ECLI:NL:RBOVE:2025:2443

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
C/08/300523 / HA ZA 23-287
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake schadevergoeding en vrijwaring in civiele procedure tussen internationale rechtspersonen

In het tussenvonnis van 16 april 2025 heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over de vorderingen van partij A, een B.V., tegen partij B, een LLC uit de Verenigde Staten, en de vrijwaringszaak tegen partij C, eveneens een B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat partij A recht heeft op een schadevergoeding van € 2.625.716,00 plus btw van partij B, als gevolg van de voortijdige beëindiging van een huurovereenkomst. De wettelijke rente over dit bedrag is toegewezen vanaf 13 juli 2022. Daarnaast is partij B veroordeeld tot betaling van de proceskosten van partij A, die zijn begroot op € 17.624,46. In de vrijwaringszaak heeft de rechtbank geoordeeld dat partij C partij B dient te vrijwaren voor de schadevergoeding en de proceskosten die in de hoofdzaak zijn toegewezen. De rechtbank heeft ook de kosten van juridische bijstand van partij B, zowel van een lokale advocaat als van het Amerikaanse advocatenkantoor Simpson Thacher & Bartlett LLP, beoordeeld en voor een deel toewijsbaar geacht. De rechtbank heeft de noodzaak van de inzet van STB voldoende onderbouwd, ondanks de bezwaren van partij C. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor bepaalde onderdelen, met inachtneming van de belangen van de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Vonnis van 16 april 2025
in de hoofdzaakmet zaaknummer: C/08/300523 / HA ZA 23-287 van:
[partij A] B.V.,
te [vestigingsplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [partij A],
advocaten: mr. A. Rosielle en mr. S. Martina,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[partij B] LLC,
te [vestigingsplaats 2] (Verenigde Staten),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [partij B],
advocaten: mr. T.A.A.M. van Kemenade en mr. D.D. Nijkamp,
en in de vrijwaringszaakmet zaaknummer C/08/307911 / HA ZA 23-481 van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[partij B] LLC,
te [vestigingsplaats 3] (Verenigde Staten),
eisende partij,
hierna te noemen: [partij B],
advocaten: mr. T.A.A.M. van Kemenade en mr. D.D. Nijkamp,
tegen
[partij C] B.V.in liquidatie,
te [vestigingsplaats 4],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [partij C],
advocaat: mr. W. Terhaerdt,
vereffenaar: mr. M.H. Boersen.

1.De procedure in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

1.1.
Het verdere verloop van de procedure in de vrijwaringszaak blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 oktober 2024;
- de akte overlegging nadere producties van [partij B];
- de antwoordakte van [partij C].
1.2.
Hierna is vonnis bepaald in de vrijwaringszaak. De definitieve beslissingen in de hoofdzaak zijn in voornoemd tussenvonnis aangehouden, omdat in de vrijwaringszaak nog geen eindvonnis kon worden gewezen.

2.De verdere beoordeling

in de hoofdzaak
2.1.
In het tussenvonnis van 30 oktober 2024 (hierna te noemen: het tussenvonnis) heeft de rechtbank de door [partij A] gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar geacht en geoordeeld dat [partij B] een bedrag van € 2.625.716,00 plus btw aan schadevergoeding aan [partij A] dient te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verklaring voor recht zal nu worden gegeven en [partij B] zal worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van
€ 2.625.716,00 plus btw. De wettelijke rente over dit bedrag zal – zoals gevorderd – worden toegewezen vanaf 13 juli 2022.
2.2.
[partij B] kan als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
213,46
- griffierecht
8.519,00
- salaris advocaat
8.714,00
(2 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
17.624,46
2.3.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
2.4.
In het tussenvonnis is reeds geoordeeld dat de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt afgewezen.
in de vrijwaringszaak
2.5.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [partij C] [partij B] dient te vrijwaren voor het bedrag van € 2.625.716,00 plus btw aan schadevergoeding dat in de hoofdzaak zal worden toegewezen en de in de hoofdzaak ten laste van [partij B] uit te spreken kostenveroordeling. [partij C] zal hiertoe nu worden veroordeeld.
2.6.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis ook geoordeeld dat [partij B] jegens [partij C] aanspraak kan maken op vergoeding van de daadwerkelijke juridische kosten die zij heeft gemaakt in verband met het voeren van verweer tegen de vordering van [partij A] uit hoofde van de huurgarantie in de aanloop naar en gedurende de hoofdzaak. [partij B] diende die kosten echter nog wel nader te onderbouwen door middel van het overleggen van de onderliggende facturen en de rechtbank heeft de zaak daartoe verwezen naar de rol. Daarbij heeft zij bepaald dat [partij B] ook nader moet toelichten en onderbouwen waarom het noodzakelijk was om ten behoeve van de hoofdzaak ook een Amerikaanse advocaat in te schakelen.
2.7.
[partij B] heeft vervolgens bij akte de onderliggende facturen van [naam] en van het Amerikaanse advocatenkantoor Simpson Thacher & Bartlett LLP (hierna te noemen STB) overgelegd en een toelichting gegeven op de betrokkenheid van STB.
2.8.
[partij C] heeft zich naar aanleiding van die akte vervolgens op het standpunt gesteld dat [partij B] de daadwerkelijk gemaakte juridische kosten onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens haar kan uit de overgelegde facturen niet worden opgemaakt of de geclaimde kosten betrekking hebben op de hoofdzaak en heeft het er alle schijn van dat er kosten in rekening worden gebracht die niet op de hoofdzaak zien. [partij C] meent ook dat [partij B] onvoldoende heeft onderbouwd waarom het noodzakelijk was om naast [naam] ook STB in te schakelen en betoogt dat de facturen van STB veel onregelmatigheden bevatten, waardoor de geclaimde kosten grotendeels onverantwoord blijven.
De kosten van [naam]
2.9.
De rechtbank is van oordeel dat de door [partij B] opgevoerde kosten van [naam] ter hoogte van in totaal € 145.249,76 toewijsbaar zijn. [partij B] heeft op de overgelegde facturen van [naam] alleen de kosten die ten behoeve van de hoofdzaak zijn gemaakt, zichtbaar gemaakt en vordert dus – anders dan [partij C] lijkt te betogen – slechts betaling van die zichtbare werkzaamheden. Mede gelet op de voor de beroepsgroep van advocaten geldende normen, gaat de rechtbank ervan uit dat de kosten in kwestie inderdaad betrekking hebben op de hoofdzaak. [partij C] betoogt weliswaar onder verwijzing naar een door haar opgestelde ‘visualisatie’ van de geclaimde uren in verhouding tot de relevante gebeurtenissen in de hoofdzaak dat [partij B] juridische kosten lijkt te verhalen die gemaakt zijn gedurende periodes waarin er vrijwel niets gebeurde in de hoofdzaak, maar de rechtbank passeert dit betoog. De door [partij B] gevorderde kosten sluiten namelijk aan bij haar stellingen in de conclusie van antwoord in de hoofdzaak omtrent de feitelijke gang van zaken na ontvangst van de aansprakelijkstelling van [partij A]. Aannemelijk is ook dat die aansprakelijkstelling en de door [partij A] gestarte procedure tot veel meer juridische werkzaamheden hebben geleid dan waar [partij C] van uitgaat en dat de door [partij C] opgestelde ‘visualisatie’ dus verre van compleet is. De kosten in kwestie zijn ook voldoende gespecificeerd, nu uit de facturen blijkt hoeveel tijd welke advocaat op welke datum aan bepaalde werkzaamheden heeft besteed en die werkzaamheden ook voldoende concreet zijn omschreven. De betreffende kosten kunnen naar het oordeel van de rechtbank bovendien als redelijk worden aangemerkt, zeker gelet op het feit dat [partij A] aanvankelijk betaling heeft gevorderd van een bedrag van ruim 11 miljoen euro.
De kosten van STB
2.10.
[partij B] heeft ter onderbouwing van de betrokkenheid van STB onder meer aangevoerd dat STB intensief betrokken is geweest bij de in r.o. 3.13 van het tussenvonnis bedoelde verkoop. Volgens [partij B] kreeg STB gelet op die betrokkenheid de opdracht om de aanspraken waarmee [partij B] werd geconfronteerd en de potentiële vorderingen die hieruit voortvloeiden in verschillende jurisdicties voor [partij B] te coördineren en om met behulp van ‘local counsel’ [naam] (onder meer) namens [partij B] verweer te voeren tegen de vorderingen van [partij A]. [partij B] wijst er ook op dat de hoofdzaak moet worden bezien in een bredere internationale context die de betrokkenheid van een internationaal advocatenkantoor als STB vereist en dat STB als primaire contactpersoon van [partij B] en [naam] intensief betrokken is geweest bij de juridische analyse in die zaak, het doen van feitenonderzoek en het opstellen van processtukken. Hoewel het standpunt van [partij C] dat kennis van het Amerikaanse recht in de onderhavige zaak niet vereist was juist is, is de rechtbank van oordeel dat [partij B] aldus de noodzaak – en de wenselijkheid – van de inzet van STB voldoende heeft toegelicht. [partij C] heeft nog aangevoerd dat STB louter tussenpersoon is geweest en dat daarom geen sprake is geweest van (externe) juridische kosten ten behoeve van de hoofdzaak, maar dit standpunt wordt gepasseerd omdat dit niet rijmt met de door [partij B] gegeven toelichting en de inhoud van de overgelegde facturen.
2.11.
De rechtbank gaat er net als ten aanzien van de kosten van [naam] van uit dat de opgevoerde kosten van STB inderdaad zien op de hoofdzaak. Zij acht deze kosten ook voldoende gespecificeerd en redelijk en verwijst wat dit betreft naar hetgeen hiervoor in r.o. 2.9 is overwogen, dat
mutatis mutandisook voor de facturen van STB geldt.
2.12.
Hiermee rest nog het betoog van [partij C] dat de facturen van STB veel onregelmatigheden bevatten. Zij wijst er in dit kader op dat de verantwoorde kosten op tien van die veertien facturen hoger en eenmaal lager liggen dan de bedragen die [partij B] in haar tabel in haar akte na het tussenvonnis heeft genoemd en dat op (de eerste pagina van) vier facturen ook nog eens een andere periode vermeld staat dan de periode waarin de werkzaamheden zijn verricht.
2.13.
Hoewel die onjuiste vermelding slordig is, ziet de rechtbank daarin geen aanleiding om de kosten van STB af te wijzen. De specificaties bij de facturen sluiten voor het overige namelijk wel aan bij de eerste pagina van de facturen in kwestie.
2.14.
Het feit dat de verantwoorde kosten op tien van de veertien facturen afwijken van de bedragen die [partij B] noemt, is opmerkelijk en wijst ook op onzorgvuldigheid aan de kant van STB. Aangezien [partij B] ten aanzien van de meeste facturen een lager bedrag vordert dan het verantwoorde bedrag, acht de rechtbank dit echter niet onoverkomelijk. Ten aanzien van de factuur met nummer [nummer] vordert [partij B] een hoger bedrag (nl. USD 2.241,50) dan op de factuur is verantwoord, zodat de rechtbank slechts het verantwoorde bedrag toewijsbaar acht. Anders dan [partij C] betoogt, is dat lagere bedrag geen USD 1.841,50 maar USD 1.878,66. In totaal zal dus een bedrag van USD 120.983,71 aan kosten van STB worden toegewezen (121.346,55 – 2.241,50 + 1.878,66).
2.15.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank ook geoordeeld dat de door [partij B] gevorderde verklaringen voor recht (deels) kunnen worden toegewezen. Die verklaringen zullen nu worden gegeven.
Proceskosten
2.16.
[partij C] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij B] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 129,14
- salaris advocaat € 13.071,00 (3 punten × € 4.357,00)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld
in de beslissing)
Totaal € 13.378,14
2.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
2.18.
De rechtbank overweegt tot slot nog dat [partij B] in de vrijwaringszaak heeft gevorderd dat het te wijzen vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard, en dat [partij C] daartegen geen (specifiek) verweer heeft gevoerd. Bij die stand van zaken wordt een vonnis doorgaans uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank ziet in de omstandigheden van dit geval echter aanleiding om van dat uitgangspunt op onderdelen af te wijken, door haar vonnis slechts gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.19.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat – indien uitvoerbaarheid bij voorraad wordt gevorderd – de beslissing om dit toe te wijzen een discretionaire bevoegdheid van de rechtbank betreft. De rechtbank neemt in dit verband in aanmerking dat [partij B] in de vrijwaringszaak vooral belang heeft bij een uitvoerbaarverklaring bij voorraad waar het gaat om de ten gunste van haar toegewezen advocaatkosten en de (forfaitaire) proceskostenveroordeling. Deze onderdelen van de veroordeling in de vrijwaringszaak zal de rechtbank dan ook uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Voor wat betreft de veroordeling van [partij C] om aan [partij B] te betalen datgene waartoe [partij B] als gedaagde in de hoofdzaak is veroordeeld, geldt dat het belang van [partij B] daar vooral in zal zijn gelegen dat die veroordeling in de vrijwaringszaak correspondeert met die in de hoofdzaak. Nu de veroordeling in de hoofdzaak niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, bestaat er evenmin aanleiding om dat voor dit deel van de veroordeling in de vrijwaringszaak te doen. De rechtbank zal een en ander in het dictum van de vrijwaringszaak tot uitdrukking brengen.

3.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
3.1.
verklaart voor recht dat de in deze zaak bedoelde parent company guarantee van toepassing is op de onderhavige situatie, waarin de huurovereenkomst voortijdig is beëindigd als gevolg van homologatie van het akkoord in de zin van artikel 383 Fw, waarbij tevens toestemming is verleend tot opzegging van de huurovereenkomst in de zin van artikel 383 Fw en [partij A] als gevolg daarvan schade lijdt;
3.2.
veroordeelt [partij B] om binnen veertien dagen na heden alle schade te betalen die [partij A] als gevolg van de voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst heeft geleden en nog zal lijden, zijnde in totaal een bedrag van € 2.625.716,00 plus btw, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover, met ingang van 13 juli 2022 tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [partij A] begroot op een bedrag van € 17.624,46, te betalen binnen veertien dagen na heden, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij B] niet binnen die termijn betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 17.624,46 vanaf de vijftiende dag na heden en over het bedrag van € 92,00 plus de kosten van betekening vanaf de vijftiende dag na de betekening;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de vrijwaringszaak
3.5.
veroordeelt [partij C] om aan [partij B] te betalen datgene waartoe [partij B] als gedaagde in de hoofdzaak is veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling;
3.6.
veroordeelt [partij C] om aan [partij B] te betalen de kosten van verweer in en buiten rechte ten belope van € 145.249,76 en USD 120.983,71 per 31 januari 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf veertien dagen na heden tot de dag van volledige betaling;
3.7.
verklaart voor recht dat [partij C] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenis die volgt uit artikel 9.7 van de SPA;
3.8.
verklaart voor recht dat [partij C] uit hoofde van artikel 9.2 SPA aansprakelijk is jegens [partij B] voor alle kosten die [partij B] in en buiten rechte heeft gemaakt of nog zal maken in het kader van de hoofdzaak;
3.9.
verklaart voor recht dat [partij C] uit hoofde van artikel 9.2 SPA aansprakelijk is jegens [partij B] voor datgene waartoe [partij B] onder de huurgarantie die zij jegens Credit Suisse AG (of eventuele rechtsopvolgers) ter zake van het bedrijfspand in Lenzburg heeft afgegeven mocht worden veroordeeld te betalen, met inbegrip van de kostenveroordeling;
3.10.
veroordeelt [partij C] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [partij B] begroot op een bedrag van € 13.378,14, te betalen binnen veertien dagen na heden, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij C] niet binnen die termijn betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 13.378,14 vanaf de vijftiende dag na heden en over het bedrag van € 92,00 plus de kosten van betekening vanaf de vijftiende dag na de betekening;
3.11.
verklaart dit vonnis in de vrijwaringszaak uitvoerbaar bij voorraad, uitsluitend voor wat betreft de veroordelingen onder 3.6. en 3.10.;
3.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025. (MD)