probleem als [kind 1] en [kind 2] naar de man willen. Van de kinderen hoeft de omgang niet te worden vastgesteld. Zij vinden het prettig hoe het nu gaat en zij willen graag zelf met de man bekijken wanneer er contact kan zijn. Dit heeft te maken met hun sociale activiteiten en de woonsituatie van de man. [kind 1] en [kind 2] willen geen contact met [naam 1], de vriendin van de man.

6.Het mondeling advies van de raad

De raad adviseert om de verzoeken van de man met betrekking tot het gezag en de omgang af te wijzen. De raad heeft voorafgaand aan de zitting contact gehad met het wijkteam in Enschede en een rapport uit 2023 gelezen. Daaruit blijkt dat ouders een turbulent verleden met elkaar hebben, maar dat het met [kind 1] en [kind 2] best goed ging. Destijds was de communicatie tussen ouders (ook) een probleem. De raad vindt dat er voor gezamenlijk gezag wel een vorm van communicatie moet zijn, omdat ouders moeten met elkaar moeten kunnen overleggen om tot goede beslissingen te komen. De raad vraagt zich af of ouders in staat zijn om dat onder eigen regie vorm te geven of dat daar hulpverlening voor moet worden ingezet. Tot nu toe stonden ouders daar niet open voor. Als er weer strijd tussen de ouders gaat komen omdat zij samen beslissingen over de kinderen moeten nemen, is dat niet in het belang van [kind 1] en [kind 2].
Op dit moment vindt de raad gezamenlijk gezag dan ook niet in het belang van [kind 1] en [kind 2]. Dit neemt niet weg dat de raad het belangrijk vindt dat ouders gaan werken aan hun communicatie. Ouders kunnen via het wijkteam van de gemeente een hulpverleningstraject opstarten. Beide ouders moeten daartoe bereid zijn en het volgen daarvan vraagt ook wat van ze: het traject duurt een aantal maanden en er is een wachttijd. Ook als de ouders geen hulpverlening willen aangaan, vindt de raad het belangrijk dat zij rechtstreeks contact met elkaar hebben en elkaar niet blokkeren of via [kind 1] en [kind 2] met elkaar communiceren.
Ten aanzien van de omgang denkt de raad dat het voor de kinderen lastiger zal zijn als er dingen vastliggen. [kind 1] en [kind 2] hebben nu contact met de man en vinden het fijn hoe het nu loopt. De raad ziet geen meerwaarde voor [kind 1] en [kind 2] om daar dingen in te gaan veranderen. De raad kan zich wel voorstellen dat er duidelijke afspraken komen over kerst en oud en nieuw.

7.De beoordeling

Vooraf
7.1.
De vrouw, [kind 1] en [kind 2] hebben de Portugese nationaliteit en de man heeft de Nederlandse nationaliteit, daarom heeft de zaak een internationaal karakter.
Het gezag en de omgangsregeling
De bevoegdheid en het toepasselijk recht
7.2.
De rechtbank heeft rechtsmacht op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de Verordening (EU) 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (Brussel II-ter), omdat [kind 1] en [kind 2] op de datum van indiening van het verzoek hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.
7.3.
De rechtbank zal Nederlands recht toepassen op grond van artikel 15 lid 1 en 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996.
Gezag
Het wettelijk criterium
7.4.
De vrouw is alleen belast met het gezag over [kind 1] en [kind 2]. Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Het oordeel
7.5.
De rechtbank stelt voorop dat gezamenlijk gezag van de ouders het uitgangspunt van de wetgever is. Voor gezamenlijk gezag is in het algemeen vereist dat ouders in staat zijn beslissingen over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. Ouders moeten ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Het gaat dan om beslissingen van een zeker belang, zoals medische behandelingen, schoolkeuze en het aanvragen van een paspoort, en niet – althans niet direct - om beslissingen over de dagelijkse opvoeding. Leven ouders niet (meer) samen en communiceren zij niet of moeizaam, dan kan dat betekenen dat - waar nodig - de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders ten minste in staat zijn het kind buiten hun onderlinge problemen te houden.
Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt evenwel niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Dit kan anders zijn indien de bestaande communicatieproblemen zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders wanneer zij het ouderlijk gezag gezamenlijk gaan uitoefenen, zonder dat te verwachten is dat in die problemen binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. In dat geval kan de conclusie gerechtvaardigd zijn dat het ouderlijk gezag over het kind aan één van de ouders alleen toekomt dan wel blijft toekomen.
7.6.
De rechtbank acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over het gezag. Een nader onderzoek (door de raad) is niet nodig.
7.7.
De rechtbank zal het verzoek van de man om samen met de vrouw met het gezag over [kind 1] en [kind 2] te worden belast afwijzen. Dit betekent dat de vrouw alleen het gezag blijft uitoefenen.
7.8.
De rechtbank is van oordeel dat het risico aanzienlijk is dat [kind 1] en [kind 2] klem of verloren zullen raken tussen de ouders als de man onder de huidige omstandigheden wordt belast met het gezag over hen. Ouders zijn al geruime tijd niet in staat gebleken om beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg te nemen, de communicatie tussen hen is al geruime tijd verstoord en eerdere inzet van hulpverlening heeft geen positief resultaat gehad. De vrouw heeft de man geblokkeerd en neemt tot op heden de beslissingen rondom [kind 1] en [kind 2] alleen. Niet gebleken is dat dit niet goed is gegaan.
[kind 1] en [kind 2] willen niet dat de man wordt belast met het gezag. Zij zijn tevreden met hoe het nu gaat en willen dit graag zo houden.
De raad heeft geadviseerd het verzoek van de man af te wijzen, omdat voor gezamenlijk gezag een vorm van – basale - communicatie tussen ouders nodig en iedere communicatie tussen de ouders ontbreekt nu juist en ook al langere tijd ontbreekt.
Met de raad heeft de rechtbank niet de verwachting dat de tussen ouders bestaande onderlinge problematiek binnen afzienbare tijd vermindert of wordt opgelost. Daarom acht de rechtbank het ook niet wenselijk de beslissing over het gezag aan te houden in afwachting van hulpverlening. Daarbij is van belang dat de situatie op dit moment rustig is voor [kind 1] en [kind 2], dat zij regelmatig contact met de man hebben en dat het goed met hen gaat.
7.9.
Ook al is er geen gezamenlijk gezag, het is in het belang van [kind 1] en [kind 2] dat de ouders gaan werken aan verbetering van hun onderlinge communicatie. De raad heeft hen geadviseerd om daar hulp bij te zoeken en erop gewezen dat het traject een aantal maanden zal duren en de volle en voortdurende inzet van beide ouders vraagt. Zowel de man als de vrouw hebben tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat zij bereid zijn een hulpverleningstraject te volgen. Dat acht de rechtbank positief.
Welke vorm van hulpverlening het meest geschikt is, zal in samenwerking met de gemeente worden bepaald. Dit traject kan hen ondersteunen om een vorm van communicatie te vinden die hen in staat stelt op een rustige manier afspraken te maken over de kinderen.
Omgangsregeling
Het wettelijk criterium
7.10.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Ingevolge het derde lid van voormeld artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De rechtbank stelt bovendien voorop dat het gezag mede omvat de verplichting van een ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (artikel 1:247 lid 3 BW).
Het oordeel
7.11.
De rechtbank acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, een nader onderzoek (door de raad) is niet nodig.
7.12.
De rechtbank is van oordeel dat een goed en regelmatig contact met beide ouders van groot belang is voor de ontwikkeling van [kind 1] en [kind 2], maar ziet geen aanleiding om de omgangsregeling vast te stellen zoals door de man is verzocht.
7.13.
In het gesprek dat de kinderrechter met [kind 1] en [kind 2] heeft gevoerd, kwam naar voren zowel [kind 1] als [kind 2] hechten aan het contact met beide ouders.
[kind 1] wil de omgangsregeling houden zoals die nu is. Zij ziet de man, zij het ongeregeld en niet zo vaak. Als de man het vraagt, gaat zij wel iets met hem doen, maar uit zichzelf gaat zij niet zo snel naar hem toe. [kind 1] heeft soms het gevoel dat zij tussen ouders in geplaatst wordt, met name door de man.
[kind 2] wil best vaker omgang dan nu het geval is. Hij wil ook wel bij de man slapen, maar dat kan niet vanwege de woonsituatie van de man. De man wil dat [kind 2] bij [naam 1] komt overnachten, maar dat wil [kind 2] niet.
7.14.
De rechtbank concludeert dat [kind 1] en [kind 2] geen behoefte hebben aan een vastgestelde omgangsregeling. Zij hebben een duidelijke mening en hun stem is belangrijk, zeker gelet op hun leeftijd. [kind 1] en [kind 2] zijn veerkrachtige kinderen, die te maken hebben met ouders die de afgelopen jaren niet in staat waren op een constructieve wijze te overleggen op een manier die de kinderen niet belast. Blijkbaar hebben zij een manier gevonden om hiermee om te gaan. Zij lijken tevreden met hoe het nu gaat en de raad heeft geadviseerd om de omgangsregeling zo te laten. Bovendien werkt de vrouw mee aan het contact tussen de man en de kinderen en zij vindt het prima dat de kinderen en de man zelf kijken wanneer zij iets afspreken. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling afwijzen.
7.15.
De man wil graag afspraken maken over het contact tijdens de feestdagen en dan met name tijdens kerst en oud en nieuw. De rechtbank acht het in het belang van [kind 1] en [kind 2] dat daar goede afspraken over komen, maar zal daar geen beslissing over nemen, juist omdat ouders in het kader van het op te starten hulpverleningstraject eerst zelf zouden moeten proberen daar afspraken over te maken.
Informatieplicht
7.16.
Omdat door de man niet is verzocht een informatieregeling vast te stellen, zal de rechtbank daartoe niet zal overgaan. Dit neemt niet weg dat vrouw volgens de wet (artikel 1:377b BW), als ouder met gezag, verplicht is om man op de hoogte te houden van belangrijke zaken in het leven van [kind 1] en [kind 2].
De kinderalimentatie
De bevoegdheid van de rechtbank en het toepasselijke recht
7.17.
De rechtbank heeft rechtsmacht met betrekking tot de kinderalimentatie, nu de onderhoudsgerechtigden (dat zijn [kind 1] en [kind 2]) hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden (en hebben) ten tijde van de indiening van dit verzoek. [1]
7.18.
Op de onderhoudsverplichting is Nederlands recht van toepassing. [2]
Vaststelling van een (nieuwe) bijdrage, wijziging van omstandigheden, ingangsdatum
7.19.
De vrouw stelt dat partijen een traject hebben doorlopen bij De Magneet en hebben afgesproken dat de man een bijdrage voor [kind 1] en [kind 2] zou voldoen van € 250,- per maand. De man heeft die bijdrage een aantal malen voldaan, maar is daarmee sinds april 2024 gestopt.
De man erkent de afspraak en ook dat hij met betalen is gestopt, maar stelt daartegenover dat hij [kind 1] en [kind 2] daarna nog wel zakgeld heeft gegeven en kleding voor hen heeft gekocht.
7.20.
Naar het oordeel van de rechtbank maakten partijen een afspraak, waaraan de man zich – ook na april 2024 – heeft te houden. De rechtbank zal die afspraak vastleggen in deze beschikking en de bijdrage met ingang van 1 april 2024 bepalen op € 250,- per maand en met ingang van 1 januari 2025 op – afgerond - € 266,- per maand.
7.21.
Na april 2024 zijn de omstandigheden van partijen een aantal malen gewijzigd: de man werd vader van [kind 3], [naam 1] maakte nieuwe afspraken met [naam 2] over de kinderalimentatie voor [kind 4] en [kind 5], de vrouw werd moeder van [kind 6]. De verschillende onderhoudsverplichtingen blijken uit onderstaand schema, waarbij de rechtbank in deze beschikking [kind 1] en [kind 2] heeft omcirkeld.
[Afbeelding]
Deze opeenvolgende wijzigingen van omstandigheden hebben tot gevolg dat de afgesproken bijdrage voor [kind 1] en [kind 2] (zie 7.20) niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Om praktische redenen zal de rechtbank een nieuwe bijdrage bepalen per 1 juni 2025, en niet afzonderlijk per wijziging. Daarbij overweegt de rechtbank dat een herberekening waarbij niet geheel wordt voorzien in de kosten van sommige kinderen en bij andere kinderen wel, terwijl de ouders van die laatste kinderen draagkracht ‘over’ hebben en (nog) niet tot de grens van de behoefte van die kinderen worden belast, in strijd is met het wettelijk uitgangspunt dat minderjarige kinderen (en kinderen tot 21 jaar) behoeftig zijn en voor hun levensonderhoud primair zijn aangewezen op hun ouders, die tot de grens van hun draagkracht moeten bijdragen.
Beoordelingskader en plan van behandeling
7.22.
Zowel de vrouw als de man zijn onderhoudsplichtig voor [kind 1] en [kind 2], maar daarnaast elk ook voor een ander kind: de vrouw voor [kind 6], de man voor [kind 3]. Wat de vrouw voor [kind 6] moet bijdragen is – mede – afhankelijk van wat [naam 3] voor [kind 6] kan betalen, wat de man voor [kind 3] moet betalen wordt – mede – beïnvloed door wat [naam 1] kan bijdragen (HR:2023:1480). Dat betekent dat de rechtbank achtereenvolgens het Eigen Aandeel van de ouders in de kosten van [kind 1], [kind 2], [kind 6] en [kind 3] (verder: de behoefte) zal bepalen en daarna de draagkracht van [naam 3], de vrouw, [naam 1] en de man. Waar onvoldoende gegevens voorhanden zijn zal de rechtbank uitgaan van schattingen (HR:2012:BX1295 en HR:2018:314). Daar waar de rechtbank voor de berekening bedragen uit 2024 gebruikt zal de uitkomst steeds – op de voet van artikel 1:402a BW - worden geïndexeerd naar 2025. Het indexeringspercentage voor 2025 is 6,5.
De rechtbank rondt – tenzij anders vermeld - bedragen af op hele Euro’s.
De behoefte [kind 1] en [kind 2]
7.23.
Partijen gingen ongeveer drie jaar geleden uit elkaar. Het blijven optellen van de inkomens van partijen (zoals de vrouw heeft gedaan om de behoefte van [kind 1] en [kind 2] te bepalen (zie haar productie 5) is dan ook niet juist.
Partijen zijn het erover eens dat het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man in 2024 hoger is dan het gezamenlijk netto besteedbaar inkomen toen partijen uit elkaar gingen destijds. De man heeft zijn NBI in 2024 berekend op € 3.223,- per maand (productie 6 van de man) en de vrouw heeft die berekening niet betwist. Op basis van de Nibudtabel 2024 is de behoefte van [kind 1] en [kind 2] samen € 715,-. Geïndexeerd naar 2025 is dat € 761,48 en dat is € 381,- per kind per maand.
De behoefte van [kind 3]
7.24.
Om te kunnen beoordelen wat de behoefte van [kind 3] is, moet de rechtbank vaststellen wat het NBI van [naam 1] is. De man heeft dat NBI berekend op € 3.604,- en de vrouw heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. [kind 3] woont bij [naam 1], [kind 4] en [kind 5] maken ook deel uit van dat gezin. [naam 2] draagt € 182,- per maand van de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 4] en [kind 5], deels door kinderalimentatie te betalen, deels door zorgkosten voor [kind 5]. De rechtbank verhoogt het NBI van [naam 1] met dit bedrag en bepaalt op basis van dit totaal van € 3.786,- en de Nibudtabel voor 3 kinderen de behoefte van [kind 3] op 1/3 van € 934, dat is € 311,-.
Omdat de man en [naam 1] niet samenwonen volgt de rechtbank de aanbeveling in het Rapport Alimentatienormen om vervolgens ook de behoefte van [kind 3] te bepalen alsof zij bij de man zou opgroeien. De man zou dan aanspraak hebben op de Inkomensafhankelijke Combinatiekorting en op een kindgebonden budget (KGB) van € 443,- per maand. Zijn NBI bedraagt dan € 3.858,- en op basis daarvan bedraagt de behoefte van [kind 3] € 532,- per maand.
Het gemiddelde van deze twee bedragen is € 421,- per maand.
De behoefte van [kind 6]
7.25.
Om te kunnen beoordelen wat de behoefte van [kind 6] is, moet de rechtbank vaststellen wat het NBI van [naam 3] is. Het lag op de weg van de vrouw om met gegevens over het inkomen van [naam 3] te komen, maar tot meer dan de mededeling dat hij in Portugal woont en in een bakkerij werkt is het niet gekomen. De rechtbank gaat er vanuit dat [naam 3] in eigen levensonderhoud kan voorzien.
[kind 6] groeit op in het gezin van de vrouw, samen met [kind 1] en [kind 2]. Het ligt voor de hand haar behoefte vast te stellen op hetzelfde bedrag als de behoefte van haar zus en broer: € 381,- per maand.
Nu gegevens over [naam 3]’s precieze inkomen ontbreken, heeft de rechtbank de vrijheid om te schatten hoeveel hij kan bijdragen, uitgaande van een bedrag van ten minste de helft van de behoefte van [kind 6] (HR:2012:BX1295 en HR:2018:314). Een hoger deel is dus ook mogelijk. Nu de vrouw helemaal geen gegevens over [naam 3]’s inkomen heeft overgelegd gaat de rechtbank er vanuit dat [naam 3] van de behoefte van [kind 6] € 281,- voor zijn rekening kan nemen. Voor rekening van de vrouw komt dan nog € 100,- per maand (in 2025).
De draagkracht van de vrouw
7.26.
De vrouw heeft op dit moment een bijstandsuitkering, maar zij heeft ter zitting verklaard dat de gemeente haar stimuleert om aan het werk te gaan. In het licht van de verplichting van ouders om hun draagkracht niet alleen op peil te houden maar zo mogelijk ook te vergroten gaat de rechtbank er vanuit dat de vrouw in staat is om een inkomen uit arbeid te verwerven van hetzelfde bedrag dat zij nu als bijstandsuitkering ontvangt: € 16.154,- op jaarbasis [3] . Stukken met betrekking tot haar KGB heeft de vrouw niet overgelegd. Derhalve zal de rechtbank ook hier – schattenderwijs – een berekening maken en de vrouw daarbij (fiscaal) behandelen alsof zij inkomen uit arbeid geniet. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, alsmede met het KGB inclusief alleenstaande ouderkop, heeft de vrouw een NBI van € 2.373,- en een draagkracht van € 246,- per maand (in 2025) om daarmee te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van haar drie kinderen.
De draagkracht van [naam 1]
7.27.
De man heeft de draagkracht van [naam 1] berekend op € 849,- per maand. Daarvan is – na aftrek van de kosten voor € [kind 4] en [kind 5] - € 165,- per maand beschikbaar voor [kind 3] (verweerschrift, productie 11). De vrouw heeft deze berekening niet betwist, zodat de rechtbank van deze bedragen uitgaat. Geïndexeerd naar 2025 is - afgerond - € 176,- per maand van de draagkracht van [naam 1] beschikbaar voor [kind 3].
De draagkracht van de man
7.28.
De man heeft zijn NBI in 2025 berekend op € 3.223,-. Hij stelt dat hij extra lasten heeft van € 417,- per maand: € 342,- per maand voor een persoonlijke lening, aangegaan om noodzakelijke spullen voor zijn moeder en een telefoon en een fat bike voor de kinderen te kopen, € 75,- per maand vanwege aflossing van een belastingschuld.
De vrouw betwist dat met deze lasten rekening moet worden gehouden bij de berekening van de draagkracht van de man.
Dat zal de rechtbank ook niet doen. De onderhoudsplicht van de man voor zijn kinderen gaat voor een eventuele verplichting zaken voor zijn moeder aan te schaffen, de aanschaf van een telefoon en een fat bike zijn niet noodzakelijk of belangrijker dan het leveren van een bijdrage in de primaire kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en van de aflossing aan de belastingdienst heeft de man één afschrift overgelegd. De rechtbank houdt het er voor dat deze schuld niet (meer) bestaat althans niet op het inkomen van de man drukt.
Aldus berekend heeft de man een draagkracht van € 662,- per maand om daarmee te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn drie kinderen.
Aanpassing woonbudget
7.29.
Nu sprake is van een tekort om volledig in de behoefte van [kind 1] en [kind 2] te voorzien rust op de rechtbank de ambtshalve taak om de woonlasten van partijen nader te bezien [4] .
Wat de vrouw betreft gaat de rechtbank er van uit dat zij in aanmerking komt voor huurtoeslag. Daarmee zijn haar woonlasten aanmerkelijk en duurzaam lager dan het berekende woonbudget. De vrouw heeft geen inzicht gegeven in de hoogte van de huur. Bij een huur van € 712,- per maand (conform het berekende woonbudget) heeft zij volgens het door de rechtbank gebruikte rekenprogramma aanspraak op een huurtoeslag van € 433,- per maand. Het woonbudget omvat evenwel meer dan alleen de huur. Omtrent haar lasten voor gas, water en licht en overige woonlasten heeft de vrouw evenmin iets gesteld. De rechtbank schat deze lasten op € 200,- per maand, zodat de totale woonlast van de vrouw € 479,- per maand wordt.
Haar draagkracht wordt daarmee € 409,-. Daarvan is € 100,- per maand nodig om in de kosten van [kind 6] te voorzien, zodat voor [kind 1] en [kind 2] nog € 309,- per maand beschikbaar is.
De man woont op een kamer en zal dat – naar eigen zeggen – blijven doen. Ook zijn werkelijke woonlasten zijn derhalve aanmerkelijk en duurzaam lager dan het berekende woonbudget. Ook bij de man gaat de rechtbank uit van een werkelijke woonlast van € 600,- per maand. Zijn draagkracht wordt dan € 919,- per maand.
Overzicht
Het vorenstaande leidt tot het volgende overzicht
[Afbeelding]
Er is sprake van een draagkrachtoverschot van € 221,- per maand. De gezamenlijke behoefte van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] is € 1.183,- per maand en de gezamenlijke draagkracht van de vrouw, de man en [naam 1] is € 1.402,- per maand. Aan dit overschot dragen zij alle drie bij en de rechtbank verdeelt dit overschot daarom naar rato van ieders draagkracht. Omdat er geen gegevens van [naam 3] voorhanden zijn, kan de rechtbank hem niet in deze verdeling betrekken.
Toepassing van de breuk [Afbeelding] leidt tot de volgende verdeling:
[Afbeelding]
De vrouw draagt € 260,- per maand bij in de kosten van [kind 1] en [kind 2], en de man het restant: € 502,- per maand. [naam 1] draagt € 148,- per maand van de kosten van [kind 3] en de man € 273,- per maand. Daarmee ‘verzilveren’ zij elk het berekende aandeel in het overschot. Een en ander staat samengevat in onderstaand schema:
[Afbeelding]
Slotsom kinderalimentatie, zorgkorting
7.30.
De man dient met € 502,- per maand bij te dragen voor [kind 1] en [kind 2]. Er is sprake van een beperkte zorgregeling, zonder overnachtingen. De rechtbank hanteert daarom een zorgkorting van 5%: de man maakt kosten als hij en de kinderen contact hebben, maar daar staan slechts – beperkt – besparingen voor de vrouw tegenover. De zorgkorting bedraagt € 38,-.
De man dient derhalve € 464,- per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2]. Dat is € 232,- per kind per maand. Die verhoogde bijdrage gaat in per 1 juni 2025, de eerste dag van de maand die volgt op deze beschikking.
De rechtbank hecht de berekeningen van de draagkracht van de vrouw en de man aan deze beschikking.
De alimentatie moet vooruit worden betaald
De rechter zal beslissen dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dit betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing.
De proceskosten
De rechtbank zal beslissen dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.
Hierna volgt de beslissing.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
bepaalt de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 april 2024 op € 250,- per maand en met ingang van 1 januari 2025 op – afgerond - € 266,- per maand;
8.2.
beslist dat de man met ingang van 1 juni 2025 een bedrag van € 232,- per kind per maand moet betalen aan de vrouw, als kinderalimentatie;
8.3
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
8.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.5.
beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
8.6.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af
Dit is de beslissing van (kinder)rechter mr. J.B. de Groot, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Witkop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1: draagkracht man[Afbeelding]
Bijlage 2: draagkracht vrouw[Afbeelding]

Voetnoten

1.Artikel 3 sub b Alimentatieverordening
2.Artikel 15 Alimentatieverordening in samenhang met artikel 3 Haags Protocol