Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.De bewijsmotivering
het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of’ en ‘
als passagier gebruik te maken van een auto met kenteken [kenteken] waarin op 9 april 2024 126 kg crystal meth is aangetroffen’. Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde periode van het onder 1 ten laste gelegde feit verkort kan worden tot een periode vanaf 26 maart 2024.
‘als passagier gebruik te maken van een auto met kenteken [kenteken] waarin op 9 april 2024 126 kg crystal meth is aangetroffen’. Voor het overige ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 april 2025, voor zover inhoudend de bekennende verklaring van verdachte;
- Het proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2024 (pagina’s 270 tot en met 295);
- Het proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2024 (pagina’s 296 tot en met 312 );
- Het proces-verbaal van bevindingen van 23 april 2024 (pagina’s 203 tot en met 210).
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 april 2025, voor zover inhoudend de bekennende verklaring van verdachte;
- Het proces-verbaal van bevindingen van 5 juni 2024 (pagina’s 255 tot en met 258).
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 april 2025, voor zover inhoudend de bekennende verklaring van verdachte;
- Het proces-verbaal ‘Onderzoek munitie’ van 26 juni 2024 (pagina’s 260 en 261).
4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van het feit;
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
5.De strafbaarheid van verdachte
6.De op te leggen straf of maatregel
7.De toegepaste wettelijke voorschriften
8.De beslissing
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van het feit;
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
gevangenisstrafvoor de duur van
232 (tweehonderdentweeëndertig) dagen;
90 (negentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bijzondere voorwaardendat verdachte:
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren;
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;