ECLI:NL:RBOVE:2025:2424

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
08/251144-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en illegaal wapenbezit met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 6 augustus 2024 in Enschede een poging tot moord heeft gepleegd op [slachtoffer]. De verdachte heeft [slachtoffer] met een vuurwapen beschoten, wat resulteerde in een levensbedreigende schotwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, aangezien hij de ontmoeting met [slachtoffer] zorgvuldig had voorbereid. De verdachte werd ook beschuldigd van het bezit van verschillende vuurwapens en munitie, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar, met een bijkomende maatregel van 5 jaar contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook schadevergoeding toegewezen aan [slachtoffer] voor de geleden schade, zowel materieel als immaterieel. De zaak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/251144-24 (P)
Datum vonnis: 17 april 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats],
ingeschreven in de BRP op het adres van en verblijvende in de
P.I. [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 maart 2025 en 3 april 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.J.H. van der Wal, advocaat in Hengelo, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] door
mr. S.M. Ploegmakers is aangevoerd en van wat namens de benadeelde partij [benadeelde] (hierna: [benadeelde]) door mr. R.H. Bouwman is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 13 januari 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 6 augustus 2024:
feit 1:samen met een ander dan wel alleen, al dan niet met voorbedachten rade
(primair)heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door van dichtbij op hem te schieten dan wel
(subsidiair)[slachtoffer] op die manier zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dan wel
(meer subsidiair)heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
feit 3:munitie voorhanden heeft gehad;
feit 4:een ploertendoder voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
primair
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te [plaats 2], in de gemeente Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven
eenmaal (op korte afstand) met een (vuur)wapen in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer] heeft geschoten (waarbij een kogel de zij, althans het lichaam van die [slachtoffer] is binnengedrongen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te [plaats 2], in de gemeente Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in/aan de zij/het lichaam van die [slachtoffer] en/of letsel aan een of meer (vitale) organen, heeft toegebracht, waardoor de milt diende te worden verwijderd, door eenmaal (op korte afstand) met een (vuur)wapen in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer] te schieten (waarbij een kogel de zij, althans het lichaam van die [slachtoffer] is binnengedrongen);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te [plaats 2], in de gemeente Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen eenmaal (op korte afstand) met een (vuur)wapen in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer] heeft geschoten (waarbij een kogel de zij, althans het lichaam van die [slachtoffer] is binnengedrongen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te [plaats 1], althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van het merk Astra, type Cub, kaliber 6.35mm (.25), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te [plaats 1], althans in Nederland, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 49, althans een of meer kogelpatronen van het kaliber 9mm en/of
- 43, althans een of meer kogelpatronen van het kaliber 7.65mm en/of
- 6, althans een of meer kogelpatronen van het kaliber 6.35mm br. en/of
- 3, althans een of meer kogelpatronen van het kaliber 6.35mm en/of
- 2, althans een of meer kogelpatronen van het kaliber .32 en/of
- een kogelpatroon van het kaliber .22 kort,
voorhanden heeft gehad;
4
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te [plaats 1], althans in Nederland, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair (poging tot moord), 2, 3 en 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord nu er geen sprake is geweest van een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. De onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De raadsman heeft zich voor het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Feit 1
4.3.1
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.1 De verklaring van verdachte
[verdachte] heeft zich bij zijn verhoren bij de politie en ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen.
4.3.1.2 De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[verdachte] heeft op 5 augustus 2024 met telefoonnummer +[telefoonnummer] onder de naam ‘[naam 1]’ contact gezocht met [slachtoffer] voor een afspraak. [slachtoffer] heeft het bericht van ‘[naam 1]’ beantwoord en heeft op verzoek van ‘[naam 1]’ voor de volgende dag, 6 augustus 2024 om 8:30 uur een afspraak gemaakt. [verdachte] heeft, nadat hij een afspraak had gemaakt met [slachtoffer], contact gezocht met medeverdachte [medeverdachte 1] en afgesproken dat [medeverdachte 1] hem de volgende dag zou ophalen in [plaats 1]. Op 6 augustus 2024 heeft [verdachte] om 7.45 uur zijn woning in [plaats 1] verlaten en is hij korte tijd later door [medeverdachte 1] opgehaald in een Volkswagen Transporter. Om 8.15 uur reden [medeverdachte 1], als bestuurder, en [verdachte], als bijrijder, in een zwarte Volkswagen Transporter over de [adres 1] in [plaats 2], gemeente Enschede, voorbij het pand van [bedrijf], een bedrijf waar [slachtoffer] bij betrokken was. De Volkswagen Transporter parkeerde aan het einde van de straat achterwaarts in een parkeervak. Om 8.24 uur parkeerde [benadeelde], de vriendin van [slachtoffer], een goudkleurige SUV aan de [adres 1] aan de linkerzijde van de weg ter hoogte van het pand van [bedrijf]. Om 8.25 uur opende [slachtoffer] het bijrijdersportier van de goudkleurige SUV. Op dat moment reed [medeverdachte 1] de Volkswagen Transporter het parkeervak uit. De Volkswagen Transporter stopte enkele seconden en reed daarna in de richting van [slachtoffer] op het moment dat hij uit zijn auto stapte. De Volkswagen Transporter stopte naast de goudkleurige auto toen [slachtoffer] de straat overstak. [slachtoffer] liep vervolgens achter de Volkswagen Transporter langs terug naar zijn auto. Op dat moment stapte [verdachte] met zijn capuchon over zijn hoofd aan de rechtervoorzijde uit de Volkswagen Transporter. [verdachte] liet het portier open staan en liep in de richting van de achterzijde van de Volkswagen Transporter. [verdachte] trok een vuurwapen en riep naar [slachtoffer]: “Ik maak jou kapot”. [verdachte] schoot op korte afstand van [slachtoffer] eenmaal in de richting van het lichaam van [slachtoffer]. [slachtoffer] draaide zijn lichaam, waarna de kogel de zij van [slachtoffer] binnendrong.
Ongeveer acht seconden nadat [verdachte] uitstapte is hij weer in de Volkswagen Transporter gestapt. De Volkswagen Transporter reed onmiddellijk weg, terwijl [verdachte] het portier nog moest sluiten. Onderweg heeft [verdachte] zich van zijn vest en vuurwapen ontdaan. [medeverdachte 1] heeft [verdachte] afgezet nabij de [adres 2] in [plaats 1]. Korte tijd later arriveerde [verdachte] bij zijn woning. [verdachte] wisselde in zijn woning van T-shirt. [verdachte] werd voor zijn woning aangehouden door de politie.
De handen van [verdachte] zijn bemonsterd op aanwezige kruitresten. Op de handen van [verdachte] zaten schotresten.
[slachtoffer] werd na het schietincident met de ambulance vervoerd naar het Medisch Spectrum Twente in Enschede. Hij had een inschotverwonding aan de linkerzijde. [slachtoffer] is met spoed geopereerd waarbij zijn milt is verwijderd en letsel aan de alvleesklier is behandeld.
4.3.1.3 De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] eenmaal op korte afstand met een vuurwapen in de richting van het lichaam van [slachtoffer] heeft geschoten waarbij een kogel de zij van [slachtoffer] is binnengedrongen.
Opzet op de dood
De rechtbank beantwoordt vervolgens de vraag of [verdachte] met zijn gedragingen opzet op de dood heeft gehad.
[verdachte] heeft met een vuurwapen op korte afstand geschoten op het bovenlichaam van [slachtoffer]. Het met een vuurwapen schieten in het bovenlichaam levert potentieel dodelijk letsel op, omdat er vitale organen en (slag)aders geraakt kunnen worden. Ook de letstelinterpretatie luidt dat zonder medisch ingrijpen dit letsel fataal had kunnen zijn. De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op overlijden van [slachtoffer] door de handelwijze van [verdachte].
Verder zijn de aard en wijze van de handelingen van [verdachte] naar de uiterlijke verschijningsvorm zonder meer gericht geweest op het doden van [slachtoffer]. [verdachte] heeft direct na het uitstappen uit de Volkswagen Transporter een vuurwapen getrokken en heeft vervolgens op korte afstand met dat vuurwapen gericht geschoten op het bovenlichaam van [slachtoffer]. Hieruit leidt de rechtbank af dat de wil van [verdachte] ook gericht was op het doden van [slachtoffer]. Daarbij acht de rechtbank van belang dat [verdachte] onmiddellijk voorafgaand aan het schieten heeft geroepen dat hij [slachtoffer] kapot zou maken. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] door aldus te handelen, willens en wetens, het volle opzet had op de dood van [slachtoffer].
Poging tot moord of poging tot doodslag?
De rechtbank beantwoordt vervolgens de vraag of van voorbedachte rade sprake was.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' (en daarmee de primair ten laste gelegde poging tot moord) moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte rade heeft gehandeld.
Kort gezegd: er moet voor verdachte tijd en gelegenheid zijn geweest voor beraad en bezinning, en er moet niet zijn gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Of voorbedachte rade bewezen kan worden, hangt sterk af van de hiervoor bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
De rechtbank stelt in dat verband, deels als herhaling van wat hiervoor al is vastgesteld, de volgende redengevende feiten en omstandigheden vast.
[verdachte] heeft de aanslag minutieus voorbereid. [verdachte] heeft van tevoren een afspraak gemaakt met [slachtoffer] zodat hij zeker wist dat ze elkaar op 6 augustus 2024 omstreeks 8.30 uur bij [bedrijf] aan de [adres 1] in [plaats 2] zouden treffen. [verdachte] heeft zich daarbij voorgedaan als ‘[naam 1]’ en heeft [slachtoffer] derhalve onder valse voorwendselen op een door [verdachte] bepaald tijdstip naar [plaats 2] gelokt.
[verdachte] heeft bovendien ruim van tevoren een chauffeur, te weten [medeverdachte 1], geregeld om hem naar de afgesproken locatie te rijden en hem na het schietincident weer terug naar huis te brengen. Daarbij heeft [verdachte] zich voorafgaand aan de schietpartij ervan vergewist dat [medeverdachte 1] hem die ochtend op tijd zou ophalen. [verdachte] heeft toen hij werd opgehaald om zich
naar [plaats 2] te laten rijden een vuurwapen meegenomen. Omstreeks 8.15 uur hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] de Volkswagen Transporter achterwaarts ingeparkeerd met zicht op de afgesproken locatie en het arriveren van [slachtoffer].
Ongeveer acht minuten later, op het moment dat [slachtoffer] arriveerde, is [verdachte] uitgestapt en is hij op [slachtoffer] toegelopen. Hoewel hoogzomer, droeg [verdachte] op dat moment een hoodie/vest met de capuchon over zijn hoofd. Na het verlaten van de auto heeft [verdachte] doelgericht gehandeld en [slachtoffer] overrompeld met zijn actie. De Volkswagen Transporter is immers vanuit de tevoren ingenomen plek verderop in de straat, van waar men goed zicht had op de aankomst van [slachtoffer], doelgericht op [slachtoffer] afgereden, terwijl [slachtoffer] – net uit zijn auto gestapt – de straat overstak. [verdachte] is vervolgens meteen op [slachtoffer] afgelopen, heeft direct zijn vuurwapen getrokken, geroepen: “Ik maak jou kapot” en heeft gericht op het bovenlichaam van [slachtoffer] geschoten. Na het schieten is [verdachte] direct weer in de Volkswagen Transporter gestapt, die onmiddellijk is weggereden. De gehele aanslag, gerekend vanaf het moment van uitstappen tot het wegrijden van de Volkswagen Transporter, speelde zich af binnen een tijdsbestek van acht seconden.
Onderweg heeft [verdachte] zich ontdaan van zijn vest en het vuurwapen. In zijn woning heeft [verdachte] vervolgens zijn T-shirt gewisseld met een ander shirt.
Daarnaast zijn er aanwijzingen in het dossier dat [verdachte] mogelijk eerder in actie heeft willen komen. [verdachte] is op 30 mei 2024 in dezelfde straat in [plaats 2] gesignaleerd. [1] En ook medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij drie keer eerder, waaronder op 30 mei 2024, met [verdachte] in [plaats 2] is geweest voor [slachtoffer]. [2] Ook blijkt uit het dossier dat [verdachte] zeer gefrustreerd was dat [slachtoffer] nog niet was aangehouden (voor de eerdere aanslag op het leven van [verdachte], waarvan [verdachte] de betrokkenheid van [slachtoffer] vermoedde) en dat verbalisanten hem hebben gewaarschuwd niet het recht in eigen hand te nemen. [3]
Uit het geschetste tijdpad, de weken van voorbereiding en alle handelingen die daarbij door [verdachte] zijn verricht leidt de rechtbank af dat er ruimschoots gelegenheid voor [verdachte] is geweest om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven en dat hij dus niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Integendeel, er is sprake geweest van een intensieve voorbereiding, waarbij [verdachte] het zekere voor het onzekere heeft willen nemen door de locatie van tevoren te verkennen, ruim voor het plegen van de aanslag een auto met een chauffeur voor zijn daad te regelen en onder valse voorwendselen [slachtoffer] naar de [adres 1] te lokken. Alles overziende heeft [verdachte] alle maatregelen genomen – en zijn plan ten uitvoer gebracht – om [slachtoffer] te liquideren, een daad die naar haar aard binnen deze context slechts als (poging) moord beschouwd kan worden.
Gelet hierop kan derhalve een bewezenverklaring volgen voor de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot moord. Van het ten laste gelegde medeplegen spreekt de rechtbank verdachte vrij omdat daarvoor voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
4.4
Feiten 2, 3 en 4
4.4.1
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.1 De verklaring van verdachte
[verdachte] heeft zich ook ten aanzien van de aangetroffen wapens en munitie die in zijn woning zijn aangetroffen bij zijn verhoren bij de politie en ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen.
4.4.1.2 De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 6 augustus 2024 is de woning van de ouders van [verdachte] aan de [adres 3] in [plaats 1] doorzocht. [verdachte] woonde daar bij zijn ouders. In de woning zijn een 6.35mm pistool, een ploertendoder, 49 kogelpatronen van het kaliber 9mm, 43 kogelpatronen van het kaliber 7.65mm, 6 kogelpatronen van het kaliber 6.35mm, 2 kogelpatronen van het kaliber .32 en een kogelpatroon van het kaliber .22 kort in beslag genomen. De wapens en munitie werden aangetroffen in de slaapkamer van [verdachte] en onder de haard onder de overkapping in de tuin. De vader van [verdachte] heeft verklaard dat het vuurwapen van zijn zoon is.
4.4.1.3. De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
primair
hij op 6 augustus 2024 te [plaats 2], in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, van het leven te beroven eenmaal (op korte afstand) met een vuurwapen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten waarbij een kogel de zij is binnengedrongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 6 augustus 2024 te [plaats 1], een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van het merk Astra, type Cub, kaliber 6.35mm (.25), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 6 augustus 2024 te [plaats 1], munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 49 kogelpatronen van het kaliber 9mm en
- 43 kogelpatronen van het kaliber 7.65mm en
- 6 kogelpatronen van het kaliber 6.35mm br. en
- 3 kogelpatronen van het kaliber 6.35mm en
- 2 kogelpatronen van het kaliber .32 en
- een kogelpatroon van het kaliber .22 kort,
voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 6 augustus 2024 te [plaats 1], een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde onder 1 primair is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het bewezenverklaarde onder 2 en 3 is strafbaar gesteld in de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie (WWM). Het bewezenverklaarde onder 4 is strafbaar gesteld in de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: poging tot moord;
feit 2
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 3
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen, inhoudende een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer], voor de maximale periode van vijf jaren, en een vervangende hechtenis van twee weken bij overtreding hiervan, met een maximum van zes maanden. De officier van justitie heeft verzocht deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Sinds de aanslag op zijn leven in april 2023 is het leven van verdachte drastisch veranderd. Hij heeft constant angst dat er een nieuwe aanslag volgt. Ook heeft de aanslag ernstige lichamelijke en psychische gevolgen gehad. Dat het onderzoek naar de bomaanslag zonder resultaat is stopgezet is onacceptabel voor verdachte. De raadsman heeft verzocht bij het opleggen van een straf met deze omstandigheden rekening te houden. De raadsman heeft verzocht verdachte voor een poging tot doodslag te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de ochtend van 6 augustus 2024 in [plaats 2] schuldig gemaakt aan een kille poging om [slachtoffer] te liquideren, op klaarlichte dag, in een woonwijk, op korte afstand van een kinderdagverblijf. Dat het bij een poging is gebleven is niet aan verdachte te danken. Zonder tijdig medisch ingrijpen had [slachtoffer] de aanslag niet overleefd. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig feit.
[verdachte] heeft louter op basis van vermoedens over de rol die [slachtoffer] zou hebben gespeeld bij de bomaanslag op het leven van [verdachte] zelf, en uit onvrede over de uitkomsten van het politieonderzoek naar die aanslag, het recht in eigen hand genomen. Verdachte heeft daarmee op een volkomen onacceptabele wijze gehandeld uit eigenrichting.
Het incident heeft een grote impact gehad op [slachtoffer], maar ook op zijn vriendin [benadeelde], die getuige was van het incident. [slachtoffer] kampt met fysieke en mentale gevolgen. Dankzij snel en medisch ingrijpen kan [slachtoffer] dit navertellen. [slachtoffer] moet echter wel verder leven met een groot ontsierend litteken op zijn lichaam. Ook moet [slachtoffer] zijn milt missen, wat gezondheidsrisico’s voor hem meebrengt. Dat het handelen van verdachte fors heeft ingegrepen in het leven van [slachtoffer], blijkt ook uit de namens [slachtoffer] voorgelezen slachtofferverklaring.
Daarnaast zorgt een schietincident op klaarlichte dag in een straat met woningen en een kinderopvang, waarbij een slachtoffer is te betreuren voor maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid.
Bovendien had verdachte een ploertendoder, (nog) een vuurwapen – niet het wapen waarmee [slachtoffer] is beschoten, dat niet meer is aangetroffen – en munitie in zijn bezit. Het ongecontroleerde bezit van een ploertendoder, een vuurwapen en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft (potentieel) een grote maatschappelijke impact. Ook in deze zaak is gebleken dat het bezit van een vuurwapen leidt tot het gebruik daarvan, met alle schadelijke gevolgen van dien.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 18 maart 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict en voor handelen in strijd met de Wet wapens en munitie.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsadvies van 7 november 2024 waaruit de persoonlijke omstandigheden van verdachte blijken. Omdat verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen, kan de reclassering geen verbanden leggen tussen de persoon van verdachte en de verdenking. De reclassering merkt op dat het delict heeft plaatsgevonden binnen een bestaand conflict met een bekende van verdachte. Verdachte heeft voor eigen rechter gespeeld. Er zijn zorgen hoe dit conflict zich verder zal ontwikkelen. Deze zorgen worden vergroot doordat verdachte eerder in aanraking kwam met justitie voor geweld en wapenbezit. De reclassering kan geen inschatting geven van het recidiverisico.
De op te leggen straf en maatregel
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Ook heeft de rechtbank, in strafverzwarende zin, meegewogen dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven en daarmee geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor hetgeen hij [slachtoffer] heeft aangedaan.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Ter bescherming van het slachtoffer zal de rechtbank daarnaast een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr opleggen met daarin een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer]. De rechtbank is van oordeel dat het contactverbod dadelijk uitvoerbaar moet zijn. De rechtbank houdt er ernstig rekening mee dat verdachte opnieuw een strafbaar feit jegens [slachtoffer] zal plegen of zich belastend jegens hem zal gedragen.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de justitiële documentatie van verdachte, de achtergrond ten aanzien van het delict, de aard en ernst van het strafbare feit en de proceshouding van verdachte. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat oplegging van de maatregel noodzakelijk is.
De rechtbank zal geen locatieverbod voor de woning van [slachtoffer] aan verdachte opleggen, nu [slachtoffer] niet wil dat zijn verblijfsadres bij verdachte bekend wordt. Daarnaast acht de rechtbank het contactverbod afdoende ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 94.248,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten ziekenhuis € 16.323,93
- kosten behandeling psycholoog € 383,50
- kosten apotheek € 256,99
- kosten parkeren € 32,50
- ziekenhuisdaggeldvergoeding € 385,00
- toekomstige apotheekkosten € 367,03.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 75.000,-- gevorderd en
ter vergoeding van reputatieschade wordt een bedrag van € 1.500,-- gevorderd.
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 76.559,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten parkeren ziekenhuis € 147,15
- kosten procedure rechtbank € 371,--
- inkomensverlies € 66.041,--.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 10.000,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] in het geheel kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde].
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer], samengevat, op het volgende standpunt gesteld. De vordering ten aanzien van de medische kosten moet worden afgewezen. De raadsman acht het onbegrijpelijk, gelet op de wettelijke verplichting in Nederland om een zorgverzekering te hebben, dat het slachtoffer niet beschikte over een zorgverzekering. Voor het overige kan de vordering met betrekking tot de materiële schade worden toegewezen. De gevorderde immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd tot een bedrag van € 20.000,--.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van [benadeelde] op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de gederfde inkomsten en de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen dan wel te matigen.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
De vordering van [slachtoffer]
Materiële schade
De opgevoerde schadeposten parkeerkosten in verband met bezoeken ziekenhuis van
€ 32,50, ziekenhuisdaggeldvergoeding van € 385,00 en toekomstige apotheekkosten van
€ 367,03 zijn niet betwist en voldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze schadeposten dan ook toewijzen.
Wat betreft de gevorderde medische kosten (ziekenhuis, psycholoog en apotheek) van
€ 16.964,42 heeft [slachtoffer] in de toelichting op de vordering gesteld dat hij in de periode dat deze kosten zijn gemaakt niet beschikte over een zorgverzekering. Ter zitting is namens [slachtoffer] naar voren gebracht dat hij in de periode dat de kosten zijn gemaakt niet stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP), niet op een woonadres en niet op een briefadres, en dat het daarom niet mogelijk was om een zorgverzekering af te sluiten. Daarmee heeft [slachtoffer] zijn stelling naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd, terwijl dat eenvoudig had gekund, daar voldoende gelegenheid voor is geweest en dat ook op zijn weg had gelegen, niet alleen gelet op de betwisting van die stelling, maar ook gelet op de wettelijke verzekeringsplicht en de financiële consequenties van het niet afsluiten van een zorgverzekering. De rechtbank wijst deze schadepost daarom af.
Conclusie
Aan materiële schade zal worden toegewezen een bedrag van € 784,53 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal voor het overige deel van € 16.964,42 worden afgewezen.
Immateriële schade
Omdat [slachtoffer] ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, heeft hij op grond van het bepaalde in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding.
De rechtbank zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid en gelet op bedragen die zijn toegewezen in zaken die (min of meer) vergelijkbaar zijn met deze zaak vaststellen op € 30.000,--. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, de aard en ernst van het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen en de overige gevolgen die het feit voor hem hebben gehad. In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde feit elf dagen in het ziekenhuis heeft gelegen, dat diverse organen zijn beschadigd en zijn milt is verwijderd, waardoor hij twee jaar lang antibioticum zal moeten slikken en waar hij een ontsierend litteken op zijn lichaam aan heeft overgehouden. Zowel het operatief ingrijpen als het langdurig gebruik van antibioticum kan in de toekomst risico’s met zich brengen. Daarnaast is sprake van psychische klachten, waarvoor [slachtoffer] in behandeling is bij een psycholoog.
Conclusie
De gevorderde immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 30.000,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. [slachtoffer] zal in het overige deel van de vordering van € 45.000,-- niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank zal bepalen dat [slachtoffer] de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Reputatieschade
De rechtbank zal de gevorderde reputatieschade van € 1.500,-- afwijzen, omdat niet is gebleken dat [slachtoffer] enige vorm van reputatieschade heeft geleden. Uit de overgelegde stukken en de toelichting daarop ter zitting volgt dat de vermeende schade betrekking heeft op VIP-Queen B.V. waarvan ten tijde van het bewezenverklaarde feit niet [slachtoffer] maar zijn partner [benadeelde] enig aandeelhouder en bestuurder was.
8.4.2
De vordering van [benadeelde]
Materiële schade
De opgevoerde schadeposten zien op vermeende schade van [benadeelde] dan wel VIP-Queen B.V. Beiden zijn niet als rechtstreeks (primair) slachtoffer van het bewezenverklaarde feit aan te merken, omdat zij niet rechtstreeks zijn getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Dat geldt alleen voor [slachtoffer]. Daarom is geen sprake van rechtstreekse schade als gevolg van het bewezenverklaarde feit en zal de rechtbank [benadeelde] op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Immateriële schade
De gevorderde immateriële schade heeft volgens de namens [benadeelde] gegeven toelichting betrekking op shockschade, vanwege de directe confrontatie met (de gevolgen van) het schietincident.
Schokschade kan worden gevorderd door het secundaire slachtoffer. Uit rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:958) volgt dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Uit die emotionele shock moet geestelijk letsel zijn voortgevloeid. Vereist is dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Dit kan op basis van een waarneming van een psychiater dat sprake is van geestelijk letsel (in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld), maar ook op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige, zoals een psycholoog of huisarts.
In dit geval is geen waarneming van een psychiater of rapportage van een psycholoog of huisarts overgelegd, zodat het bestaan van geestelijk letsel niet naar de vereiste objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. De gevorderde shockschade kan daarom niet worden toegewezen.
De rechtbank acht het niet ondenkbaar dat [benadeelde] in een later stadium alsnog aan de hand van een deskundigenverklaring kan onderbouwen dat sprake is van geestelijk letsel. De rechtbank zal [benadeelde] daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van shockschade en bepalen dat [benadeelde] de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8.5.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 188 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 38w en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf: poging tot moord;
feit 2
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 3
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidals
bedoeld in artikel 38v Sr voor de duur van
5 (vijf) jaren;
- beveelt dat de verdachte gedurende 5 (vijf) jaren op geen enkele wijze – direct of
indirect – contact op zal nemen, zoeken of hebben met [slachtoffer];
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel per overtreding wordt vervangen door
2 (twee) wekenhechtenis en bepaalt daarbij dat de maximale hechtenis zes maanden bedraagt;
- beveelt dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet
worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich
belastend zal gedragen jegens [slachtoffer];
- toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
schadevergoeding
[slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] af tot een bedrag van € 18.464,42;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 30.784,53 (bestaande uit € 784,53 materiële schade en € 30.000,-- immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1 primair): van een bedrag van € 30.784,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2024;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 30.784,53, (zegge: dertigduizend zevenhonderdvierentachtig euro en drieënvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 188 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer], voor een deel van € 45.000,-- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[benadeelde]
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Miltenburg, voorzitter, mr. E. Venekatte en
mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025.
Mr. A.M.G. Ellenbroek is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2024405896 (Niger24). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] van 7 augustus 2024, voor zover inhoudende (pagina’s 383 – 387):
Maandag (de rechtbank begrijpt: 5 augustus 2024) kreeg ik een appje van ‘[naam 1]’ dat ze graag een keer wilde langskomen. We hebben afgesproken op 6 augustus 2024 om 08:30 uur. We, [benadeelde] (de rechtbank begrijpt: [benadeelde]) en ik, zijn naar de winkel gereden. Ik stapte uit de auto en liep naar de overkant en ik zag uit een donkere Volkswagen bus komen aanrijden. Die stopte naast mij en ik zag [verdachte] aan de bijrijderskant uitstappen. Ik hoorde hem zeggen: “Jij wou me opblazen maar nou maak ik jou kapot”. Ik draaide weg en hij trok een revolver. En toen schoot hij.
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer] van 14 augustus 2024, voor zover inhoudende (pagina’s 388 – 389):
Toen ik de straat over liep zag ik [verdachte] gelijk in de bus zitten. Ik zag het aan de tatoeages in zijn gezicht. Ik zag ook dat hij een grijze capuchon over zijn hoofd droeg.
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer] van 23 oktober 2024, met bijlage, voor zover inhoudende (pagina’s 393 – 397):
V: Wat was toen jullie onderlinge afstand toen jullie elkaar achter de bus tegen kwamen?
A: Een meter of drie. Nadat ik geraakt was heb ik nog een paar stappen gezet en toen viel ik neer.
Een schriftelijk bescheid, te weten een forensische medische letselrapportage van het Landelijk Onderzoeks- en Expertisebureau FMO, van T. Geldeman, forensisch arts en H. Stigter, forensisch arts en NRGD-geregistreerd rapporteur, van 27 januari 2025, voor zover inhoudende (pagina’s 1 – 19):
Betreffende [slachtoffer].
Het letsel in de linkerflank betreft een inschotverwonding met naastliggende bloeduitstorting.
Het totale letselbeeld was zonder meer levensbedreigend, waarvoor acuut medisch
ingrijpen noodzakelijk was. Zonder medisch ingrijpen was betrokkene vrijwel zeker komen
te overlijden.
Het projectiel is hierbij (voelbaar) in de rechterzijde van de bovenbuik geëindigd. In de buurt van dit traject bevindt zich tevens de grote buikslagader, de grote buikader, de maag en het darmpakket. Met name letsel van de grote buikslagader leidt tot een zeer snelle verbloeding, waarbij acuut medisch handelen vereist is om een leven te redden. Perforatie van de maag en/of darmen leidt tot lekkage van maag- en darmsappen met als gevolg een hoog risico op een buikvliesontsteking. Een buikvliesontsteking is levensbedreigend en kan fataal aflopen.
Het slachtoffer is uitgebreid geopereerd na het incident. De milt is verwijderd, het letsel aan de alvleesklier is behandeld en zowel de maag als de darmen zijn uitgebreid geïnspecteerd op letsel. De buikoperatie heeft een groot litteken op de buik als gevolg.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 1 oktober 2024, voor zover inhoudende (pagina’s 169 – 181):
Medeplichtigheid / medeplegen poging doodslag op 6 augustus 2024 in [plaats 2]
V: Wat kun je ons hier over verklaren?
A: […] [alias] vroeg of ik mee wou iemand wegbrengen.
V: Wat vroeg hij dan?
A: Ja kun je mij weg brengen. Die tattoo man. Naar [plaats 2].
O: Op de dag van de schietpartij, je wordt 's ochtends wakker.
V: En toen? Hoe wist waar je moest zijn?
A: […] ik had gewoon contact met die jongen. Hij vroeg kun je mij daar ophalen.
V: Die jongen, hebben we daar een naam bij?
A: Ik denk [verdachte], hele gezicht onder de tattoos.
V: Waar ben je vervolgens naar toe gereden?
A: Naar [plaats 1]. Bij die kerk daar, in het begin van [plaats 1].
V: Hoe wist je waar je naar toe moest?
A: Dat zei hij. Hij wist waar ik naar toe moest. Hij wees mij de weg.
V: Hoe zag hij er die dag eruit?
A: […] Donker jasje, capuchon op. Bril op. Hele kop vol tattoos.
V: Waar ben je naar toe gereden?
A: Naar [plaats 2].
V: Hoe was de rolverdeling in de auto?
A: Hij zei ja stop maar even hier. Dus dat heb ik gedaan. […] Hij is toen uitgestapt en heeft weet ik wat veel gedaan.
V: Kun je ons vertellen wat er vervolgens is gebeurd?
A: Hij is vervolgens uitgestapt en daarna weer ingestapt.
V: Op welk moment is hij uitgestapt?
A: Op het moment dat we daar langs reden.
V: Waar langs?
A: Langs die zaak, stukje verder nog.
V: Wat zei [verdachte] tegen jou toen hij weer instapte?
A: Hij zei: “ Rijden Rijden Rijden”.
V: Zijn jullie nog ergens gestopt?
A: Ja. Daarna heb ik hem weggebracht naar [plaats 1].
V: Wat had [verdachte] aan toen hij weer in de bus stapte?
A: Volgens mij trainingsbroek en een ding met capuchon.
V: Voor de duidelijkheid, jij bent die dag de bestuurder van de Volkswagen Transporter?
A: Ja.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek persoon van verbalisanten [verbalisant 1] en
[verbalisant 2] van 6 augustus 2024, voor zover inhoudende (pagina’s 500 – 501):
Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb verdachte [verdachte] door middel van een schiethandenset bemonsterd op de aanwezigheid van eventuele kruitresten. Deze bemonsteringen heb ik, veiliggesteld onder het volgende SIN: [code].
Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het NFI over het schotrestenonderzoek naar aanleiding van schietincident in Enschede op 6 augustus 2024, met bijlage van 6 september 2024, voor zover inhoudende (pagina’s 502 – 521):
SIN Omschrijving
[code] overige, stub; schiethand; beide handen verdachte
De bevindingen van het onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten op de
onderzoeksset schiethanden [[code]] waarmee de handen van verdachte [verdachte]
zijn bemonsterd, zijn zeer veel waarschijnlijker [4] wanneer er schotresten op deze
bemonsteringen aanwezig zijn, dan wanneer er géén schotresten op deze bemonsteringen
aanwezig zijn.
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] van 8 augustus 2024, voor zover inhoudende (pagina’s 453 – 470):
Op 6 augustus 2024 heeft er aan de [adres 1] in Enschede, ter hoogte van
het bedrijfspand [bedrijf] een schietincident plaats gevonden. In het belang van het onderzoek zijn er bewegende camerabeelden vrijwillig afgestaan door de eigenaren van [bedrijf].
Deze beelden zijn van 6 augustus 2024, vanaf de voorgevel van het bedrijfspand [bedrijf]
, gericht op de straat [adres 1] te Enschede. Tussen de tijdstippen 05:03:40 (06:06:40) - 08:08:33 (09:11:33).
Ik, verbalisant heb deze beelden bekeken en uitgewerkt.
Opmerking verbalisant:
De tijdstippen van de camerabeelden lopen 1 uur en 3 minuten achter op de werkelijke tijd.
07:12:32 (08:15:32)
De zwarte bus rijdt door de [adres 1]. Onder de voorgrill van de zwarte bus is duidelijk een zogenaamde “Bull Bar” zichtbaar.
[Afbeelding]
07:12:34 (08:15:34)
Linksonder in beeld verschijnt een zwarte bus. Deze rijdt door naar het einde van de straat.
[Afbeelding]
07:13:02 (08:16:02)
De zwarte bus stopt en parkeert de auto paraat op de parkeerplaats linksboven in beeld.
[Afbeelding]
07:21:38 (08:24:38)
Linksonder in beeld verschijnt een goudgele auto en stopt tegenover het pand [bedrijf].
[Afbeelding]
07:21:54 (08:24:54)
De portier rechtsvoor, van de gele auto wordt geopend en de zwarte bus die links aan het eind van de straat geparkeerd stond, begint te rijden.
[Afbeelding]
07:22:03 (08:25:03)
Er stapt een NNman1 rechtsvoor, uit de gele auto, gekleed in een lichtgekleurd T shirt en korte broek.
[Afbeelding]
07:22:10 (08:25:10)
NNman1, vanaf nu aangeduid als [slachtoffer] loopt naar de overkant richting het pand [bedrijf].
De zwarte bus nadert in de richting van [slachtoffer].
[Afbeelding]
07:22:12 (08:25:12)
[slachtoffer] kijkt al lopend naar de naderende zwarte bus.
[Afbeelding]
07:22:15 (08:25:15)
De zwarte bus komt tot stilstand naast de gele auto. [slachtoffer] loopt om de bloembak heen en loopt naar de achterkant van de zwarte bus. Onder de voorgrill van de zwarte bus is duidelijk een zogenaamde “Bull Bar” zichtbaar.
[Afbeelding]
07:22:16 (08:25:16)
De rechter portier van de zwarte bus wordt geopend en er stapt een NNpersoon 1 uit. Deze
NNpersoon 1 draagt donkere kleding.
[Afbeelding]
07:22:18 (08:25:18)
[slachtoffer] verdwijnt achter de zwarte bus.
[Afbeelding]
07:22:25 (08:25:25)
De NNpersoon 1 in het donker gekleed stapt in de wegrijdende zwarte bus.
[Afbeelding]
07:22:25 (08:25:25)
De zwarte bus rijdt met volle vaart weg. Achterlatend slachtoffer [slachtoffer], die op straat ligt. De zwarte bus verdwijnt links uit het beeld.
[Afbeelding]
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] van 15 augustus 2024, voor zover inhoudende (pagina’s 592 - 597):
Op 6 augustus 2024, was ik, verbalisant [verbalisant 4], belast met een zoeking op grond van de
Wet Wapens en Munitie. Dit naar aanleiding van een schietincident in Enschede. De zoeking vond plaats aan [adres 3] in [plaats 1]. Dit betrof de woning van verdachte [verdachte].
Het navolgende werd bevonden:
[Afbeelding]
Het proces-verbaal veiligstellen gegevens en bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] van
9 augustus 2024, voor zover inhoudende (pagina’s 630 – 632):
Op 8 augustus 2024 werd het navolgende toestel bij het Team Digitale Opsporing aangeboden voor onderzoek:
Telefoon ([slachtoffer])
Merk: Samsung
Type: SM-F721B
IMEI1: [nummer]
Onderzoek laatste WhatsApp gesprekken
Op verzoek van het onderzoeksteam heb ik handmatig onderzoek verricht in de Samsung telefoon, specifiek naar de laatst gevoerde WhatsApp gesprekken.
Na handmatig onderzoek trof ik binnen de applicatie WhatsApp een gesprek aan met het telefoonnummer “+[telefoonnummer]”. Ik zag dat dit gesprek op 5 augustus 2024 tot stand was gekomen. Ik zag dat binnen dit gesprek een afspraak werd gemaakt voor 6 augustus rond half 9. Vervolgens heb ik, verbalisant, foto’s gemaakt van het Whatsapp gesprek.
[Afbeelding]
Afbeelding 1 en 2: foto’s van WhatsApp gesprek met telefoonnummer “+[telefoonnummer]".
[Afbeelding]
Afbeelding 3: foto van WhatsApp gesprek met telefoonnummer “+[telefoonnummer]".
Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel van Lebara Mobiel, van 12 augustus 2024, voor zover inhoudende (pagina: 634):
In reactie op uw vordering met het kenmerk: +[telefoonnummer].
NAW-gegevens: [verdachte] , [adres 3].
Gegevens aangemeld bij de aankoop van een Lebara sim only abonnement op 25 juni 2024.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] van 8 augustus 2024, voor zover inhoudende (pagina’s 437 – 443):
Op 6 augustus 2024 omstreeks 08.25 uur vond er een schietincident plaats aan de [adres 1] te Enschede. Omstreeks 08.56 uur werd [verdachte] als verdachte aangehouden voor dit schietincident. [verdachte] werd aangehouden voor zijn woning aan de [adres 3] te [plaats 1].
Er werden een groot aantal voor in beslagname vatbare voorwerpen in beslag genomen waaronder de recorder van het in de woning aanwezige camerasysteem.
De beelden op deze in beslag genomen recorder van 6 augustus 2024 werden veiliggesteld.
Ik heb de camerabeelden bekeken. Ik heb mij gericht op het verlaten van en terugkomst van verdachte [verdachte] bij zijn woning. Hieronder zijn enkele screenshots weergegeven.
Verlaten woning:
[Afbeelding]
Op de beelden is te zien dat [verdachte] de woning op 6 augustus 2024 omstreeks 7.45 uur verlaat. Te zien is dat verdachte een donkere broek, een donker T-shirt met daarover een donkergekleurde trui/vest met capuchon, een zogeheten hoodie draagt.
Terugkomst woning:
[Afbeelding]
Te zien is dat [verdachte] bij terugkomst bij zijn woning op 6 augustus 2024 omstreeks 8.51 uur geen hoodie meer draagt. Wel is te zien dat zijn T-shirt een wit merkteken op de linker bovenzijde heeft.
Aanhouding:
[Afbeelding]
Te zien is dat [verdachte] bij zijn aanhouding op 6 augustus 2024 omstreeks 08.56 uur een donkerkleurig T-shirt draagt zonder merkteken.
Feiten 2, 3 en 4
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant M. Schreurs, van 7 augustus 2024, voor zover inhoudende (pagina’s 417 – 420):
Ik heb op 6 augustus 2024 de woning aan de [adres 3] te [plaats 1] ter doorzoeking
Wet Wapens en Munitie betreden. Tijdens de doorzoeking zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- kogel 7.65 GECO, open zwarte stellingkast in slaapkamer verdachte;
- ploertendoder, open zwarte stellingkast in slaapkamer verdachte;
- een vuurwapen, onder de haard in de achtertuin;
- losse munitie in een plastic tas, onder de haard in de achtertuin.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 7] van 14 oktober 2024, voor zover inhoudende (pagina’s 989 – 994):
Op 6 augustus 2024 werd een woning aan de [adres 3] in [plaats 1] doorzocht. Deze woning wordt bewoond door [verdachte] en zijn ouders.
Tijdens de doorzoeking werden in een ombouw van een haard onder de overkapping in de
achtertuin een aantal tassen inbeslaggenomen met daarin twee vuurwapens en munitie.
[Afbeelding]
Bij de inbeslaggenomen voorwerpen zat een doosje met daarin 37 kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot kaliber 9mm.
[Afbeelding]
Het betrof een plastic houder met daarin 2 kogelpatronen.
  • 1 kogelpatroon van het merk Sellier & Bellot, kaliber 9mm
  • 1 kogelpatroon van het merk Guilio Fiocchi & Co uit Lecco, Italië (G.F.L), kaliber 7.65 mm.
[Afbeelding]
In de witte plastic tas zaten 26 kogelpatronen.
  • 25 kogelpatronen van het merk G.F.L., kaliber 7.65 mm
  • 1 kogelpatroon van het merk G.F.L, kaliber 6.35 mm.
[Afbeelding]
In een stuk keukenrol zaten 8 kogelpatronen.
  • 6 kogelpatronen van drie verschillende merken (Geco, PPU en Sintox), kaliber 7.65mm en
  • 2 kogelpatronen van het merk G.F.L. in het kaliber 6.35mm.
[Afbeelding]
Het betroffen kogelpatronen van 3 verschillende kalibers.
  • 2 kogelpatronen van het merk CBC, kaliber .32 S&W L;
  • .32 komt overeen met 7.65mm;
- 10 kogelpatronen van verschillende merken, Sellier & Belliot, Geco en PPU in het kaliber 7.65 mm;
- 11 kogelpatronen van het merk Sellier & Belliot, kaliber 9mm, type Luger.
Dit is munitie, in de zin van artikel 1 lid 1 onder 4°, gelet op artikel 2 lid 2, Categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
Het proces-verbaal onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant 8] van 7 oktober 2024, met bijlage, voor zover inhoudende (pagina’s 969 – 976):
Ik stelde een onderzoek in naar de voorwerpen die op 6 augustus 2024 te [plaats 1] in beslag waren genomen.
Ik, verbalisant, zag dat op het pistool het merklogo van Astra, "ASTRA GUERNICA-SPAIN
MOD. CUB" en kaliberaanduiding "6,35 (.25)" stonden vermeld. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Ten tijde van inbeslagneming was er ook een passend patroonmagazijn aanwezig dat gevuld was met 6 kogelpatronen van het kaliber 6.35mm br. De kogelpatronen waren voorzien van de bodemstempel "Geco 6.35". Deze kogelpatronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 7] van 11 oktober 2024, voor zover inhoudende (pagina’s 948 – 949):
Tijdens de doorzoeking werd op de slaapkamer van [verdachte], een voorwerp aangetroffen
waarvan vermoed werd dat het munitie betrof. Het voorwerp werd aan mij overgedragen voor nader onderzoek.
[Afbeelding]
Ik zag dat het een volmantelpatroon van het merk Geco betrof in het kaliber 7.65 mm.
Dit is munitie, in de zin van artikel 1 lid 1 onder 4°, gelet op artikel 2 lid 2, Categorie III van
de Wet wapens en munitie.
Het proces-verbaal onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant 8] van 14 oktober 2024, met bijlage, voor zover inhoudende (pagina’s 960 – 968):
Ik stelde een onderzoek in naar de voorwerpen die op 6 augustus 2024 te [plaats 1] in beslag waren genomen. Ten tijde van inbeslagneming was het pistool/vuurwapen geladen met een kogelpatroon van het kaliber .22 kort. Deze kogelpatroon is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 7] van 11 oktober 2024, voor zover inhoudende (pagina’s 995 – 996):
Op 6 augustus 2024 werd een woning aan de [adres 3] in [plaats 1] doorzocht. Tijdens de doorzoeking werd op de slaapkamer van [verdachte] , een voorwerp aangetroffen waarvan vermoed werd dat het een ploertendoder betrof. Het voorwerp is een ploertendoder omdat het voorwerp aan de definitie van een ploertendoder voldoet. Die definitie luidt: een ploertendoder is een voorwerp met een verende en/of uitschuifbare staaf met een verzwaard uiteinde.
STRAFBAARSTELLING WAPEN:
Soort wapen : een ploertendoder
Categorie : 1 onder 3
Verbodsartikel : 13 lid 1 WWM
Strafartikel : 55 lid 1 WWM
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 7] van 5 november 2024, voor zover inhoudende (pagina’s 1013 – 1014):
Op 5 november 2024 omstreeks 13.00 uur heb ik een brief bezorgd bij [naam 2] en [naam 3]
. In die brief is vermeld dat op 6 augustus 2024 twee vuurwapens en 96 kogelpatronen in hun woning zijn aangetroffen en dat zij als verdachte zijn aangemerkt.
Na het bezorgen van de brief werd ik gebeld door [naam 2], de vader van [verdachte] . Hij vertelde dat de vuurwapens van zijn zoon waren.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 7] van 12 oktober 2024,
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 13 november 2024, met bijlagen, pagina’s 294 – 307.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 9] van 11 augustus 2024,
4.zeer veel waarschijnlijker, ordegrootte bewijskracht 10.000-1.000.000