ECLI:NL:RBOVE:2025:2448

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
84.405515.24 + 84.132426.21 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in belastingaangiftezaak met betrekking tot drie stichtingen

Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als enige bestuurder van drie stichtingen werd beschuldigd van het niet tijdig indienen van belastingaangiften. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De verdachte was verantwoordelijk voor de aangiften omzetbelasting van twee stichtingen en de aangiften vennootschapsbelasting van een derde stichting, maar heeft verklaard dat hij door persoonlijke en psychische omstandigheden niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen. De officier van justitie stelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, maar de verdediging betoogde dat er geen sprake was van opzet en dat de verdachte niet als pleger kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als enige bestuurder niet kon worden aangemerkt als medepleger van de feiten, omdat zijn handelingen samenvielen met die van de stichtingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en wees de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf af.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 84.405515.24 + 84.132426.21 (TUL) (P)
Datum vonnis: 17 april 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 maart 2025 en 3 april 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Stronkhorst, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 31 maart 2022 tot en met 21 januari 2025 samen met anderen of alleen niet of niet tijdig aangiften omzetbelasting van [stichting 1] heeft ingediend over het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal van het jaar 2022;
feit 2:in de periode van 31 maart 2022 tot en met 21 januari 2025 samen met anderen of alleen niet of niet tijdig aangiften omzetbelasting van [stichting 2] heeft ingediend over het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal van het jaar 2022;
feit 3:in de periode van 1 maart 2022 tot en met 21 januari 2025 samen met anderen of alleen niet of niet tijdig aangiften vennootschapsbelasting van [stichting 3] heeft ingediend over de jaren 2021, 2022 en 2023.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
Hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 maart 2022 tot en
met 21 januari 2025, te Almere, en/of Apeldoorn , in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale)
aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van de [stichting 1] over:
- het eerste kwartaal 2022, en/of
- het tweede kwartaal 2022, en/of
- het derde kwartaal 2022, en/of
- het vierde kwartaal 2022,
(telkens) niet of niet binnen de gestelde termijn heeft/hebben gedaan en/of
heeft/hebben doen/laten doen,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt
geheven;
2.
Hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 maart 2022 tot en
met 21 januari 2025, te Almere, en/of Apeldoorn , in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale)
aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van de [stichting 2] over:
- het eerste kwartaal 2022, en/of
- het tweede kwartaal 2022, en/of
- het derde kwartaal 2022, en/of
- het vierde kwartaal 2022,
(telkens) niet of niet binnen de gestelde termijn heeft/hebben gedaan en/of
heeft/hebben doen/laten doen,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt
geheven;
3.
Hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2022 tot en
met 21 januari 2025, te Almere, en/of Apeldoorn , in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale)
aangifte(n) voor de vennootschapsbelasting ten name van de [stichting 3]
over:
- het jaar 2021, en/of
- het jaar 2022, en/of
- het jaar 2023,
(telkens) niet of niet binnen de gestelde termijn heeft/hebben gedaan en/of
heeft/hebben doen/laten doen,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt
geheven.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Verdachte was ten tijde van de ten laste gelegde feiten de enige bestuurder van de stichtingen [stichting 1] , [stichting 2] en [stichting 3] . Hem wordt verweten dat hij niet (tijdig) de aangiften omzetbelasting voor de stichtingen [stichting 1] en [stichting 2] en de aangiften vennootschapsbelasting voor [stichting 3] heeft ingediend.
Vanwege de vervolging in 2021 van soortgelijke feiten heeft verdachte volledig afstand genomen van alle activiteiten met betrekking tot de drie stichtingen, waaronder ook de boekhoudkundige verplichtingen. Verdachte erkent dat hij enig bestuurder van genoemde stichtingen is en dat hij namens die stichtingen de verschillende belastingaangiften wel had moeten indienen, maar hij heeft daarover verklaard dat hij vanwege psychische en persoonlijke omstandigheden niet in staat was om daar gevolg aan te geven. Alle post voor de stichtingen is ongeopend blijven liggen en de stichtingen hebben niets ondernomen, zo heeft verdachte verklaard. Hij heeft voorts verklaard dat hij voor alle stichtingen nul-aangiften zou hebben moeten indienen, omdat de stichtingen al vóór 2022 geen omzet meer genereerden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle drie de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle drie de ten laste gelegde feiten, nu niet is voldaan aan het strekkingsvereiste van artikel 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en geen sprake is geweest van opzet bij verdachte. Daarnaast is volgens de raadsvrouw geen sprake van een voltooid delict voor wat betreft het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Integrale vrijspraak
Aan verdachte is het medeplegen van strafbare feiten met, respectievelijk, [stichting 1] (onder 1), [stichting 2] (onder 2) en [stichting 3] (onder 3) ten laste gelegd. Van medeplegen kan sprake zijn bij een nauwe en bewuste samenwerking met twee of meer andere (rechts)personen. Dat houdt in dat meerdere daders een eigen, zelfstandige bijdrage leveren aan het ten laste gelegde feit.
Verdachte is van alle drie de stichtingen de enige bestuurder en de enige feitelijk betrokkene. Dat brengt mee dat de gedragingen en handelingen van de stichtingen telkens samenvallen met die van verdachte. Van twee afzonderlijke daders die met elkaar kunnen medeplegen, kan dan geen sprake zijn, zodat de rechtbank het medeplegen niet bewezen acht.
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte als alleenpleger van de tenlastegelegde feiten kan worden aangemerkt.
Verdachte wordt verweten dat hij uitsluitend
pro se(voor zichzelf), niet in enige hoedanigheid, niet heeft voldaan aan de aangifteplicht.
Artikel 69, eerste lid, AWR is een kwaliteitsdelict, gericht tot degene die een ‘bij de belastingwet voorziene aangifte’ onjuist of onvolledig doet. Als pleger van het onjuist of onvolledig doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte moet daarom worden aangemerkt degene die tot het doen van de aangifte is gehouden. Belasting- en aangifteplichtig zijn evenwel de drie in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen. Verdachte mist die kwaliteit.
Indien en voor zover de steller van de tenlastelegging daarin (ook) heeft bedoeld te includeren de mogelijkheid dat verdachte en de stichtingen worden vereenzelvigd, overweegt de rechtbank als volgt. Nu niet is gebleken, en overigens ook niet is gesteld, dat en waarom sprake is van een zodanig exceptioneel geval dat verdachte met genoemde stichtingen moet worden vereenzelvigd, in die zin dat aan het identiteitsverschil tussen hem en die stichtingen moet worden voorbijgegaan, rust de aangifteplicht niet zonder meer (ook) op hem als natuurlijk persoon (vgl. HR 17 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8286).
Om deze redenen acht de rechtbank niet bewezen wat aan verdachte onder 1 tot en met 3 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De vordering tot tenuitvoerlegging

Gelet op de vrijspraak van verdachte, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 84.132426.21 afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart
niet bewezendat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt hem vrij;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 84.132426.21
-
wijstde vordering
af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. J.T. Pouw rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025.
Buiten staat
Mr. J.T. Pouw is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.