ECLI:NL:RBOVE:2025:2586

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
11421257 CV EXPL 24-4222
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en aansprakelijkheid bij overeenkomst van aanneming van werk met betrekking tot motorfietsreparatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een geschil tussen [partij A], een Duitse eigenaar van een motorfiets, en [partij B], een Nederlandse onderneming die motorfietsen repareert. [partij A] heeft zijn motorfiets ter reparatie aangeboden bij [partij B] na een defect aan de versnellingsbak. Na de reparatie heeft [partij A] klachten geuit over gebreken aan de motorfiets, waaronder een defecte snelheidsmeter en knipperlicht. [partij A] vordert ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding, terwijl [partij B] zich verweert en in reconventie een onbetaalde factuur en schadevergoeding vordert wegens schade aan zijn poort door [partij A]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de internationale rechtsmacht aanwezig is op basis van de woonplaats van [partij B] in Nederland. De rechter oordeelt dat [partij A] niet heeft aangetoond dat [partij B] tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst. De vorderingen van [partij A] worden afgewezen, terwijl [partij B] in beperkte mate wordt toegewezen in zijn vordering in reconventie. De proceskosten worden toegewezen aan [partij B].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 11421257 CV EXPL 24-4222
Vonnis van 22 april 2025
in de zaak van
[partij A] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen [partij A] ,
gemachtigde: mr. D.G.A. Rossi,
tegen
[partij B] , h.o.d.n. [bedrijf 1] ,
wonende en zaakdoende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen [partij B] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de producties die [partij A] bij akte van 5 februari 2025 in het geding heeft gebracht;
- de mondelinge behandeling van 17 februari 2025 en de daarvan door de griffier gemaakte aantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij B] drijft de onderneming “ [bedrijf 1] ” die zich toelegt op de kleinhandel in nieuwe en gebruikte motorfietsen en aanverwante artikelen, alsmede de reparatie van motorfietsen.
2.2.
[partij A] is eigenaar van een, naar de smaak van [partij A] samengestelde, motorfiets (een zogenaamde ‘custom bike’), gebouwd door [bedrijf 3] in [vestigingsplaats]. In de motorfiets werd onder meer een motorblok van Harley Davidson en een versnellingsbak met zes versnellingen van het merk REV TECH ingebouwd.
2.3.
Omdat de versnellingsbak van de motorfiets van [partij A] op enig moment defect was gegaan, heeft [partij A] zich op 3 oktober 2023 tot [partij B] gewend om te bezien of [partij B] het defect kon herstellen. Vervolgens heeft [partij A] zijn motorfiets op 23 januari 2024 bij [partij B] ter reparatie aangeboden.
2.4.
[partij A] heeft op 25 februari 2024 op verzoek van [partij B] een tweedehands versnellingsbak met 5 versnellingen gekocht en deze op 27 februari 2024 aan [partij B] ter beschikking gesteld.
2.5.
[partij B] heeft [partij A] op 15 mei 2024 meegedeeld dat de reparatie was uitgevoerd en dat de motorfiets door [partij A] kon worden opgehaald. Ook deelde [partij B] [partij A] mee dat de kosten van de reparatie € 2.204,92 bedroegen.
2.6.
[partij A] heeft zijn motorfiets op 16 mei 2024 bij [partij B] opgehaald en de reparatiekosten aan [partij B] voldaan.
2.7.
Bij e-mail van 30 mei 2024 heeft [partij A] bij [partij B] geklaagd over een defecte snelheidsmeter en defect knipperlicht.
2.8.
Bij brief van 12 juni 2024 heeft de Duitse advocaat van [partij A] [partij B] in gebreke gesteld vanwege twee gebreken aan de motorfiets, namelijk een defecte snelheidsmeter en een defect knipperlicht. Volgens [partij A] zijn deze gebreken tijdens de reparatie bij [partij B] ontstaan. [partij B] wordt in deze brief gesommeerd om de motorfiets uiterlijk op 21 juni 2024 te hebben gerepareerd.
2.9.
Bij facturen van 13 juni 2024 heeft [partij B] [partij A] een bedrag van € 2.196,02, inclusief btw, in rekening gebracht, alsmede een bedrag van € 200,00. [partij A] heeft deze bedragen aan [partij B] betaald.
2.10.
Bij brief van 26 juni 2024 heeft de gemachtigde van [partij A] [partij B] in gebreke gesteld en gesommeerd om gebreken aan de motorfiets (olieverlies uit de versnellingsbak, het stroeve schakelen van de versnellingen, de ontbrekende olieaftapplug en elektrische aansluitingen) te verhelpen.
2.11.
Bij e-mail van 15 juli 2024 heeft de gemachtigde van [partij A] [partij B] gesommeerd om de snelheidsmeter te herstellen.
2.12.
De gemachtigde van [partij A] heeft [partij B] bij e-mail van 25 juli 2024 meegedeeld dat [partij B] in verzuim was komen te verkeren en hem aansprakelijk gesteld voor alle door [partij A] geleden en te lijden schade.
2.13.
[partij A] heeft zijn motorfiets op 8 oktober 2024 laten onderzoeken door [bedrijf 2] GmbH dat heeft vastgesteld dat het schakelen traag gaat en er luide schakelgeluiden ontstaan.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[partij A] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair voor recht verklaart dat [partij B] tekort is gekomen in de nakoming van zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen, de tussen partijen gesloten overeenkomst ontbindt en [partij B] veroordeelt om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 2.796,02 te vermeerderen met de wettelijke rente en
II. subsidiair de tussen partijen gesloten overeenkomst vernietigt wegens dwaling en [partij B] veroordeelt om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 2.796,02 te vermeerderen met de wettelijke rente en
III. meer subsidiair voor recht te verklaren dat [partij B] onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld en [partij B] veroordeelt om aan [partij A] te betalen een bedrag van
€ 2.796,02 te vermeerderen met de wettelijke rente en
IV. in allge gevallen [partij B] veroordeelt om aan [partij A] te betalen een bedrag van
€ 404,60 aan incassokosten, te vermeerderen met de wttelijke rente en [partij B] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[partij B] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[partij B] vordert dat [partij A] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van
€ 955,20, inclusief btw, wegens een onbetaalde factuur voor verrichte werkzaamheden en een bedrag van € 676,45, inclusief btw, aan schadevergoeding.
3.5.
[partij A] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

Internationale aspecten: rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
[partij A] is woonachtig in Duitsland zodat deze zaak een internationaal karakter heeft. De kantonrechter moet daarom in de eerste plaats vaststellen of hij al dan niet rechtsmacht heeft.
4.2.
Omdat sprake is van een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 lid 1 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (Brussel I bis-Vo) die aanhangig is gemaakt na 10 januari 2015, het tijdstip van inwerkingtreding van Brussel I bis-Vo, is deze verordening materieel en temporeel van toepassing. Brussel I bis-Vo is tevens formeel van toepassing, omdat [partij B] in deze zaak woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat.
4.3.
De internationale bevoegdheid van de kantonrechter dient derhalve vastgesteld te worden aan de hand van Brussel I bis-Vo; als de kantonrechter geen internationale bevoegdheid kan ontlenen aan Brussel Ibis-Vo, dan is zij onbevoegd. Zie artikel 5 lid 1 Brussel I bis-Vo.
4.4.
[partij B] heeft woonplaats in Nederland. Reeds daarom kan de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht ontlenen aan de in artikel 4 lid 1 neergelegde hoofdbevoegdheidsregel van Brussel I bis-Vo dat de gerechten van die lidstaat rechtsmacht hebben op het grondgebied waarvan de gedaagde zijn woonplaats heeft.
4.5.
Vervolgens is de vraag welk recht van toepassing is op het onderhavige geschil. De overeenkomst van aanneming van werk valt niet onder een overeenkomst als opgesomd in artikel 4 lid 1 Rome I Verordening (hierna: Rome I) en bevat ook geen bestanddelen van meerdere van de in dat lid opgesomde overeenkomsten. De overeenkomst wordt dan op grond van artikel 4 lid 2 Rome I beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft. De kenmerkende prestatie, de reparatie van de motorfiets, is verricht in Nederland zodat Nederlands recht van toepassing is.
Inhoudelijke beoordeling
4.6.
[partij A] stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen primair dat [partij B] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst (van aanneming van werk). [partij B] heeft volgens [partij A] de versnellingen niet deugdelijk gerepareerd. Dat de reparatie ondeugdelijk was blijkt volgens [partij A] uit de bevindingen van [bedrijf 2] . [partij A] had de door [partij B] in te bouwen versnellingsbak op verzoek van [partij B] gekocht maar deze bleek niet geschikt te zijn. Na de reparatie zijn daarnaast nog meer gebreken, te weten een defect knipperlicht en defecte snelheidsmeter, aan de motor ontstaan en heeft [partij A] dus gevolgschade geleden. Ook ontbrak na de reparatie de olie-aftapplug en waren de elektriciteitskabels niet op een professionele en veilige wijze door [partij B] teruggeplaatst. [partij A] stelt dat [partij B] in verzuim is geraakt en dat de overeenkomst moet worden ontbonden. [partij A] vordert tevens vergoeding van de door hem geleden schade, bestaande uit de door hem betaalde facturen en de kosten van de tweedehands versnellingsbak van € 400,00. Subsidiair stelt [partij A] dat er sprake is van dwaling die tot vernietiging van de overeenkomst moet leiden nu [partij B] [partij A] ten onrechte had meegedeeld dat hij in staat was om de reparatie aan de versnellingen uit te voeren. Ten slotte stelt [partij A] dat [partij B] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld omdat [partij B] hem niet heeft gewaarschuwd voor de mogelijke ongeschikte versnellingsbak hetgeen in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4.7.
[partij B] voert tot zijn verweer aan dat de versnellingsbak in de motorfiets van [partij A] van zeer slechte kwaliteit was. Na onderzoek door [partij B] bleek de schakelwals als gevolg van een productiefout defect te zijn waardoor de versnellingsbak nooit deugdelijk heeft gefunctioneerd. Ook bleek dat het eerste en tweede versnellingstandwiel en twee schakelklauwen beschadigd waren. De versnellingsbak bleek niet meer te repareren waarop [partij B] [partij A] heeft voorgesteld een tweedehands bak met vijf versnellingen van Harley Davidson aan te schaffen. Deze versnellingsbak moest een andere hoofdas hebben. [partij B] heeft deze hoofdas ingebouwd. Nadat [partij A] de motorfiets had opgehaald bleken er defecten te zijn aan het knipperlicht en de snelheidsmeter. [partij B] heeft deze gebreken gerepareerd. Ook bleek [partij B] dat [partij A] teveel olie had toegevoegd en dat hij met zijn motorfiets een zogenaamde “burn-out” had gemaakt waardoor de koppeling verbrand was. Daardoor ging het schakelen moeizaam. Volgens [partij B] moet de koppeling worden vervangen. Volgens [partij B] heeft [partij A] na de reparatie door [partij B] zelf aan de motorfiets gesleuteld of hebben derden aan de motor gewerkt. Voor zover er gebreken aan de motor bestaan is [partij B] daarvoor niet verantwoordelijk omdat hij niet aan de motor heeft gewerkt.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat in de eerste plaats moet worden vastgesteld wat de inhoud van de overeenkomst tussen partijen is geweest, met andere woorden wat partijen met elkaar hebben afgesproken.
4.9.
Op grond van de door partijen in het geding gebrachte stukken en uit hetgeen partijen op de zittingen over en weer hebben verklaard kan worden vastgesteld dat [partij A] wilde dat de versnellingsbak van de motorfiets door [partij B] zou worden gerepareerd. Nadat was gebleken dat de oorspronkelijke versnellingsbak niet kon worden gerepareerd heeft [partij A] een tweedehands versnellingsbak gekocht die [partij B] heeft ingebouwd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [partij A] , die zijn stelling dat [partij B] toerekenbaar tekort is geschoten moet bewijzen, niet aangetoond dat de reparatie aan de versnellingen niet deugdelijk is geweest. [partij A] heeft zijn motorfiets immers op 16 mei 2024 opgehaald en is daarmee gaan rijden. [partij A] heeft ook de facturen die betrekking hadden op de reparatie van de versnellingsbak aan [partij B] voldaan zonder klachten te hebben gemeld over de versnellingsbak. Vervolgens heeft [partij A] op 30 mei 2024 wel bij [partij B] geklaagd over gebreken aan de knipperlichten en de snelheidsmeter met het verzoek deze te repareren. [partij A] heeft ook toen echter niet geklaagd over een gebrek aan de versnellingsbak. Ook in de brief van de (Duitse) advocaat van [partij A] aan [partij B] van 12 juni 2024 wordt [partij B] niet aangesproken op een niet-deugdelijke reparatie van de versnellingsbak maar slechts op gebreken aan de snelheidsmeter en het knipperlicht, hetgeen wel voor de hand had gelegen indien [partij A] klachten over de (reparatie van de) versnellingsbak had gehad. Op een later moment kwam [partij A] alsnog met klachten over het niet goed schakelen van de versnellingen, maar dat was – naar de kantonrechter begrijpt – al geruime tijd nadat de reparatie door [partij B] had plaatsgevonden. De eerste klachten daarover (bovenmatig olieverlies, stroef schakelen) blijken uit de ingebrekestelling van de gemachtigde van [partij A] van 26 juni 2024. Wat er in die tussenliggende periode met de motorfiets is gebeurd, is onduidelijk gebleven. Volgens [partij B] heeft [partij A] met zijn motorfiets een zogenaamde ‘burn-out’ gemaakt waardoor de koppeling is verbrand hetgeen de oorzaak van het stroeve schakelen zou zijn maar dat is niet voldoende komen vast te staan omdat [partij A] heeft betwist dat hij een “burn-out” heeft gemaakt. Ook blijkt uit de hiervoor genoemde brief van de gemachtigde van [partij A] dat [partij A] zelf aan zijn motorfiets heeft gesleuteld. Eén en ander is verder ook niet relevant voor de beoordeling omdat deze klachten van [partij A] pas na geruime tijd na de reparatie zijn geuit waardoor niet vast staat dat de reparatie aan de versnellingsbak an sich ondeugdelijk is geweest.
4.10.
Er is niet voldoende komen vast te staan dat [partij B] toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst tot het repareren van de versnellingsbak van de motorfiets van [partij A] . Daarom kan [partij A] de overeenkomst met [partij B] niet rechtsgeldig ontbinden zodat de vorderingen die op die grondslag zijn gebaseerd worden afgewezen.
4.11.
Voor zover [partij A] beoogt te stellen dat er ook sprake is van gevolgschade, namelijk gebreken aan de snelheidsmeter en de knipperlichten, als gevolg van de werkzaamheden van [partij B] zodat ook om die reden de ontbinding gerechtvaardigd, is faalt die stelling. Het gaat hier kennelijk om kleine gebreken die zich op eenvoudige wijze laten herstellen zodat deze tekortkomingen, voor zover die al aan [partij B] kunnen worden toegerekend, de ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigen.
4.12.
Ook de subsidiaire grondslag, dwaling, faalt. [partij A] heeft gesteld dat hij heeft gedwaald vanwege de mededeling van [partij B] dat hij de versnellingsbak wel kon repareren terwijl achteraf bleek dat hij dit helemaal niet kon. Uit hetgeen hiervoor werd overwogen volgt echter dat niet is komen vast te stellen dat de reparatie aan de versnellingsbak niet deugdelijk is geweest.
4.13.
Ten slotte gaat ook de derde grondslag, de onrechtmatige daad, niet op omdat niet gebleken is dat [partij B] jegens [partij A] onrechtmatig heeft gehandeld. Zoals uit hetgeen hiervoor werd overwogen volgt heeft [partij B] niet in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid gehandeld door de reparatie niet deugdelijk uit te voeren nu niet is vast komen te staan dat daarvan sprake is. [partij A] heeft daarnaast gesteld dat [partij B] zijn waarschuwingsplicht heeft verzaakt. [partij B] had hem moeten waarschuwen dat de door [partij A] gekochte versnellingsbak mogelijk ongeschikt was om bij de reparatie te worden gebruikt. Dat de versnellingsbak niet geschikt was is, bij gebrek aan onderbouwing door [partij A] , echter niet komen vast te staan. Integendeel, [partij A] is immers na de reparatie door [partij B] met zijn motor weggereden en heeft pas in een veel later stadium – nadat hij eerst wegens klachten over de knipperlichten en de snelheidsmeter bij [partij B] was teruggekomen – geklaagd over het stroef schakelen van de versnellingsbak.
4.14.
De vorderingen van [partij A] zullen dan ook worden afgewezen. Omdat de hoofdsom niet toewijsbaar is zijn ook de incassokosten niet toewijsbaar.
4.15.
[partij A] wordt als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure veroordeeld.
4.16.
[partij B] is in persoon op de zitting verschenen om verweer te voeren. Op 6 februari 2023 heeft het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) aanbevolen dat indien een gedaagde die in persoon procedeert op een zitting verschijnt een forfaitair bedrag van € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten wordt toegekend. De kantonrechter volgt deze aanbeveling en zal [partij A] veroordelen tot het betalen van € 50,00 aan proceskosten van [partij B] .
in reconventie
4.17.
[partij B] stelt dat [partij A] een factuur van 22 november 2024 ter hoogte van € 955,20 wegens verrichte werkzaamheden onbetaald heeft gelaten. Daarnaast stelt [partij B] dat [partij A] in januari 2024 met zijn aanhanger tegen de poort van [partij B] is gereden waardoor schade aan de poort is ontstaan. De herstelkosten bedroegen € 676,45. [partij B] vordert dat bedrag als schadevergoeding.
4.18.
[partij A] voert aan dat de factuur wegens werkzaamheden niet terecht is omdat het herstelwerkzaamheden betreft van de door [partij B] zelf veroorzaakte gebreken aan de motorfiets. [partij B] moet deze gebreken op grond van de wet kosteloos herstellen. Ook worden er op de factuur dezelfde werkzaamheden in rekening gebracht die reeds in een eerder stadium al aan [partij A] waren gefactureerd. Daarnaast voert [partij A] aan dat hij zich niet kan herinneren dat hij tegen het hek van [partij B] is aangereden. [partij B] heeft volgens [partij A] niet onderbouwd dat er sprake is van een onrechtmatige daad, dat er schade is ontstaan en op welke wijze die schade is veroorzaakt. Ook betwist [partij A] dat er herstelwerkzaamheden zijn verricht. [partij A] betwist dat het door [partij B] in rekening gebrachte uurtarief van € 80,00 redelijk is en ten slotte acht [partij A] het niet reëel dat er zes uren door [partij B] zouden zijn gewerkt aan herstel van de poort.
4.19.
De vordering van [partij B] tot betaling van de factuur die betrekking heeft op verrichte werkzaamheden zal de kantonrechter afwijzen. [partij A] heeft deze vordering op de zitting gemotiveerd betwist door aan te voeren dat het ging om herstelwerkzaamheden die – op grond van de wet – kosteloos moesten worden hersteld. Volgens [partij A] zijn de werkzaamheden ook helemaal niet verricht. Dat betekent dat [partij B] moet bewijzen dat de werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht. [partij B] heeft zijn vorderingen, gezien het daartegen gerichte verweer, niet voldoende verder onderbouwd. Daarnaast blijkt uit de e-mail van [partij B] aan de gemachtigde van [partij A] van 30 juni 2024 dat in ieder geval de lekkage aan de versnellingsbak en het herstellen van de elektrische aansluitingen kosteloos zouden worden hersteld. Voor zover de factuur (ook) betrekking heeft op die werkzaamheden zijn de kosten om die reden al niet toewijsbaar.
4.20.
Dan resteert nog de vordering wegens schadevergoeding omdat [partij A] volgens [partij B] tegen zijn poort/het hek is gereden. Op de zitting heeft de heer [naam] , overigens niet onder ede en met instemming van [partij A] , verklaard dat hij heeft gezien dat [partij A] met zijn aanhanger tegen het hek is aangereden en dat [partij A] vervolgens is uitgestapt en met [naam] heeft gesproken. Volgens [naam] vond het incident in januari 2024 plaats. De verklaring van [naam] is voldoende specifiek en [partij A] heeft die verklaring op de zitting niet gemotiveerd weersproken. [partij A] heeft ter zitting immers slechts verklaard dat hij van het incident niets af weet. Dat leidt tot de conclusie dat voldoende is komen vast te staan dat [partij A] het hek heeft beschadigd. Door schade toe te brengen aan het eigendom van [partij B] heeft [partij A] onrechtmatig jegens hem gehandeld zodat hij tot vergoeding van de door [partij B] geleden schade gehouden is.
4.21.
Volgens [partij B] bestaat zijn schade uit gebruikt materiaal (betonpoer met ankers ad € 67,65), de huur van een mobiele kraan (€ 128,80) en 6 werkuren à € 80,00 (€ 480,00). [partij B] heeft ter zitting verklaard dat hij de kraan niet heeft gehuurd maar dat hij deze van een kennis heeft geleend. Dat hij daarvoor kosten heeft gemaakt is niet gebleken zodat deze kosten niet toewijsbaar zijn. De door [partij B] gewerkte uren zijn door [partij A] gemotiveerd betwist en [partij B] heeft niet onderbouwd dat hij daadwerkelijk 6 uur heeft gewerkt en dat het in rekening brengen van 6 uren gelet op de omvang van de werkzaamheden redelijk is geweest. Ook deze kosten zijn daarom niet toewijsbaar. De kosten voor het gebruikte materiaal acht de kantonrechter wel toewijsbaar omdat [partij A] niet gemotiveerd heeft betwist dat deze kosten wel zijn gemaakt. Toewijsbaar is daarom het bedrag van € 67,65.
4.22.
Omdat [partij B] grotendeels in het ongelijk is gesteld moet hij de kosten die [partij A] in verband met zijn verweer tegen de tegenvordering heeft gemaakt betalen. Het salaris van de gemachtigde wordt begroot op € 102,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [partij A] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [partij B] begroot op € 50,00 aan noodzakelijke reis-, verblijf-en verletkosten;
in reconventie
5.3.
veroordeelt [partij A] tot betaling aan [partij B] van een bedrag van € 67,65;
5.4.
veroordeelt [partij B] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [partij A] begroot op € 102,00;
5.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025.
(JBd(O)