In het tussenvonnis van 16 april 2025 heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over de vorderingen van partij A, een B.V., tegen partij B, een LLC uit de Verenigde Staten, en de vrijwaringszaak tegen partij C, eveneens een B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat partij A recht heeft op een schadevergoeding van € 2.625.716,00 plus btw van partij B, als gevolg van de voortijdige beëindiging van een huurovereenkomst. De wettelijke rente over dit bedrag is toegewezen vanaf 13 juli 2022. Daarnaast is partij B veroordeeld tot betaling van de proceskosten van partij A, die zijn begroot op € 17.624,46. In de vrijwaringszaak heeft de rechtbank geoordeeld dat partij C partij B dient te vrijwaren voor de schadevergoeding en de proceskosten die in de hoofdzaak zijn toegewezen. De rechtbank heeft ook de kosten van juridische bijstand van partij B, zowel van een lokale advocaat als van het Amerikaanse advocatenkantoor Simpson Thacher & Bartlett LLP, beoordeeld en voor een deel toewijsbaar geacht. De rechtbank heeft de noodzaak van de inzet van STB voldoende onderbouwd, ondanks de bezwaren van partij C. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor bepaalde onderdelen, met inachtneming van de belangen van de betrokken partijen.