ECLI:NL:RBOVE:2025:2309

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
ak_24_2623
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet open overheid

Op 17 maart 2022 hebben de verzoekers om informatie een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft op 30 november 2022 een deel van het verzoek toegewezen, maar zowel de verzoekers als eiseres, Duka Production B.V., hebben bezwaar gemaakt. Op 23 april 2024 heeft de minister de bezwaren gegrond verklaard, waarop eiseres beroep heeft ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 3 juli 2024 het verzoek van eiseres toegewezen en de openbaarmaking van de documenten geschorst.

De rechtbank Overijssel heeft op 10 april 2025 het beroep van eiseres behandeld. De rechtbank oordeelt dat de besluitvorming van de minister niet zorgvuldig is geweest en dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank stelt vast dat er persoonsgegevens en bedrijfsgegevens in de documenten zijn aangetroffen, en dat de minister niet voldoende heeft onderbouwd waarom deze documenten openbaar gemaakt mogen worden. De rechtbank benadrukt dat de minister eiseres de gelegenheid moet geven om haar standpunt te verduidelijken en de documenten opnieuw te beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2623

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Duka Production B.V., gevestigd te Ommen, eiseres

en

De minister van Infrastructuur en Waterstaat, de minister

(gemachtigde: [gemachtigde]).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel: de verzoekers om informatie
(gemachtigde: mr. L.J.L. Heukels).

Inleiding

1. Op 17 maart 2022 heeft de gemachtigde van de derde-partij (de verzoekers om informatie) een verzoek gedaan om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (de ILT), toezichthouder van de minister.
1.1.
Bij besluit van 30 november 2022 heeft de minister het verzoek deels toegewezen. Zowel eiseres als de verzoekers om informatie hebben bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 23 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van zowel eiseres als de verzoekers om informatie gegrond verklaard. Eiseres heeft hierop beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening teneinde de openbaarmaking van de documenten op te schorten.
1.3.
Bij uitspraak van 3 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening van eiseres toegewezen en bepaald dat de door de verzoekers om informatie verzochte documenten in ieder geval gedurende het beroep niet openbaar worden gemaakt en het bestreden besluit van 23 april 2024 geschorst tot de uitspraak op het beroep.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, verschenen bij [naam] en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekers om informatie hebben per e-mail op 17 maart 2022 de ILT verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op Duka B.V., Duka Production B.V. en Dutrirock. Hieronder verstaan zij in ieder geval alle correspondentie, rapporten, memo’s, verslagen, besluiten en verweerstukken in de tijdsperiode 1 januari 2019 tot en met 17 maart 2022.
3. Bij de behandeling van het verzoek om informatie heeft de minister eiseres in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen, omdat zij als derde-belanghebbende bij het verzoek is betrokken. Eiseres heeft een zienswijze ingediend.
4. Bij besluit van 30 november 2022 heeft de minister het verzoek toegewezen en besloten om 355 gevonden documenten gedeeltelijk openbaar te maken. De minister heeft (een gedeelte van) documenten geweigerd openbaar te maken omdat het gaat om bedrijfs- en fabricagegegevens die in vertrouwen aan de overheid zijn medegedeeld (artikel 5.1, eerste lid aanhef en onder c, van de Woo). Ook heeft de minister geweigerd informatie te openbaren wegens het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer (artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo). Met toepassing van artikel 4.4, vierde lid, van de Wet open overheid (Woo) heeft de minister besloten tot uitgestelde openbaarmaking.
5. Hierna heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals beschreven in de Inleiding.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of de minister openbaarmaking van een gedeelte van de documenten had moeten weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en draagt de minister op een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat het verzoek om informatie is gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur en dateert van voor de inwerkingtreding van de Woo op 1 mei 2022. Het primaire en bestreden besluit dateren van na inwerkingtreding van de Woo. Omdat de Woo niet voorziet in overgangsrecht, is deze wet direct op 1 mei 2022 in werking getreden en zijn op alle besluiten die dateren van na 1 mei 2022 de bepalingen van de Woo van toepassing, ongeacht of het Wob-verzoek voor die datum is ingediend. [1]
Het beroep
9. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de minister het Woo-verzoek in zijn geheel dient af te wijzen en de gevraagde informatie op grond van de artikelen 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo (vertrouwelijk medegedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens), 5.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woo (persoonsgegevens) en 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, van de Woo (overige bedrijfs- en fabricagegegevens) niet openbaar mag maken. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat de minister bij openbaarmaking van de documenten alle passages weg dient te halen waar de hiervoor genoemde weigeringsgronden van de Woo op zien, voordat er over wordt gegaan tot openbaarmaking.
10. De rechtbank leest in het beroep van eiseres op de uitzonderingsgrond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woo de toepassing van de weigeringsgrond genoemd onder artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo (bescherming van de persoonlijke levenssfeer).
11. De minister stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat de besluitvorming weloverwogen heeft plaatsgevonden en dat eiseres niet voldoende concreet heeft aangevoerd waarom bepaalde (passages van) documenten niet openbaar gemaakt zouden mogen worden.
De beoordeling
12. De rechtbank oordeelt dat de besluitvorming van de minister onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Zij overweegt hiertoe als volgt.
12.1.
Het standpunt van de minister dat eiseres onvoldoende concreet heeft gemaakt waarom bepaalde documenten of gedeeltes daarvan niet openbaar mogen worden, kan de rechtbank niet volgen. Eiseres heeft naar aanleiding van het voorgenomen primaire besluit een zienswijze ingediend bij de minister. Ook heeft zij bezwaar gemaakt tegen het Woo-besluit van 30 november 2022, waarna een hoorzitting heeft plaatsgevonden. In de bezwaarfase heeft zij een lijst met documenten overgelegd waarvan zij vond dat deze vertrouwelijk waren en niet geopenbaard mochten worden. Eiseres heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk voldoende gemotiveerd waarom zij het niet eens was met het besluit van 30 november 2022. Dat eiseres haar standpunt niet per document en/of passage heeft geconcretiseerd, doet daar niet aan af. Indien het standpunt van eiseres in een eerder stadium van de procedure voor de minister onvoldoende concreet was, had het op de weg van de minister gelegen om te vragen om verduidelijking en/of onderbouwing van het (gemotiveerde) standpunt van eiseres dat (delen van) documenten niet openbaar gemaakt mogen worden in verband met de vertrouwelijkheid van de inhoud ervan. De minister heeft dat echter nagelaten.
12.2.
Nu de minister heeft nagelaten de hierboven genoemde concretisering aan eiseres te vragen, constateert de rechtbank dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en daarmee in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
13. Daarnaast heeft de rechtbank op basis van een steekproef met betrekking tot de openbaar te maken documenten meerdere keren persoonsgegevens aangetroffen (zoals in de documenten met nummer 49, 119a en 174) en mogelijke bedrijfs- en fabricagegegevens (zoals bijvoorbeeld in de documenten met nummer 57a en 89a). Uit het bestreden besluit kan de rechtbank niet afleiden waarom de minister vindt dat deze documenten wel openbaar gemaakt mogen worden, in weerwil van wat eiseres heeft aangevoerd. Daarom is het bestreden besluit ook onvoldoende gemotiveerd.
14. Om de hierboven genoemde redenen zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen.
15. De rechtbank realiseert zich dat er reeds geruime tijd is verstreken sinds het indienen van het Wob-verzoek en alle partijen belang hebben bij een spoedige afronding van deze zaak. Omdat de rechtbank niet de benodigde expertise heeft om zonder concreet gemaakte standpunten van partijen ten aanzien van de mogelijke vertrouwelijkheid van de inhoudelijke documenten zelf te beoordelen of een weigeringsgrond toepasselijk is en de rechtbank het besluit van de minister behoort te toetsen, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan verweerder op te dragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen. Dat betekent concreet dat – voor zover de minister het standpunt van eiseres thans nog onvoldoende duidelijk vindt – de minister eiseres in de gelegenheid moet stellen tot verduidelijking en/of onderbouwing van het standpunt dat (delen van) documenten niet openbaar gemaakt mogen worden in verband met de vertrouwelijkheid van de inhoud ervan. Voorts dient de minister de documenten opnieuw te beoordelen en, voor zover de minister afwijkend van het standpunt van eiseres toch besluit tot openbaarmaking van documenten en/of passages, het besluit te motiveren, zodanig dat de rechtbank het besluit van de minister kan toetsen, mocht door eiseres of de verzoekers om informatie opnieuw beroep wordt ingesteld.
16. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor acht weken.
17. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit op bezwaar van 23 april 2024;
- draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 371,- aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de ABRvS van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1223.