ECLI:NL:RBOVE:2025:261

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
11454495 \ CV EXPL 24-2521
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening huurwoning en verbod tot binnentreding

In deze zaak vordert eiseres een voorlopige voorziening van de kantonrechter, waarbij zij verzoekt om het tijdelijk voortgezet gebruik van de huurwoning uitsluitend aan haar toe te kennen en gedaagde te verbieden de woning opnieuw te betreden, op straffe van een dwangsom. Eiseres en gedaagde hebben een affectieve relatie gehad en staan beide onder beschermingsbewind. Eiseres heeft een chronische ziekte die haar mobiliteit beperkt, en de huurwoning is aangepast aan haar behoeften. Gedaagde verblijft sinds het verbreken van de relatie bij zijn vader en vrienden. De kantonrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is voor de vorderingen van eiseres, en dat de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiseres toe, omdat het belang van eiseres om in de woning te blijven, gezien haar ziekte en de aanpassingen in de woning, zwaarder weegt dan het belang van gedaagde. Tevens wordt het verbod tot binnentreding toegewezen, omdat gedaagde onterecht in de woning van eiseres binnenloopt, wat haar veel stress bezorgt. De proceskosten worden gecompenseerd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 11454495 \ CV EXPL 24-2521
Vonnis in kort geding van 20 januari 2025
in de zaak van
[bewindvoerder] ,
h.o.d.n. [bedrijf] ,
in hoedanigheid van bewindvoerder over de gelden en goederen van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen de bewindvoerder en/of [eiseres],
gemachtigde: mr. G.H. Hoekman,
tegen
[bewindvoerder] ,
h.o.d.n. [bedrijf] ,
in hoedanigheid van bewindvoerder over de gelden en goederen van
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen de bewindvoerder en/of [gedaagde],
[gedaagde] verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 31 december 2024,
- de mondelinge behandeling,
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde], die beiden sinds oktober 2017 onder beschermingsbewind staan, hebben in de periode 22 mei 2010 tot 29 september 2024 een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie is geboren het minderjarige kind [minderjarige], geboren op [geboortedatum].
2.2.
[eiseres] en [gedaagde] hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten en evenmin is sprake van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Wel hebben zij gezamenlijk op 4 augustus 2016 een huurovereenkomst zelfstandige woonruimte getekend met de Woningstichting Tubbergen met betrekking tot de woning aan het adres [adres] te [woonplaats 1].
2.3.
[eiseres] heeft een chronische ziekte die onder andere tot gevolg heeft dat de mobiliteit van haar in toenemende mate is en wordt beperkt. De betreffende huurwoning is zodanig aangepast dat zowel de slaapkamer als de badkamer zich op de begane grond bevinden.
2.4.
Sinds het verbreken van de relatie en de samenwoning eind september 2024 verblijft [gedaagde] bij zijn vader in [woonplaats 2] en bij vrienden.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert een voorlopige voorziening waarbij -samengevat- de kantonrechter bepaalt dat het tijdelijk voortgezet gebruik van de huurwoning uitsluitend aan [eiseres] toekomt tot dat in een bodemprocedure ex art. 7:267 lid 7 BW een beslissing wordt genomen, en om [gedaagde] te verbieden de woning opnieuw te betreden, op straffe van een dwangsom. Volgens [eiseres] moet de huurwoning voorlopig aan haar worden toegewezen gelet op de aanpassingen in de huurwoning en het feit dat zij, anders dan [gedaagde], geen vervangende woonruimte elders heeft. Het vereiste spoedeisend belang vloeit voort uit haar lichamelijke en financiële situatie. Ook financieel heeft zij een spoedeisend belang, omdat zij nog geen toeslagen aan kan vragen zolang ook [gedaagde] nog staat ingeschreven op het adres van de huurwoning.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is op de eerste plaats vereist dat de eisende partij een spoedeisend belang heeft. Van de spoedeisendheid van de vorderingen van [eiseres] is de kantonrechter voldoende gebleken. [gedaagde] heeft die spoedeisendheid ook niet betwist.
4.2.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is verder vereist dat de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. Met dit alles als uitgangspunt wordt het volgende geoordeeld.
4.3.
Op de eerste plaats wordt overwogen dat [gedaagde] onder beschermingsbewind staat. Vorderingen kunnen slechts door en tegen de bewindvoerder worden ingesteld. Eventuele verweren kunnen slechts gevoerd worden door de bewindvoerder. De bewindvoerder is echter niet aanwezig geweest op de zitting. Hoewel dan ook niet bekend is of de bewindvoerder het eens is met het door [gedaagde] op zitting gevoerde verweer, wordt dat voorshands zeer onwaarschijnlijk gevonden nu het dezelfde bewindvoerder is die namens [eiseres] de vorderingen heeft ingesteld. Reeds hierom zal aan het door [gedaagde] gevoerde verweer voorbij worden gegaan en zullen de vorderingen worden toegewezen.
4.4.
Maar, en dat wordt dus geheel ten overvloede overwogen, ook hetgeen [gedaagde] zelf op de zitting naar voren heeft gebracht, zou niet tot een ander oordeel hebben geleid. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
Vaststaat dat tussen [eiseres] en [gedaagde] jarenlang een affectieve relatie heeft bestaan waaraan in september 2024 een einde is gekomen. Vaststaat ook dat zij beiden de woning huren van de Woningstichting Tubbergen en dat niet alleen [eiseres], maar ook [gedaagde], naar hij op zitting heeft verklaard, met uitsluiting van de ander in de woning wil blijven wonen. In zo’n situatie zal de rechter op de voet van artikel 7:267 lid 7 BW een belangenafweging moeten maken.
4.6.
Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter is er een grote kans dat de rechter in een eventuele bodemprocedure die afweging in het voordeel van [eiseres] zal maken. Vaststaat immers dat zij lijdt aan een progressieve erfelijke spierziekte (myotone dystrofie) die haar in toenemende mate in haar mobiliteit beperkt. Ook staat vast dat zij niettemin zelfstandig kan blijven wonen, omdat de woning aangepast is in die zin dat zowel de slaapkamer als de badkamer zich op de begane grond bevinden. De woning is dus naar vaststaat uitermate geschikt voor [eiseres] met haar ziekte. Tegenover dit evidente belang van [eiseres] heeft [gedaagde] als zijn belang om in de woning te kunnen blijven wonen ingebracht dat hij in [woonplaats 1] wil blijven wonen en dat hij bang is, dat wanneer hij de woning moet verlaten, hij geen woning meer zal kunnen krijgen in [woonplaats 1] en dat hij dan gedwongen is naar elders te verhuizen. Hoewel daarmee voorshands vaststaat dat ook [gedaagde] een belang heeft om in de woning te kunnen blijven wonen, wordt dit belang voorshands echter ondergeschikt geacht aan het voormelde belang van [eiseres], met name ook nu niet is gesteld of gebleken dat er in [woonplaats 1] of elders op afzienbare termijn voor [eiseres] een gelet op haar ziekte passende woning beschikbaar is. Er is dan ook een behoorlijke kans dat de bodemrechter de op grond van artikel 7:267 lid 7 BW te maken belangenafweging in het voordeel van [eiseres] zal beslechten. De door [eiseres] gevorderde exclusieve tijdelijke gebruiksvoortzetting wordt dan ook (mede hierom) toegewezen. Daartoe is ook redengevend dat [gedaagde] vanaf september 2024 tot in elk geval op de zittingsdatum steeds bij zijn vader en vrienden heeft kunnen verblijven. Hij heeft dus onderdak, terwijl niet is gesteld (en ook niet aannemelijk is, gezien haar ziekte en de mobiliteitsbeperkingen die zij daarvan ondervindt) dat [eiseres] snel ergens onderdak zal kunnen krijgen als zij de woning op korte termijn zou moeten verlaten.
4.7.
Voor wat betreft het gevorderde verbod tot binnentreding is verder onvoldoende betwist dat, kort gezegd, [gedaagde] te pas en onpas binnenloopt bij [eiseres], dat dit haar veel stress bezorgt en dat dit voor haar een onhoudbare situatie vormt. Nu dit op zichzelf verder onvoldoende is betwist en het voorlopige gebruiksrecht van de woning aan [eiseres] zal worden toebedeeld, zal ook deze vordering worden toegewezen. De stelling van [gedaagde], kort gezegd, dat er soms situaties zijn dat hij in de woning moet zijn, bijvoorbeeld om zijn zoon te spreken, maakt dat niet anders. Voor zover [gedaagde] nog in de woning moet zijn voor, kort gezegd, noodzakelijke dingen wordt ervan uitgegaan dat [eiseres] (na overleg) daar dan haar medewerking aan zal verlenen.
4.8.
De vorderingen worden dus toegewezen.
4.9.
Gelet op de tussen [eiseres] en [gedaagde] bestaan hebbende affectieve relatie worden de proceskosten gecompenseerd.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
bepaalt dat het tijdelijk voortgezet gebruik van de woning aan het adres [adres] [woonplaats 1] uitsluitend aan [eiseres] toekomt tot dat in de bodemprocedure ex artikel 7:267 lid 7 BW een beslissing wordt genomen,
5.2.
verbiedt de bewindvoerder in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder over de gelden en goederen die toebehoren aan [gedaagde], althans [gedaagde], de woning gelegen aan het adres [adres] [woonplaats 1] opnieuw te betreden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per overtreding en voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 10.000,00,
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2025.