3.3Het oordeel van de rechtbank
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de behandeling ter terechtzitting en de bewijsmiddelen, die als bijlage aan dit vonnis zijn gehecht, het navolgende vast.
Op 11 juni 2024 heeft verdachte als bestuurder van een bedrijfsauto op de Bornestraat in Hengelo (O) in de richting van de kruising met de Demmersweg en de Vosboerweg gereden. Verdachte is ter plaatse bekend. Voor deze kruising splitst de Bornsestraat zich van twee naar vier banen, waarvan de middelste twee banen gelden voor het rechtdoor gaand verkeer. Het verkeer op de kruising wordt geregeld met verkeerslichten en voor de kruising is op het wegdek een stopstreep aangebracht. De ter plaatse geldende maximumsnelheid is 50 km/u.
Op het moment dat de Bornsestraat overgaat van een eenbaansweg in een tweebaansweg, is verdachte op de linkerbaan voor rechtdoor gaan rijden, waarna hij harder is gaan rijden. Verdachte naderde de kruising met een indicatieve snelheid gelegen tussen de 94 en 107 kilometer per uur. Het stoplicht voor rechtdoor stond al die tijd op rood. Vlak voor het rode verkeerslicht heeft verdachte naar eigen zeggen nog extra gas gegeven. Op het moment dat verdachte de stopstreep passeerde, stond het voor hem van toepassing zijnde en in zijn rijrichting gekeerde verkeerslicht reeds 3,7 seconden op rood.
Verdachte kwam, na het passeren van de stopstreep, in aanrijding met de voor hem van rechts komende [slachtoffer] die rijdend op een bromfiets de Bornestraat wilde oversteken. [slachtoffer] maakte gebruik van de oversteekplaats voor fietsers, vanaf de kant van de Demmersweg in de richting van de Vosboerweg.
Door de aanrijding heeft [slachtoffer] lichamelijk letsel opgelopen. Dit letsel bestond uit een gebroken bekken en rib, een klaplong, een hematoom in de nier/bijnier, een wond aan het hoofd en een gebroken bovengebit.
Op het politiebureau is de mobiele telefoon van verdachte inbeslaggenomen en nader onderzocht. Uit de onderzoeksgegevens blijkt dat deze telefoon vanaf de start van de autorit om 08:57:29 uur tot het moment van de aanrijding om 08:59:55 uur aanstond en ontgrendeld was. De applicatie Google Maps was actief en gaf verbale navigeerinstructies. Kort nadat verdachte was gestart met de autorit wisselde de applicatie van Google Maps naar Microsoft Outlook. Een paar seconden later ging de telefoon terug naar het startscherm en werd de applicatie Google Maps weer gestart. Daarnaast wisselde de telefoon tijdens de autorit tot aan de aanrijding meerdere keren van positie, van liggend naar staand en weer terug. Ook detecteerde de telefoon in deze periode vierentwintig aanrakingen op het scherm.
Van de door verdachte gemaakte autorit is vanaf de start tot en met de aanrijding een beeld- en geluidsopname gemaakt met een dashcam die in de bedrijfsauto van verdachte was bevestigd waarop de aanrijding is vastgelegd.
Schuld in de zin van het primair ten laste gelegde artikel 6 WVW 1994
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid dan wel onoplettendheid en/of onachtzaamheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Een enkel moment van onoplettendheid, is over het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen gedragingen van verdachte, zoals hiervoor weergegeven onder de feiten en omstandigheden, het ongeval hebben veroorzaakt en de conclusie rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat in deze zaak het geval. Het ongeval zou niet hebben plaatsgevonden zonder het hiervoor beschreven gedrag van verdachte. Verdachte heeft met een aanzienlijk hogere snelheid gereden dan ter plaatse was toegestaan en hij is door het rode verkeerslicht gereden en is niet gestopt voor de stopstreep. Verdachte heeft zijn snelheid dus niet aangepast op de verkeerssituatie ter plaatse. Ook heeft verdachte niet of in onvoldoende mate gekeken en is onvoldoende blijven kijken naar de weg voor hem, het verkeerslicht en het zich op de kruisende weg bevindende verkeer. Verdachte heeft geen voorrang verleend aan de voor hem van rechts komende Pierwijer die groen licht had en is in aanrijding gekomen met [slachtoffer].
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zijn aandacht voorafgaand aan het ongeval volstrekt onvoldoende bij de weg en het verkeer voor hem heeft gehad. Als gevolg daarvan heeft het ongeval plaatsgevonden. Verdachte had bij normale oplettendheid, die van de gemiddelde bestuurder mag worden verwacht, nog ruim op tijd kunnen reageren en zijn snelheid aan kunnen passen om vervolgens tijdig te kunnen remmen dan wel te kunnen uitwijken. Van een louter momentane onoplettendheid is in onderhavig geval, naar het oordeel van de rechtbank, geen sprake geweest. Daar komt bij dat verdachte een bedrijfsauto heeft bestuurd, een zwaar voertuig dat naar het oordeel van de rechtbank noopte tot extra voorzichtigheid en alertheid van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte niet met die vereiste voorzichtigheid en alertheid aan het verkeer deelgenomen. De rechtbank is van oordeel dat de bewezen gedragingen van verdachte, zoals hiervoor weergegeven onder de feiten en omstandigheden, het ongeval hebben veroorzaakt en de conclusie rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval.
Gelet op de verklaring van verdachte dat hij op 11 juni 2024, de datum van het ongeval, een vrije dag had en niet werkzaam was als pakketbezorger acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte op dat moment het voertuig beroepsmatig bestuurde. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of, zoals de officier van justitie heeft betoogd, deze schuld is aan te merken als roekeloosheid. Roekeloosheid is de zwaarste gradatie van schuld. Van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 in verbinding met artikel 175, tweede lid, WVW 1994 is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Van roekeloosheid in de zin van artikel 6 WVW 1994 in samenhang bezien met artikel 175 lid 2 WVW 1994 is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW 1994 kan worden aangemerkt.
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met de hiervoor vastgestelde verkeersgedragingen, die hebben geleid tot het ongeval, (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. De verkeersregels
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte voor en ten tijde van de aanrijding met een aanzienlijk hogere snelheid heeft gereden dan was toegestaan. Daarnaast is verdachte door het rode verkeerslicht gereden. Verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, zoals bedoeld in dat artikel.
b. In ernstige mate
Artikel 5a WVW 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
In dit geval is sprake van het schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, namelijk: een aanzienlijke snelheidsovertreding (bij het naderen van een kruising) en het niet stoppen voor een rood verkeerslicht. Het gaat hier om twee van de in artikel 5a WVW 1994 genoemde gedragingen. Met deze combinatie van gedragingen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zonder meer de verkeersregels in ernstige mate geschonden. De rechtbank gaat bij de snelheidsovertreding, anders dan door de verdediging is verzocht, uit van de indicatief berekende snelheid nu niet is gebleken dat de hieraan ten grondslag gelegde berekening onjuist is. Dat betekent dat verdachte de maximum snelheid met minimaal 44 kilometer per uur heeft overschreden.
Daar komt bij dat uit onderzoek aan de telefoon van verdachte naar voren komt dat verdachte vanaf de start van de autorit om 08:57:29 uur tot het moment van de aanrijding om 08:59:55 uur met zijn telefoon bezig was. De telefoon wisselde tijdens de rit een aantal keren van applicatie en van positie. Ook detecteerde de telefoon in deze periode vierentwintig aanrakingen op het scherm.
Nu verdachte alleen in de auto zat kan het niet anders zijn dan dat verdachte degene was die deze aanrakingen heeft verricht. Verdachte heeft dus tijdens de autorit, voorafgaand aan de aanrijding, zijn telefoon gebruikt en bediend. Zijn aandacht was daarmee niet alleen bij de deelname aan het verkeer en de weg voor hem. Gelet op de combinatie van deze zeer gevaarzettende gedragingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c. Opzettelijk
Voor een overtreding van artikel 5a WVW 1994 moet het opzet van verdachte zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft in één rit meerdere verkeersregels overtreden waardoor een zeer gevaarlijke situatie is ontstaan. Verdachte heeft hiermee onaanvaardbare risico’s genomen. Meer specifiek heeft verdachte de maximumsnelheid op de kruising van de Bornestraat met de Demmersweg en de Vosboerweg met minimaal 44 kilometer per uur overschreden, wat naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Daarnaast heeft verdachte een rood verkeerslicht genegeerd, terwijl dat toen al 3,7 seconden op rood stond en daarvoor al enige tijd oranje licht uitstraalde, zodat verdachte toen al had moeten remmen. Daar komt bij dat verdachte, bij het wisselen naar de linkerbaan voor rechtdoor, harder is gaan rijden en vlak voor het rode verkeerslicht nog extra gas heeft gegeven. Deze gedragingen, die elk op zichzelf een overtreding van een verkeersregel inhouden, zijn in onderling verband en samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
d. Gevaar te duchten
Om te kunnen vaststellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
De rechtbank acht het in zijn algemeenheid voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Verdachte heeft ook daadwerkelijk een verkeersongeval veroorzaakt waarbij [slachtoffer] letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee vast komen te staan dat door het verkeersgedrag van verdachte gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of zelfs voor het leven van anderen.
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW 1994. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid.
Tot slot dient de rechtbank te beoordelen of het letsel van [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Het letsel van [slachtoffer] bestond uit een gebroken bekken en rib, een klaplong, een hematoom in de nier/bijnier, een wond aan het hoofd en een gebroken bovengebit. Voor de bekkenfractuur was operatief ingrijpen noodzakelijk. Verdachte heeft twee weken in het ziekenhuis en vier weken in een revalidatiekliniek verbleven. Vervolgens heeft verdachte vele behandelingen fysiotherapie moeten ondergaan. Tot op heden is [slachtoffer] niet volledig hersteld. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard van het letsel, de noodzaak tot operatief ingrijpen en de herstelduur, sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is, waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld in het verkeer, te weten roekeloosheid.