ECLI:NL:RBOVE:2025:2466

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
ak_23_1962
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugbetaling lening voor inburgering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat zij de lening voor onderwijs ten behoeve van inburgering aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) moet terugbetalen. Het gaat om een totaalbedrag van € 6.223,28, dat tot eind 2033 in maandbedragen van € 56,61 moet worden terugbetaald. De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2024 ter zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in zijn besluit geen evenredigheidsbeoordeling heeft verricht en eiseres niet heeft gehoord, wat in strijd is met de hoorplicht. Na een tussenuitspraak op 25 september 2024, waarin de minister werd opgedragen de gebreken te herstellen, heeft de minister een aanvullende motivering ingediend. Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de motivering van de minister deugdelijk is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de terugbetaling onevenredig maken. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, waardoor eiseres aan de terugbetalingsplicht blijft gehouden. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres en bepaalt dat het betaalde griffierecht wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1962

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) dat eiser de lening voor onderwijs ten behoeve van inburgering aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) moet terugbetalen. Het gaat om een totaalbedrag van € 6.223,28, tot eind 2033 terug te betalen in maandbedragen van € 56,61.
1.1
Het primaire besluit is genomen op 19 juni 2023. Met het bestreden besluit van 18 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit op 15 augustus 2024 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
1.3
Bij verweerschrift van 15 januari 2024 heeft de minister op het beroepschrift gereageerd.
1.4
Bij schrijven van 17 januari 2024 is door de minister aan eiseres medegedeeld dat het door haar te betalen maandbedrag is verlaagd. Reden hiervoor is een uitgevoerde draagkrachtberekening voor 2023 en 2024. Concreet betekent dit dat eiseres per 1 januari 2024 niets hoeft terug te betalen omdat het maandbedrag op € 0,-- is gesteld.
1.5
Na afloop van de zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft het onderzoek heropend op 25 september 2024 om een tussenuitspraak te doen.
1.6
In de tussenuitspraak van 25 september 2025 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.7
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
1.8
Eiseres heeft hierop schriftelijke gereageerd.
1.9
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder ten onrechte geen evenredigheidsbeoordeling heeft verricht en dat hij eiseres in dat verband tevens (eerst) had dienen te horen. Een en ander maakte dat de hoorplicht was geschonden (artikel 7:2 Awb) en het besluit niet deugdelijk was gemotiveerd (artikel 7:12 Awb).
2.2
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak voornoemde gebreken hersteld in die zin dat hij eiseres en haar gemachtigde in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord [1] en daarna een evenredigheidsbeoordeling heeft verricht.
2.3
De uitkomst van die (na het horen) nu wel verrichte evenredigheidsbeoordeling is dat verweerder zijn standpunt dat eiseres de lening dient terug te betalen handhaaft, nu verweerder de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet dusdanig bijzonder acht dat het terugbetalen van de lening onevenredig zou zijn.
2.4
In haar schriftelijke reactie op de voornoemde evenredigheidsbeoordeling door verweerder heeft eiseres nogmaals gewezen op haar financiële situatie en psychische/emotionele toestand die volgens haar wel degelijk maken dat terugbetaling van de lening onevenredig is.
2.5
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank reeds overwogen dat – kort gezegd – in het geval van eiseres [2] terugbetaling achterwege dient te blijven wanneer toepassing in een bijzonder geval zo nadelige gevolgen heeft dat die onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen en dat bij het beoordelen daarvan alle individuele omstandigheden dienen te worden betrokken (dus niet enkel de financiële omstandigheden).
2.6
Hetgeen namens eiseres tijdens de hoorzitting is aangevoerd met betrekking tot haar persoonlijke omstandigheden komt in de kern overeen met hetgeen in het beroepschrift en ter zitting is gesteld. Door haar oorlogsverleden in Syrië kon zij zich niet concentreren waardoor zelfstudie voor haar niet mogelijk was. In combinatie met het feit zij en haar man onvoldoende financiële middelen hadden om het inburgeringsonderwijs te kunnen betalen en dat er een boete staat op het niet tijdig slagen voor het inburgeringsexamen, voelde zij zich gedwongen om de lening aan te gaan. Daar kwam nog bij dat zij in die periode zwanger was.
2.7
Verweerder heeft aldus gemotiveerd waarom de individuele omstandigheden van eiseres niet zouden moeten leiden tot ontheffing van de terugbetaling. De kern van die motivering is dat onvoldoende is aangetoond dat eiseres om medische redenen genoodzaakt was om een inburgeringscursus te volgen en dat (ook) de overige aangevoerde omstandigheden (zwangerschap en onvoldoende financiële middelen om niet te hoeven lenen) niet dusdanig bijzonder zijn dat handhaving van de terugbetalingsplicht onevenredig zou zijn.
2.8
De rechtbank is van oordeel dat de motivering van verweerder deugdelijk is. Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang. Allereerst heeft verweerder de in het geval van eiseres te verrichten evenredigheidstoets terecht zo uitgelegd dat ten aanzien van over een verblijfsvergunning beschikkende personen als eiseres, alleen in bijzondere gevallen kan worden geoordeeld dat terugbetaling disproportioneel is in het licht van het met terugbetaling te dienen doel (namelijk dat de terugbetaling van de sociale lening de norm is en dat de uitzonderingen daarop in beginsel enkel gelden voor mensen met een asielstatus vanwege hun meer kwetsbare positie).
2.9
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen oordelen dat van zo een bijzonder geval hier geen sprake is. De kern van de situatie van eiseres is dat zij destijds vanwege concentratieproblemen als gevolg van hetgeen zij tijdens de oorlog in Syrië heeft gezien en gehoord, niet in staat was tot zelfstudie en daarom genoodzaakt was het inburgeringsonderwijs te volgen. Daargelaten dat hetgeen is gesteld over die medische situatie slechts wordt ondersteund door een verklaring van dr. Chakira Adnan uit 2018 (toen eiseres nog niet in Nederland verbleef), is zo een sociale lening juist een geschikt middel om het inburgeringsexamen met succes te kunnen afronden. Eiseres heeft dat examen overigens ook binnen de daarvoor gestelde termijn gehaald, waaruit in ieder geval blijkt dat zij – zoals ook verweerder terecht stelt – over de capaciteit beschikte om het inburgeringstraject tijdig af te ronden.
2.1
Gelet op het vorenstaande alsmede gelet op het uitgangspunt dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige behoort om te bepalen hoe hij aan zijn inburgeringsplicht voldoet en dat hij daarvoor zelf de kosten draagt, heeft verweerder tot de conclusie kunnen komen dat zich hier niet een bijzonder geval voordoet waarin het besluit tot terugbetaling dermate nadelige gevolgen heeft dat die onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Conclusie en gevolgen

3. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit dan ook. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat eiseres aan de terugbetalingsplicht wordt gehouden. [3]
3.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus).
3.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 2.267,50.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. ter Haar, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Fortuin, griffier.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gemachtigde was daarbij (telefonisch) aanwezig en eiseres niet.
2.Als zijnde iemand die geen asielstatus of asielgerelateerde status heeft.
3.Overigens met dien verstande dat – zoals in de tussenuitspraak reeds is vastgesteld - bij schrijven van 17 januari 2024 door verweerder aan eiseres is medegedeeld dat het door haar te betalen maandbedrag is verlaagd. Reden hiervoor is een uitgevoerde draagkrachtberekening voor 2023 en 2024. Concreet betekent dit dat eiseres per 1 januari 2024 niets hoeft terug te betalen omdat het maandbedrag op € 0,-- is gesteld.