ECLI:NL:RBOVE:2025:2458

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
C/08/321894 / HA ZA 24-389
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige deskundigenberichten en voorlopige voorziening in geschil over schadevergoeding na ongeval

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een incident tussen de rechtspersoon naar buitenlands recht, Protector Forsikring SA, en [partij B]. De eiser, Protector, heeft verzocht om een drietal voorlopige deskundigenberichten te gelasten en een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het verzoek van [partij B] afgewezen, omdat er onvoldoende aanleiding was voor het gelasten van de deskundigenonderzoeken. De rechtbank oordeelde dat er al meerdere procedures tussen partijen hebben plaatsgevonden en dat de huidige stand van zaken niet voldoende duidelijkheid biedt over de geschilpunten. De rechtbank benadrukte dat het aan [partij B] is om aannemelijk te maken dat hij schade heeft geleden als gevolg van het ongeval op 4 juni 2005. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [partij B] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot voorlopige voorziening, omdat deze niet samenhangt met de hoofdvordering. De kosten van de incidenten zijn voor rekening van [partij B]. De zaak zal op 28 mei 2025 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/321894 / HA ZA 24-389
Vonnis in incident van 16 april 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
PROTECTOR FORSIKRING SA,
gevestigd te Stockholm, Zweden,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten,
advocaat mr. P.C. Knijp te Rotterdam,
tegen
[partij B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in de incidenten,
advocaat mr. Y.B. Boendermaker te Hilversum.
Partijen zullen hierna Protector en [partij B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte overlegging producties
  • de incidentele conclusie tot het gelasten van meerdere voorlopige deskundigenberichten en het treffen van een voorlopige voorziening met producties
  • de incidentele conclusie van antwoord met productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling in de incidenten

2.1.
[partij B] verzoekt de rechter een drietal voorlopige deskundigenberichten te gelasten en vordert dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Protector voert gemotiveerd verweer.
Vooraf
2.2.
Partijen hebben al bijna tien jaar een geschil over de medische en financiële gevolgen van een ongeval dat [partij B] op 4 juni 2005 is overkomen in Zweden. Zij hebben daarover al meerdere juridische procedures met elkaar gevoerd: een kort geding in 2016, een deelgeschil in 2017, een deelgeschil in 2018, een voorlopig deskundigenbericht in 2021 en een kort geding in 2021.
2.3.
In het geschil tussen partijen hebben drie medische expertises plaatsgevonden: een psychiatrische (door psychiater Van Eck in 2018, gezamenlijk door partijen aangezocht buiten rechte), een neurologische (door neuroloog Vernooy in 2021, door de rechtbank bevolen bij voorlopig deskundigenbericht) en een neuropsychologische (in 2021 door
T. Koene in vervolg op neurologisch onderzoek Vernooy).
2.4.
De voorzieningenrechter heeft in een door [partij B] aanhangig gemaakt kort geding in 2016 geoordeeld dat het oorzakelijk verband tussen het ongeval en de door [partij B] gestelde klachten, beperkingen en het arbeidsverlies (nog) niet kon worden vastgesteld en dat er nader (deskundigen)onderzoek diende plaats te vinden naar de vraag of de door [partij B] gestelde en ervaren klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen het gevolg zijn van het ongeval op 4 juni 2005. Psychiater Van Eck heeft vervolgens op verzoek van partijen een expertise verricht.
2.5.
Bij deelgeschilbeschikking van 7 november 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat [partij B] het huisartsenjournaal van twee jaren voor het ongeval aan Van Eck diende te verstrekken. In februari 2028 heeft Van Eck een definitief rapport uitgebracht.
Bij deelbeschikking van 9 juli 2018 heeft de rechtbank het door [partij B] verzochte voorschot wegens ‘pain and suffering’ toegewezen (ook al is de definitieve mate van beperkingen nog niet vastgesteld) en het verzochte voorschot wegens ‘costs caused directly by the accident’ gedeeltelijk toegewezen (kosten voor fysiotherapie). Het door [partij B] verzochte voorschot wegens ‘loss of income’ is afgewezen omdat nog niet duidelijk is of en, zo ja, in welke mate [partij B] als gevolg van het ongeval wordt belet om arbeid te verrichten en dat daar nader deskundigenonderzoek naar moeten worden verricht.
2.6.
Tegelijkertijd met het indienen van een verzoek voorlopig deskundigenbericht, waarna bij beschikking neuroloog Vernooy is benoemd als deskundige, is [partij B] een kort geding gestart in 2021. In dat kort geding heeft [partij B] (wederom) een voorschot wegens ‘loss of income’ gevorderd. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen omdat de concrete situatie in het schaderegelingstraject (nog) niet anders was dan ten tijde van de deelbeschikking in 2018 en er dus geen nieuwe feiten of omstandigheden voorhanden waren op grond waarvan bevoorschotting aan de orde was.
2.7.
Protector vordert in deze procedure in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat de schade van [partij B] als gevolg van het ongeval op 4 juni 2005 volledig is gecompenseerd met hetgeen Protector al aan [partij B] heeft betaald.
Voorlopige deskundigenberichten ex artikel 202 Rv
2.8.
[partij B] verzoekt een drietal voorlopige deskundigenonderzoeken: door een verzekeringsarts, een arbeidsdeskundige en een bedrijfseconoom. Volgens [partij B] kan de omvang van de schade in deze bodemprocedure niet beoordeeld worden voordat er meerdere deskundigen zijn benoemd. Protector heeft het verzoek van [partij B] gemotiveerd betwist.
2.9.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tot het gelasten van de verlangde drie voorlopige deskundigenberichten moet worden afgewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
2.10.
De rechtbank stelt voorop dat een voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in artikel 202 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ertoe kan dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen bericht zekerheid te verkrijgen omtrent de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden in de hoofdzaak. Verder geldt als uitgangspunt dat de aangezochte rechter in beginsel het voorlopige deskundigenonderzoek moet gelasten, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is anders indien de rechter op grond van in zijn beslissing vermelde feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde, dat van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen, misbruik wordt gemaakt - bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten - of dat het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
2.11.
De rechtbank stelt voorop dat er in het kader van de onderhavige beoordeling geen plaats is voor een waardering van het reeds voorliggende bewijsmateriaal en een standpuntbepaling omtrent de tussen partijen bestaande geschillen over de feiten.
Vast staat dat partijen al meerdere procedures tegen elkaar hebben gevoerd. Tussen partijen is (nog steeds) in discussie of er sprake is van ongevalgerelateerde klachten bij [partij B] en of deze klachten leiden tot beperkingen en schade. Vast staat dat er inmiddels drie medische expertises hebben plaatsgevonden naar ongevalgerelateerde klachten bij [partij B], een in 2018 (psychiater Van Eck) en twee in 2021/2022 (neuroloog Verlooy/klinisch neuropsycholoog T. Koene). Partijen verschillen van mening over de conclusies die daaruit kunnen worden getrokken.
2.12.
Hoewel het aan [partij B] is om voldoende aannemelijk te maken dat hij ten gevolge van het ongeval schade heeft geleden, met als grootse schadepost verlies aan verdienvermogen (die de reeds betaalde voorschotten overstijgt), en een (voorlopig) deskundigenonderzoek hem daarbij (in de toekomst) behulpzaam kan zijn, bestaat voor het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek op dit moment, bij de huidige stand van zaken tussen partijen, onvoldoende aanleiding. Eerst wanneer kan worden geoordeeld dat er sprake is van ongevalsgerelateerde klachten, wordt toegekomen aan de vraag wat de omvang van de schade is, meer specifiek of er sprake is van verlies aan verdienvermogen. De door [partij B] verlangde (voorlopige) deskundigenberichten komen ook pas dan in beeld.
2.13.
De rechtbank overweegt verder dat deze procedure de eerste bodemprocedure is tussen partijen. [partij B] heeft in deze bodemprocedure nog geen conclusie van antwoord ingediend. De rechtbank (en ook Protector) is nog niet op de hoogte van het standpunt dat [partij B] (concreet) in de bodemprocedure zal gaan innemen. Hoe het debat zich in de bodemprocedure zal gaan ontvouwen is derhalve nog niet helder. Eerst wanneer duidelijk is wat de geschilpunten tussen partijen concreet inhouden kan (naar het toepasselijke Zweedse recht) worden beoordeeld of, en zo ja welke, deskundigenonderzoeken in dat verband noodzakelijk zijn en zouden kunnen bijdragen aan het debat tussen partijen.
Een deskundigenbericht is ook mogelijk later in de procedure, zonder een aanmerkelijk risico dat bewijs verloren zou gaan.
Ook vanwege proceseconomische redenen acht de rechtbank het op zijn plaats dat niet reeds nu al één of meerdere voorlopig(e) deskundigenonderzoek(en) word(t)(en) gelast.
Voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
2.14.
In beginsel kan iedere voorziening ex artikel 223 Rv door ieder van partijen gevorderd worden, mits deze samenhangt met de hoofdzaak en zich leent om als voorlopige voorziening gegeven te worden. [partij B] heeft bij wege van voorlopige voorziening een voorschot op de kosten ter hoogte van € 15.000,00 gevorderd, zodat hij in staat wordt gesteld zich van bijstand te laten voorzien, ook voor wat betreft de te verrichten deskundigenonderzoeken en de te verkrijgen medische adviezen. Protector heeft de vordering van [partij B] gemotiveerd betwist.
2.15.
De rechtbank is van oordeel dat [partij B] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn provisionele vordering. Niet kan worden geconcludeerd dat de door [partij B] gevraagde voorlopige voorziening samenhangt met de hoofdvordering (of een gedeelte daarvan). [partij B] heeft nog niet geconcludeerd voor antwoord in de hoofdzaak.
Van vorderingen (in reconventie) is (nog) geen sprake. [partij B] kan wel stellen in zijn incidentele conclusie dat hij in de hoofdzaak nog een vordering tot vergoeding van schade (incl. kosten) zal gaan indienen, maar de enkele aankondiging daartoe is onvoldoende.
2.16.
De rechtbank komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de gevraagde voorziening.
Kosten in de incidenten
2.17.
[partij B] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van beide incidenten worden veroordeeld. Deze kosten worden voor elk incident afzonderlijk begroot op € 614,00.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident tot het gelasten van voorlopige deskundigenberichten
3.1.
wijst het verzochte af,
3.2.
veroordeelt [partij B] in de kosten van het incident, aan de zijde van Protector tot op heden begroot op € 614,00,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening
3.4.
verklaart [partij B] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
3.5.
veroordeelt [partij B] in de kosten van het incident, aan de zijde van Protector tot op heden begroot op € 614,00,
3.6.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 mei 2025voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. U van Houten en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.