ECLI:NL:RBOVE:2025:259

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
08-285525-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 30-jarige man voor brandstichting en vernieling in een gehuurde studio met schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 20 januari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 30-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De man was schuldig bevonden aan brandstichting en vernieling in een door hem gehuurde studio in Enschede. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht door open vuur in aanraking te brengen met meubels, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor andere bewoners. Daarnaast had hij het glas van een douchecabine en een afzuigkap vernield. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte onder invloed van verdovende middelen handelde en dat zijn psychische toestand, waaronder een psychotische stoornis door middelengebruik, van invloed was op zijn handelen. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een forensische verslavingskliniek. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 1.000,- schadevergoeding aan de benadeelde partij, [bedrijf] B.V., die als gevolg van de brand schade had geleden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-285525-24 (P)
Datum vonnis: 20 januari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 december 2024 en van 6 januari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Nijland, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partij [bedrijf] B.V. is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:opzettelijk brand heeft gesticht in de door hem bewoonde studio in de woning aan de [adres] waardoor personen en/of goederen in gevaar zijn gebracht;
feit 2:het glas van een douchecabine en/of een afzuigkap heeft vernield.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 5 september 2024 te Enschede, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een studio van een woning aan de [adres] door open vuur in aanraking te brengen met een bankstel en/of één of meerdere stoel(en), ten gevolge waarvan de inboedel van de studio gedeeltelijk is verbrand en rookontwikkeling is ontstaan terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de gehele boverdieping van de woning aan [adres] en/of de benedenverdieping van woning aan [adres] en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de personen die zich op dat moment in de woning aan [adres] bevonden te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 5 september 2024 te Enschede, atlhans in Nederland opzettelijk en wederrechtelijke, in elk geval enig goed en/of goederen, te weten het glas van een douchecabine en/of een afzuigkap, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, net zoals de officier van justitie en de raadsvrouw, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] :
feit 1 en feit 2
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 december 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 6 september 2024, p. 17-21;
  • het proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [slachtoffer] , met fotoblad, van 2 oktober 2024, p. 22-28;
  • het proces-verbaal forensisch brandonderzoek woning ( [adres] ), met fotobijlage, van 7 september 2024, p. 85-138.
3.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 september 2024 te Enschede, opzettelijk brand heeft gesticht in een studio van een woning aan de [adres] door open vuur in aanraking te brengen met een bankstel en stoelen, ten gevolge waarvan de inboedel van de studio is verbrand en rookontwikkeling is ontstaan terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de gehele bovenverdieping van de woning aan de [adres] en de benedenverdieping van de woning aan de [adres] en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de personen die zich op dat moment in de woning aan de [adres] bevonden te duchten was;
2.
hij op 5 september 2024 te Enschede, opzettelijk en wederrechtelijk goederen, te weten het glas van een douchecabine en een afzuigkap, die geheel of ten dele aan [slachtoffer] toebehoorden heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, indien de rechtbank daartoe overgaat, een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan geëist. Verder heeft de raadsvrouw verzocht om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling en brandstichting in een door hem gehuurde studio. Deze studio bevond zich in een woning met nog drie andere studio’s die op dat moment ook verhuurd en bewoond werden. Onder invloed van verdovende middelen heeft verdachte eerst de douchecabine en afzuigkap in zijn studio vernield en vervolgens met een aansteker meubels in brand gestoken. Verdachte heeft daarna zijn studio verlaten en zich niet bekommerd om de (mogelijke) gevolgen van zijn handelen voor anderen. Door de manier waarop de brand zich heeft ontwikkeld, ontstonden er in korte tijd zeer hete rookgassen die zich verplaatsten in de woning naar de andere studio’s toe. De brand heeft enorme schade veroorzaakt aan de woning. De omvang wordt door de eigenaar geschat op enkele tonnen. Ook heeft de brand gevaar voor het leven en voor zwaar lichamelijk letsel opgeleverd voor de drie medebewoners die op dat moment thuis waren. Dat de schade beperkt is gebleven tot materiële schade is niet aan verdachte te danken maar aan een goed functionerend brandalarm en adequaat handelen van de medebewoners en hulpdiensten.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële van verdachte van
8 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte alleen in 2013 voor een belediging is veroordeeld maar verder niet, dus ook niet voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapport van 5 december 2024, opgesteld door C. Westerhuis, GZ-psycholoog. Hierin is te lezen dat bij verdachte sprake is van een (terugkerende) psychotische stoornis door middelengebruik. Over het middelengebruik wordt geconstateerd dat sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en stimulanten (met name in de vorm van designerdrugs) en een matige stoornis in het gebruik van middelen met een hallucinerende werking (hallucinogenen) en een kalmerende werking (hypnotica). Ook is verdachte gediagnosticeerd met ADHD, het gecombineerde type, en een autismespectrumstoornis. Volgens de psycholoog kon verdachte vanwege zijn forse verslavingsproblematiek niet in staat worden geacht een vrije wilsbepaling te maken ten aanzien van zijn middelengebruik. Het middelengebruik van verdachte nam in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde extreme vormen aan en tijdens het ten laste gelegde was sprake van een volledige psychotische ontregeling door verschillende verdovende middelen. De psycholoog ziet een duidelijk verband tussen het ten laste gelegde en de psychotische stoornis en concludeert dat deze stoornis van invloed is geweest op het denken en handelen van verdachte. Geadviseerd wordt om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het risico op geweld, lichamelijk letsel en recidive wordt op korte termijn, vanwege de hardnekkige verslaving van verdachte en de daaruit voortvloeiende psychoses, ingeschat als hoog. Een intensieve klinische behandeling in een forensische verslavingskliniek, waarbij aandacht is voor de onderliggende problemen die bijdragen aan de verslaving van verdachte, kan deze risico’s aanzienlijk verlagen.
De rechtbank onderschrijft de overwegingen en conclusies van de deskundige over de vaststelling van de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis en de mate van toerekenbaarheid en neemt deze over.
Uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 9 december 2024 volgt dat de reclassering zich aansluit bij het advies tot klinische opname in een forensische verslavingskliniek. De reclassering acht het nodig dat verdachte behandeling krijgt voor zijn stoornissen en zijn emoties leert te reguleren, zodat hij niet langer middelen nodig heeft om gedachten en gevoelens te dempen. Naast een klinische opname adviseert de reclassering dat als bijzondere voorwaarden aan verdachte worden opgelegd een meldplicht, middelencontroles en het wonen in een beschermde woonvorm, zodat gemonitord kan worden hoe het na de klinische opname met verdachte gaat en zodat verdachte in een veilige setting zijn leven leert te leiden op een verantwoorde manier. De houding van verdachte wordt gezien als beschermende factor. Nu verdachte in voorlopige hechtenis verblijft, neemt hij dagelijks zijn medicatie voor ADHD en is er sprake van structuur, waardoor er ruimte in zijn hoofd is ontstaan om te reflecteren op wat er is gebeurd. Verdachte realiseert zich dat hij behandeling en ondersteuning nodig heeft om de regie over zijn leven terug te krijgen en is gemotiveerd mee te werken aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat, ondanks dat de feiten in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend, de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan geen andere straf toelaten dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is verder van oordeel dat een aanzienlijk deel van de straf in voorwaardelijke zin en met een lange proeftijd moet worden opgelegd, omdat zij het noodzakelijk vindt dat verdachte de juiste behandeling krijgt en er vanwege de hardnekkige verslaving van verdachte sprake moet zijn van een flinke ‘stok achter de deur’. Verder vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte zo snel mogelijk met de behandeling kan starten, niet alleen vanwege de noodzakelijkheid daarvan, maar ook omdat verdachte zich daarvoor gemotiveerd toont. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan verdachte moet worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
De rechtbank realiseert zich dat de mogelijkheid bestaat dat er geen plek beschikbaar is in een forensische verslavingskliniek op het moment dat verdachte uit detentie komt. Het is aan verdachte om zich ook in dat geval aan de voorwaarden te houden en abstinent te blijven van verdovende middelen en alcohol en zich te laten opnemen zodra een opname gerealiseerd kan worden. De rechtbank draagt het toezicht op naleving van de voorwaarden op aan de reclassering en bepaalt daarnaast dat, wanneer na afloop van de detentie nog geen opnameplek beschikbaar is, de reclassering zal voorzien in passende (tijdelijke) verslavingszorg voor verdachte. Verdachte zal hieraan moeten meewerken.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[bedrijf] B.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit het eigen risico. De overige (brand)schade is of wordt volgens de benadeelde partij vergoed door de verzekeraar.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, net zoals de officier van justitie en de raadsvrouw, de vordering tot schadevergoeding voldoende onderbouwd en aannemelijk. De vordering is niet betwist en verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard om deze te betalen.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 1.000,00 daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 september 2024.
7.3
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met gijzeling die de rechtbank gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte in dit geval zal bepalen op één dag, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
16 (zestien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich meldt op afspraken met de reclassering (Reclassering Nederland Advies & Toezicht unit 5 Oost, Molenstraat 50, 7514 DK in Enschede), zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
- zich laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die
verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra er een passende plek is gevonden. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- indien de reclassering dat nodig acht, verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra er plek is en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden en bepaalt dat de reclassering zorgt draagt voor passende (tijdelijke) verslavingszorg indien er na het eindigen van de detentie van verdachte geen plek beschikbaar is in een forensische verslavingskliniek;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] B.V. toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2024;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.000,00, (zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 1 (één) dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. P.A.M. Miltenburg en mr. N.P. Heisterkamp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. Kroeze, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024416967. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.