Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als enige bestuurder van drie stichtingen werd beschuldigd van het niet tijdig indienen van belastingaangiften. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De verdachte was verantwoordelijk voor de aangiften omzetbelasting van twee stichtingen en de aangiften vennootschapsbelasting van een derde stichting, maar heeft verklaard dat hij door persoonlijke en psychische omstandigheden niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen. De officier van justitie stelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, maar de verdediging betoogde dat er geen sprake was van opzet en dat de verdachte niet als pleger kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als enige bestuurder niet kon worden aangemerkt als medepleger van de feiten, omdat zijn handelingen samenvielen met die van de stichtingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en wees de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf af.