ECLI:NL:RBOVE:2025:2595

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
ak_24_2228 en 24_2258
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van omgevingsvergunningen voor recreatiewoningen en de ontvankelijkheid van beroepsgronden

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 28 april 2025, wordt de rechtszaak behandeld tussen Stichting Waardevol Salland, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe, over de verleende omgevingsvergunningen voor de bouw van vier recreatiewoningen. Eiseres is het niet eens met de verleende vergunningen en heeft meerdere beroepsgronden ingediend. De rechtbank beoordeelt of het college de vergunningen rechtmatig heeft verleend. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college de vergunningen terecht heeft verleend en verklaart de beroepen van eiseres ongegrond. De rechtbank behandelt ook de ontvankelijkheid van de beroepen en stelt vast dat eiseres procesbelang heeft, omdat zij zienswijzen heeft ingediend tegen de ontwerp-omgevingsvergunningen. De rechtbank wijst op de noodzaak van een goede terinzagelegging van documenten en de gevolgen van de Omgevingswet. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunningen in stand blijven, maar dat eiseres recht heeft op terugbetaling van griffierecht en een vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechtsbescherming van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 24/2228 en ZWO 24/2258

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

Stichting Waardevol Salland, uit Heino, eiseres

(gemachtigde: mr. T.D. Rijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe

(gemachtigden: mr. M.J.J. de Winter en A.B. Karolak).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [derde belanghebbende] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. E. Thoonen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunningen voor vier recreatiewoningen, één aan [adres] [1] en drie aan de [adressen] [2] [adressen] . Eiseres is het niet eens met de verleende omgevingsvergunningen. Zij voert daartoe meerdere beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de omgevingsvergunningen heeft kunnen verlenen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunningen heeft kunnen verlenen aan vergunninghouder. Eiseres krijgt dus geen gelijk en de beroepen zijn ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Inleiding en procesverloop

2. Vergunninghouder heeft op 22 maart 2023 aanvragen ingediend om een omgevingsvergunning voor de bouw van vier recreatiewoningen, één aan [adres] en drie aan de [adressen] .
2.1.
Het college heeft op 18 oktober 2023 de ontwerp-omgevingsvergunningen bekendgemaakt.
2.2.
Eiseres heeft zienswijzen ingediend tegen de ontwerp-omgevingsvergunningen.
2.3.
Met de besluiten van 6 februari 2024 heeft het college de omgevingsvergunningen verleend.
2.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
2.5.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
Vergunninghouder heeft schriftelijk gereageerd op de beroepen.
2.7.
Met de besluiten van 4 maart 2025 heeft het college de omgevingsvergunningen herzien en gewijzigd. Naar aanleiding van de beroepen van eiseres zijn aan de omgevingsvergunningen twee voorschriften toegevoegd. Ook heeft het college een aanvullende onderbouwing met betrekking tot de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) en een welstandsadvies als aanvulling op de ruimtelijke onderbouwingen toegevoegd als bijlagen bij de omgevingsvergunningen.
2.8.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben de beroepen van eiseres van rechtswege ook betrekking op de besluiten van 4 maart 2025.
2.9.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van het college, [naam 2] namens vergunninghouder en mr. T.E.P.A. Lam als waarnemer voor de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid
3. De rechtbank moet allereerst ambtshalve beoordelen of de beroepen van eiseres ontvankelijk zijn. Op grond van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. [3] Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [4] Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. [5]
3.1.
In de uitspraak van 4 mei 2021 [6] heeft de Afdeling – tegen de achtergrond van het Varkens in Nood-arrest van het Hof van Justitie [7] – overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. [8]
3.2.
De rechtbank stelt vast dat op basis van het nationale omgevingsrecht de mogelijkheid is geboden om tegen de ontwerp-omgevingsvergunningen zienswijzen in te dienen. Eiseres heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Daarom zijn haar beroepen ontvankelijk. De rechtbank zal, voor zover van belang, beoordelen of haar beroepsgronden, gelet op artikel 8:69a van de Awb, tot vernietiging van de bestreden besluiten kunnen leiden.
Procesbelang bij de beroepen tegen de besluiten van 6 februari 2024
4. De rechtbank moet daarnaast ambtshalve beoordelen of eiseres procesbelang heeft bij haar beroepen tegen de besluiten van 6 februari 2024.
4.1.
Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat het college de besluiten van 6 februari 2024 met de besluiten van 4 maart 2025 naar aanleiding van de beroepen van eiseres heeft herzien. Het college heeft daarbij de ruimtelijke onderbouwingen aangevuld en twee voorschriften toegevoegd aan de omgevingsvergunningen. De rechtbank begrijpt deze herziening als een vervanging, zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Voor zover het beroep van eiseres nog tegen de besluiten van 6 februari 2024 is gericht, moet worden beoordeeld of eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van deze besluiten. Eiseres heeft dit niet gesteld en van een belang is de rechtbank ook niet gebleken. De inhoud van de besluiten van 4 maart 2025 is immers op de genoemde aanvullingen na gelijk aan de inhoud van de besluiten van 6 februari 2024. De rechtbank zal daarom de beroepen voor zover gericht tegen de besluiten van 6 februari 2024 niet-ontvankelijk verklaren en de beroepen voor zover gericht tegen de besluiten van 4 maart 2025 inhoudelijk beoordelen.
Aanhouding beroepen
5. Eiseres heeft de rechtbank ter zitting verzocht de behandeling van de beroepen aan te houden. Volgens eiseres zijn de besluiten van 4 maart 2025 zodanig laat genomen en ontvangen, dat zij deze besluiten niet deugdelijk heeft kunnen bestuderen. Eiseres heeft daarbij toegelicht dat ook een groot aantal pagina’s aan inhoudelijke stukken is toegestuurd. Daarnaast heeft vergunninghouder op 7 maart 2025 nog twee bosinventarisaties ingediend. Om hierop te kunnen reageren, zou een deskundige moeten worden ingeschakeld en door de late indiening van deze stukken is eiseres deze mogelijkheid ontnomen.
5.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [9] volgt dat ook na afloop van de beroepstermijn nadere argumenten kunnen worden aangevoerd en stukken kunnen worden ingediend ter motivering van een eerdere beroepsgrond, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Bij het indienen van nadere stukken is de termijn van tien dagen voor de zitting uit de Awb [10] van belang, maar deze termijn is niet bepalend voor de vraag of het overleggen van nadere stukken in strijd is met de goede procesorde.
5.2.
Het college heeft op 19 februari 2025 een verweerschrift ingediend, waarbij aanvullende KGO-onderbouwingen voor de recreatiewoningen en welstandsadviezen zijn gevoegd. Verder is in het verweerschrift aangekondigd dat volledigheidshalve in twee vergunningvoorschriften zal worden voorzien. Verder heeft het college op 27 februari 2025, naar aanleiding van een verzoek van de rechtbank om de ontwerp-omgevingsvergunningen en de zienswijzen toe te sturen, nogmaals alle stukken die betrekking hebben op de zaak ingediend. Op 4 maart 2025 heeft het college de besluiten van 4 maart 2025 toegezonden aan de rechtbank. Vergunninghouder heeft op 7 maart 2025 een nadere reactie en twee bosinventarisaties ingediend.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat al deze stukken meer dan tien dagen voor de zitting door het college en vergunninghouder zijn ingediend. De rechtbank heeft het verweerschrift doorgestuurd op 24 februari 2025 aan (de gemachtigde van) eiseres en vergunninghouder. De rechtbank heeft de grote hoeveelheid stukken op 3 maart 2025 doorgestuurd, de nadere besluiten van 4 maart 2025 zijn op 6 maart 2025 doorgestuurd en de bosinventarisaties zijn op 10 maart 2025 doorgestuurd. Naar het oordeel van de rechtbank is het indienen van deze nadere stukken niet in strijd met de goede procesorde. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de stukken in lijn zijn met de stukken die al lange tijd beschikbaar waren. De grote hoeveelheid stukken die het college op 27 februari 2025 heeft toegezonden, betreft voor het overgrote deel een herhaling van de eerder toegezonden stukken. De overige nadere stukken, zoals de KGO-onderbouwing, de welstandsadviezen en de bosinventarisaties, zijn van een beperkte omvang, zodat hierdoor geen sprake is van strijd met een goede procesorde. Bovendien heeft eiseres haar verzoek tot aanhouding niet concreet onderbouwd. De rechtbank vindt daarbij ook van belang dat eiseres kennelijk niet eerder aanleiding heeft gezien om een deskundige in te schakelen naar aanleiding van de eerder overgelegde rapportages en dat zij niet nader heeft geconcretiseerd waarom zij daar in deze stukken wel aanleiding toe ziet. De rechtbank heeft het verzoek van eiseres tot aanhouding van de behandeling van de beroepen ter zitting afgewezen en ziet ook nu geen aanleiding om het onderzoek in verband met het voorgaande te heropenen.
Overgangsrecht Omgevingswet
6. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt dat in deze procedures nog het oude recht (waaronder de Wabo) van toepassing is, omdat de aanvragen zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de Ow.
Publicatie en terinzagelegging
7. Eiseres voert aan dat de publicaties van de ontwerp-omgevingsvergunningen niet deugdelijk zijn geweest. Er heeft namelijk een onjuiste publicatie plaatsgevonden. Hierdoor heeft mogelijk niet een ieder kennis kunnen nemen van deze ontwerpen en een zienswijze kunnen indienen. Daarnaast waren de stukken die ter inzage zijn gelegd niet volledig. Volgens eiseres zijn de stukken die zien op de activiteit bouwen en de private documenten – een exploitatieovereenkomst en bedrijfsplan – ten onrechte niet ter inzage gelegd.
7.1.
Het college heeft erkend dat abusievelijk een tweetal publicaties heeft plaatsgevonden. Beide ontwerp-omgevingsvergunningen zijn eenmaal correct en eenmaal onjuist gepubliceerd. Nu er voor beide omgevingsvergunningen (ook) een juiste publicatie heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat de publicaties deugdelijk hebben plaatsgevonden en dat dit voor een ieder voldoende duidelijk was.
7.2.
Ten aanzien van de terinzagelegging van de stukken overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 3:11, eerste lid, van de Awb moeten het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp ter inzage worden gelegd. Het college heeft in de Nota van Beantwoording zienswijzen gesteld dat documenten die de bouw en aanleg betreffen geen onderdeel uitmaken van het afwijken van het bestemmingsplan en daarom niet ter inzage hoefden te worden en kennelijk ook niet zijn gelegd. Dat is een onjuist uitgangspunt. Er moet kennis kunnen worden genomen van alle stukken die van belang zijn voor het ontwerp als geheel. In dit geval hoort daar blijkens het ontwerp ook de bouw/aanleg bij. Eerst ter zitting heeft het college – in vrij algemene zin – gesteld dat de bouwtekeningen wel ter inzage hebben gelegen en heeft zich op het standpunt gesteld dat de private documenten geen documenten zijn zoals bedoeld in artikel 3:11 van de Awb. Gelet op de wisselende mededelingen van het college over wat wel en wat niet ter inzage is gelegd, houdt de rechtbank het ervoor dat een gebrek kleeft aan de terinzagelegging van de stukken. Een dergelijk gebrek kan en zal echter op de voet van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Eiseres heeft immers in deze procedure kennis kunnen nemen van de stukken en voor derden was het bestaan van de stukken kenbaar.
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
8. Eiseres voert aan dat sprake is van strijd met de Omgevingsverordening. Omdat het college in de besluiten van 4 maart 2025 een voorschrift aan de vergunningen heeft verbonden dat de recreatiewoningen uitsluitend bedrijfsmatig geëxploiteerd mogen worden, heeft zij ter zitting laten vallen dat onvoldoende geborgd is dat de recreatiewoningen uitsluitend bedrijfsmatig geëxploiteerd worden. Eiseres betwist nog wel dat de recreatiewoningen worden gerealiseerd in het kader van de KGO.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een KGO. Het college heeft daarbij mogen verwijzen naar de ruimtelijke onderbouwing en de memo’s van 7 februari 2025, waarin nader is uitgewerkt dat de plannen in lijn zijn met de KGO. Volgens deze memo’s dragen de plannen in voldoende mate bij aan sociale en maatschappelijke behoeften, leiden de plannen niet tot een aantasting van ecologische en landschappelijke waarden van het plangebied en haar omgeving en dragen de plannen in voldoende mate bij aan het versterken van het landschap. Dat eiseres het hier niet mee eens is en slechts een kwaliteitsverlies ziet, leidt, mede gelet op het gebrek aan onderbouwing van deze stelling, niet tot een ander oordeel.
Significante negatieve effecten
9. Eiseres voert aan dat een deugdelijk inrichtingsplan ontbreekt en dat de uitgevoerde quick scan verouderd is en geen actueel beeld geeft. Volgens eiseres zijn de onderliggende documenten onvoldoende inzichtelijk en gedetailleerd en heeft het college daarom niet kunnen stellen dat geen sprake is van significante negatieve gevolgen van de plannen. Eiseres voert verder aan dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat van de Omgevingsverordening mag worden afgeweken. De recreatiewoning aan [adres] ligt namelijk in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en er is sprake van areaalverlies. Daarom is per definitie sprake van significante negatieve gevolgen, wat volgens eiseres niet is toegestaan.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich, gelet op de inhoud van de quick scan, het aanvullende ecologisch onderzoek, de ruimtelijke onderbouwingen en de inrichtingsplannen, heeft mogen baseren op deze documenten. Eiseres heeft de inhoud van deze documenten slechts in algemene zin betwist en niet geconcretiseerd waarom deze stukken ondeugdelijk zouden zijn. In dit geval komt uit de quick scan en het aanvullende ecologisch onderzoek naar voren dat geen sprake is van significante negatieve effecten. Het college heeft geen aanleiding hoeven zien om hieraan te twijfelen. Daarom heeft het college kunnen stellen dat mitigerende maatregelen niet nodig zijn. De inrichtingsplannen zijn, zoals vergunninghouder heeft gesteld, onverplicht opgesteld. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat er gebreken zijn in deze inrichtingsplannen. Omdat het college ervan uit heeft mogen gaan dat geen sprake is van significante negatieve effecten (op het NNN), is afwijking van de Omgevingsverordening voor de recreatiewoning aan [adres] niet nodig. De rechtbank verwijst in dat kader naar de toelichting bij artikel 2.7.4 van Omgevingsverordening 2017. [11] Redelijke eisen van welstand
10. Eiseres voert aan dat onvoldoende is aangetoond en onderbouwd dat het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
10.1.
Het college heeft gesteld dat de aanvragen in eerste instantie zijn beoordeeld door een adviseur ruimtelijke kwaliteit en dat deze heeft geoordeeld dat de aanvragen voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Bij het verweerschrift heeft het college de bevindingen van Het Oversticht, de gemeentelijke adviescommissie, van 30 augustus 2024 gevoegd. Deze commissie heeft geconcludeerd dat de aanvragen voldoen aan de redelijke eisen van welstand.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de bevindingen van Het Oversticht in lijn zijn met de eerdere conclusies en eiseres niet heeft geconcretiseerd op welke punten de plannen niet zouden voldoen aan de redelijke eisen van welstand, het college heeft mogen stellen dat de plannen voldoen aan de redelijke eisen van welstand.
Aanleg septic tank, water en elektriciteit
11. Eiseres voert aan dat ten onrechte de noodzakelijke werkzaamheden voor de aanleg en realisatie van de septic tank, water en elektriciteit niet zijn onderbouwd. Dit kan echter wel gevolgen hebben voor de natuurlijke en landschappelijke waarden. Ook stelt eiseres dat voor deze activiteiten vergunningen nodig zullen zijn, terwijl dit onlosmakelijk verbonden is met de omgevingsvergunning. Specifiek ten aanzien van de septic tank is volgens eiseres niet onderbouwd is dat een IBA I-septic tank aanvaardbaar is.
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat de activiteiten tot aanleg en realisatie van de septic tank, water en elektriciteit impliciet vergund zijn. Met de omgevingsvergunningen wordt immers afgeweken van het geldende bestemmingsplan voor zover deze aan de realisatie van de recreatiewoningen in de weg staat. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de jurisprudentie van de Afdeling. [12] Daarbij komt dat in de ruimtelijke onderbouwingen ook is geadviseerd over deze aspecten. De rechtbank gaat er daarom van uit dat deze aspecten zijn betrokken bij de beoordeling van de gevolgen van de aanvragen. Eiseres heeft geen concrete aanleiding gegeven om hieraan te twijfelen. Verder heeft het college ter zitting bevestigd dat gebruik zal worden gemaakt van IBA III-septic tanks. Wat eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot de IBA I-tank, behoeft daarom geen bespreking meer.
Water
12. Eiseres voert aan dat voor de recreatiewoningen aan de [adressen] ten onrechte geen verplichte watertoets heeft plaatsgevonden. Verder ontbreekt voor alle recreatiewoningen een deugdelijke beschrijving van en toelichting op het functioneren van de bebouwing in relatie tot de afvoer van hemelwater en afvalwater. Ook ontbreekt volgens eiseres een overstromingsrisicoparagraaf.
12.1.
De rechtbank stelt vast dat voor beide locaties een digitale watertoets heeft plaatsgevonden. Deze zijn als bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwingen opgenomen. Hieruit is gebleken dat voor de recreatiewoning aan [adres] gebruik kan worden gemaakt van de korte procedure. Voor de recreatiewoningen aan de [adressen] geldt de normale procedure. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een situatie waarbij het college op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat de plannen niet konden worden uitgevoerd vanwege wateraspecten. Daarom heeft het college hierin geen reden hoeven zien om de omgevingsvergunningen niet te verlenen.
12.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat in de ruimtelijke onderbouwingen voldoende onderbouwd is dat de plannen geen schadelijke gevolgen hebben voor de waterkwaliteit en de ecologie. Verder is een paragraaf opgenomen over het hemelwater en is opgenomen dat het afvalwater wordt afgevoerd via de IBA III-septic tank. Daarnaast is opgenomen welke maatregelen er zijn genomen – het plaatsen van de recreatiewoningen op palen – in verband met overstromingsrisico’s. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwingen op dit punt onvoldoende zijn.
Parkeren
13. Eiseres voert aan dat er onvoldoende parkeerplaatsen zijn. Volgens eiseres is ten onrechte uitgegaan van één parkeerplaats per recreatiewoning. Daarnaast stelt eiseres dat ten onrechte niet wordt voorzien in parkeren op eigen terrein, terwijl het beleid van het college dat voorschrijft en daar niet van kan worden afgeweken.
13.1.
De rechtbank stelt vast dat het college met de besluiten van 4 maart 2025 een voorschrift aan de omgevingsvergunningen heeft toegevoegd dat om de bereikbaarheid van de recreatiewoningen te verzekeren, een pendelvoorziening in stand moet worden gehouden tussen de recreatiewoningen en de parkeerplaats die buiten het besluitgebied gelegen is. Het college heeft hiermee expliciet gekozen voor een situatie waarbij niet bij de recreatiewoningen wordt geparkeerd en waarbij geen maximum aantal parkeerplaatsen per recreatiewoningen geldt.
13.2.
Het uitgangspunt van de Beleidsregels voor parkeren van het college is dat is voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein. Verder is in de beleidsregels opgenomen dat van dit uitgangspunt niet wordt afgeweken voor het buitengebied. In paragraaf 4.4 van de beleidsregels is echter ook opgenomen dat kan worden afgeweken in bijzondere situaties, als naar het oordeel van het college het belang van de realisatie van het bouwplan zwaarder weegt dan het voldoen aan deze beleidsregels. Gelet op het verweerschrift en het voorschrift, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat sprake is van een dergelijke bijzondere situatie, waardoor kan worden afgeweken van het uitgangspunt van de Beleidsregels voor parkeren en waardoor niet hoeft te worden voorzien in parkeren op eigen terrein.
Brandveiligheid, geur en geluid
14. Eiseres voert aan dat ten onrechte niet is ingegaan op de veiligheid en mogelijkheid tot brandbestrijding. Daarnaast had moeten worden onderzocht of de recreatiewoningen vanuit het oogpunt van geurhinder ruimtelijk aanvaardbaar zijn. Ook ontbreekt een beoordeling van de optredende geluidsniveaus, terwijl de recreatiewoningen volgens eiseres wel geluidgevoelig zijn.
14.1.
De rechtbank is van oordeel dat de brandveiligheid, de geurhinder en de geluidsoverlast geen belangen zijn van eiseres. Eiseres heeft immers expliciet gesteld dat de zij tegen de ontwikkeling van dergelijke recreatiewoningen zijn, terwijl deze belangen de belangen van degenen die in de recreatiewoningen zullen verblijven beschermen. Het relativiteitsvereiste uit de Awb leidt ertoe dat de rechtbank de besluiten daarom niet op deze grond zou kunnen vernietigen.
Overig
15. Wat eiseres verder heeft aangevoerd leidt evenmin tot de conclusie dat de omgevingsvergunningen niet in stand kunnen blijven.

Conclusie en gevolgen

16. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunningen in stand blijven. Eiseres krijgt het griffierecht wel terug. Zij krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college is namelijk met het besluit van 4 maart 2025 deels tegemoetgekomen aan eiseres en de rechtbank kan niet vaststellen dat alle relevante stukken over de (ontwerp)omgevingsvergunningen indertijd ter inzage zijn gelegd. De proceskosten worden gelet op de samenhang tussen de beroepszaken vastgesteld op € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 6 februari 2024 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 4 maart 2025 ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier, uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer ZWO 24/2258.
2.Zaaknummer ZWO 24/2228.
3.Artikel 8:1 van de Awb.
4.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
7.Arrest van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:7.
8.Uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:844.
10.Artikel 8:58 van de Awb.
11.Onder de nieuwe Omgevingsverordening betreft het de toelichting bij artikel 4.59 ev.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2833.