ECLI:NL:RBOVE:2025:230

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
C/08/313720 / HA ZA 24-183
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van erfafscheidingen en beoordeling van eigendomsrechten tussen buren

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, hebben eisers vorderingen ingesteld tegen gedaagden wegens het gedeeltelijk plaatsen van een schutting en beukenhaag over de erfgrens. De rechtbank heeft op 15 januari 2025 uitspraak gedaan. De eisers, [eiser c.s.], hebben gevorderd dat de schutting en beukenhaag verwijderd worden, en dat er een verbod wordt opgelegd voor andere erfafscheidingen dan een beukenhaag van 80 centimeter. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen tot verwijdering van de schutting en de beukenhaag toewijsbaar zijn, omdat deze een inbreuk maken op het eigendomsrecht van de eisers. De gedaagden, [gedaagde c.s.], hebben erkend dat de schutting en een deel van de carport over de erfgrens zijn gebouwd, maar hebben verweer gevoerd op basis van misbruik van recht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van de eisers bij verwijdering van de schutting en beukenhaag zwaarder wegen dan de belangen van de gedaagden. De vordering tot verwijdering van de carport is afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat de hinder voor de eisers beperkt is en de gedaagden aanzienlijke kosten zouden moeten maken voor verwijdering. De vordering tot verwijdering van de boom is ook afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze zich binnen de verboden zone bevond. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/313720 / HA ZA 24-183
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van

1.[eiser] ,

2.[eiseres] ,

beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser c.s.] ,
advocaat: mr. H.J.F. Dullemond,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.[gedaagde 2] ,

beiden wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde c.s.] ,
advocaat: mr. D.E.J. Maes.

1.Inleiding en samenvatting

1.1.
[eiser c.s.] en [gedaagde c.s.] zijn buren. [gedaagde c.s.] hebben hun schutting en beukenhaag gedeeltelijk over de erfgrens geplaatst, en daarmee op de grond van [eiser c.s.] . De vorderingen van [eiser c.s.] om die te verwijderen, zullen worden toegewezen. De ook over de erfgrens gebouwde carport en een boom bij de erfgrens hoeven niet te worden verwijderd. Het gevraagde verbod om geen andere erfafscheiding te hebben dan een beukenhaag van 80 centimeter zal de rechtbank niet opleggen.
1.2.
Dit verkort weergegeven oordeel wordt hierna gemotiveerd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 15,
- de conclusie van antwoord, tevens houdende een eis in voorwaardelijke reconventie met producties 1 tot en met 8,
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie met productie 16 van [eiser c.s.] ,
- de akte eiswijziging en overlegging producties 9 tot en met 14 van [gedaagde c.s.] ,
- de mondelinge behandeling van 14 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreekaantekeningen van [gedaagde c.s.] .
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser c.s.] zijn in juni 2021 eigenaar geworden van een perceel aan de [adres 1] met nummer 4187 (hierna: Perceel [eiser] ). [gedaagde c.s.] hebben in april 2021 het naastgelegen perceel aan de [adres 2] met nummer 4161 in eigendom gekregen (hierna: Perceel [gedaagde 1] ).
3.2.
Het perceel [gedaagde 1] staat haaks op perceel [eiser] , zie tekening 1. [eiser c.s.] en [gedaagde 1] c.s zijn dus buren.
Tekening 1
[afbeelding]
3.3.
De percelen van [eiser c.s.] en [gedaagde c.s.] zijn gelegen in de nieuwbouwwijk [wijk] . [eiser c.s.] en [gedaagde c.s.] hebben op de percelen zelf een woning gebouwd of laten bouwen. Voor deze nieuwbouwlocatie geldt het bestemmingsplan [wijk] en het daarin benoemde beeldkwaliteitsplan [wijk] en het bijbehorende inpassingsplan.
3.4.
Op enig moment hebben [gedaagde c.s.] besloten om tussen beide percelen een schutting te plaatsen. In het verlengde van de schutting is door partijen een beukenhaag geplaatst. Ook hebben [gedaagde 1] een carport gebouwd aan de voorzijde van hun perceel. Voor de bouw van de carport is op 9 februari 2021 een vergunning verleend door de gemeente [gemeente] .
3.5.
[eiser c.s.] zijn voornemens om op hun perceel een bijgebouw te bouwen. De fundering van dit bijgebouw is ten tijde van de bouw van de woning in 2021 al aangebracht.
3.6.
Op 27 oktober 2023 heeft het kadaster op verzoek van [eiser] een grensreconstructie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de eerste betonnen paal van de schutting door [gedaagde c.s.] 0.14 meter over de erfgrens en daarmee op perceel [eiser] is geplaatst. De overkapping is 0.20 meter over de erfgrens geplaatst en de houten balk van de (dakconstructie van de) carport hangt 0.43 meter over de erfgrens.
3.7.
Op 7 maart 2024 hebben [gedaagde c.s.] een eigen kadastrale meting laten uitvoeren. Ook hieruit blijkt dat de door [gedaagde c.s.] geplaatste schutting en de carport zich deels op het Perceel [eiser] bevinden. De overbouw van de carport is wederom op 0.20 meter ingemeten en de eerste betonnen paal van de schutting op 0.14 meter.
3.8.
[eiser c.s.] hebben [gedaagde c.s.] per brief van 29 december 2023 verzocht om in overleg te treden over de geconstateerde situatie. Dit overleg heeft niet tot een oplossing geleid.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
[eiser c.s.] vorderen - samengevat – verwijdering van een carport, schutting en boom, verplaatsing van een beukenhaag en een verbod om andere vormen van erfafscheidingen te plaatsen dan een beukenhaag ter hoogte van 80 centimeter met veroordeling van [gedaagde c.s.] tot betaling van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat zij hierin nalatig blijven.
4.2.
Aan hun vorderingen leggen [eiser c.s.] ten grondslag dat [gedaagde c.s.] inbreuk maken op hun eigendomsrecht doordat zij de schutting en een deel van de carport op hun perceel geplaatst hebben. Zij baseren zich hierbij op de in hun opdracht uitgevoerde kadastrale meting. Verder stellen [eiser c.s.] dat [gedaagde c.s.] binnen twee meter vanaf de erfgrens een boom heeft geplaatst. Ten aanzien van de gevorderde erfafscheiding bestaande uit een beukenhaag van 80 centimeter beroepen [eiser c.s.] zich op de in r.o. 3.3. genoemde bestuursrechtelijke regelgeving.
4.3.
[gedaagde c.s.] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser c.s.] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser c.s.] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser c.s.] in de kosten van deze procedure. [gedaagde c.s.] erkennen dat de schutting, een deel van de carport en de beukenhaag over de erfgrens zijn gebouwd, maar stellen dat [eiser c.s.] misbruik maken van hun bevoegdheid om hun eigendomsrecht uit te oefenen. Zij hebben geen rechtens te respecteren belang bij het gebruik van hun grond. [gedaagde c.s.] zelf zouden echter aanzienlijke kosten moeten maken indien de schutting en de carport verplaatst moeten worden.
In voorwaardelijke reconventie
4.4.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de carport over de erfgrens is gebouwd en er geen sprake is van misbruik van recht, vorderen [gedaagde c.s.] dat [eiser] wordt opgedragen om mee te werken aan het vestigen van een erfdienstbaarheid ten hoeve [gedaagde c.s.] .
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie en reconventie
5.1.
Vanwege de samenhang worden de vorderingen in conventie en in reconventie hierna samen beoordeeld.
5.2.
Uitgangspunt is dat het eigendomsrecht het meest omvattende recht is dat een persoon op een zaak kan hebben en dat een eigenaar het gebruik door anderen van zijn grond niet hoeft te dulden. Partijen zijn het eens zijn over het feit dat de schutting en een deel van de carport over de erfgrens – en dus op Perceel [eiser] – geplaatst is. Er is dus sprake van een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser c.s.] en daarom mogen zij in principe de verwijdering van de schutting en carport vorderen. Een dergelijke vordering van de eigenaar is echter niet altijd proportioneel. Dit volgt uit artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Als in dit geval – zoals [gedaagde c.s.] stelt – het belang van [eiser c.s.] bij de verwijdering niet in verhouding staat tot het belang van [gedaagde c.s.] om de bouwwerken en beukenhaag te laten staan, dan kan de vordering van [eiser c.s.] om deze te verwijderen misbruik van bevoegdheid opleveren en op grond daarvan worden afgewezen. Een beroep op artikel 3:13 BW vraagt dus om een afweging tussen het belang van [eiser c.s.] bij verwijdering van de carport, schutting en beukenhaag en het belang van [gedaagde c.s.] om niet tot verwijdering van deze zaken over te hoeven gaan.
5.3.
De rechtbank zal de verschillende onderdelen van de vordering hierna afzonderlijk bespreken.
Schutting moet worden verwijderd
5.4.
Vaststaat dat de eerste betonnen schuttingspaal 14 centimeter over de erfgrens en daarmee op het perceel [eiser] is geplaatst. De totale lengt van de schutting tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde 1] is 25 meter. De schutting is niet parallel aan de erfgrens geplaatst maar loopt schuin richting het perceel van [gedaagde c.s.] . Dit betekent dat de overschrijding van 14 centimeter ook de maximale overschrijding is.
5.5.
Door de schutting in de volledige lengte van 25 meter op perceel [eiser] te plaatsen hebben [gedaagde c.s.] inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eiser c.s.] . Dit heeft tot gevolg dat de inbreuk op het eigendomsrecht voor [eiser c.s.] ziet op grond over de volle breedte van hun perceel. Zoals hiervoor al is overwogen, is het afhankelijk van de belangen van partijen of verwijdering van de schutting proportioneel is. In deze hebben [eiser c.s.] aangevoerd dat hun belang bij opheffing van de onrechtmatige toestand erin is gelegen dat zij van plan zijn op hun perceel een bijgebouw te realiseren. Door de plaatsing van de schutting worden zij aanzienlijk gehinderd in zowel de bouw van als het toekomstig onderhoud aan dit bijgebouw. Tijdens de descente heeft de rechtbank de fundering van het nog te realiseren bijgebouw gezien. Hieruit is gebleken dat de schutting inderdaad erg dicht op het nog te realiseren bijgebouw zal komen te staan. De onrechtmatig geplaatste schutting zal daardoor zowel de realisatie van het bijgebouw als het mogelijk toekomstig onderhoud belemmeren. Het belang dat [eiser c.s.] hebben bij verwijdering van de schutting weegt naar het oordeel van de rechtbank daarom zwaarder dan het door [gedaagde c.s.] aangevoerde financiële belang bij verwijdering dan wel verplaatsing van de schutting. Dit heeft tot gevolg dat de vordering van [eiser c.s.] op dit onderdeel wordt toegewezen en de schutting door [gedaagde c.s.] moet worden verwijderd van het perceel [eiser] .
Beukenhaag moet worden verwijderd
5.6.
Tussen partijen staat vast dat de door partijen gezamenlijk betaalde en aangelegde beukenhaag in het verlengde van de schutting staat. Nu hiervoor is geconstateerd dat deze schutting op het perceel [eiser] is gerealiseerd en daardoor een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser c.s.] oplevert, levert ook de beukenhaag eenzelfde inbreuk op het eigendomsrecht op. Omdat verplaatsing van een beukenhaag niet tot aanzienlijke kosten voor [gedaagde c.s.] hoeft te leiden, is de rechtbank van oordeel dat het belang van [eiser c.s.] bij verplaatsing van de beukenhaag zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde c.s.] bij handhaving van de beukenhaag op de bestaande locatie. Dit heeft tot gevolg dat de vordering van [eiser c.s.] op dit onderdeel wordt toegewezen en de beukenhaag door [gedaagde c.s.] moet worden verwijderd van het perceel [eiser] en moet worden verplaatst naar de door het kadaster aangegeven erfafscheiding.
Carport hoeft niet verwijderd te worden
5.7.
Tussen partijen staat vast dat de carport over de erfgrens is gebouwd. Vast staat dat de fundering van de carport 20 centimeter over de erfgrens en daarmee op het perceel [eiser] is gebouwd en de houten balk in de hoek van het dakprofiel 43 centimeter over de erfgrens hangt. De breedte van de carport bedraagt volgens de kadastrale tekeningen 5.99 meter. De totale overschrijding van de fundering van de carport bedraagt dus maximaal 1.19 m² en van het dakprofiel maximaal 2,57 m².
5.8.
Door de carport op perceel [eiser] te plaatsen hebben [gedaagde c.s.] inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eiser c.s.] . [eiser c.s.] hebben aangevoerd dat zij een belang hebben bij verwijdering van de carport. [eiser c.s.] hebben ter onderbouwing van hun belang bij verwijdering van de carport onder meer gesteld dat [gedaagde 1] inbreuk maakt op hun eigendomsrecht en daarmee onrechtmatig handelt. Verder hebben [eiser c.s.] aangevoerd dat hun belang ook is gelegen in de wens op een vrij uitzicht. Tegenover dit belang van [eiser c.s.] staat dat het verwijderen van de carport, die met stevige palen is gefundeerd, ingrijpend is voor [gedaagde c.s.] zal zijn en aanzienlijke kosten met zich mee brengt. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een geringe overschrijding van de fundering van de carport. Het overhangende deel van het dakprofiel levert weliswaar een onrechtmatige inbreuk op maar de hinder die [eiser c.s.] hiervan zullen ondervinden zal beperkt zijn en de onderliggende grond is door [eiser c.s.] nog altijd te gebruiken. Daarnaast is van belang dat dat er geen vrij uitzicht zal ontstaan nu [gedaagde 1] heeft aangegeven de carport in geval van een veroordeling te zullen verplaatsen en niet op te heffen. Daar komt bij dat [eiser c.s.] voornemens zijn om een bijgebouw op hun perceel te realiseren, waardoor het vrij uitzicht vanuit hun woning ook wordt beperkt. De rechtbank is om die redenen van oordeel dat de belangen van [gedaagde c.s.] bij het verwijderen van de carport, in het licht van de hiervoor gestelde belangen van [eiser c.s.] , dus onevenredig worden geschaad. [eiser c.s.] zijn op de hoogte van de plaatselijke situatie en behoorden de onevenredigheid tussen deze belangen dan ook te kennen. Dit betekent dat het beroep van [gedaagde c.s.] op artikel 3:13 BW slaagt. De rechtbank zal de vordering van [eiser c.s.] op dit onderdeel dan ook afwijzen.
Boom hoeft niet verwijderd te worden
5.9.
Ten aanzien van de op het Perceel [gedaagde 1] geplaatste boom geldt een ander juridisch kader dan de schutting, beukenhaag en carport. Uit het bepaalde in artikel 5:42 lid 3 BW volgt dat het niet is toegestaan om bomen binnen twee meter van de erfgrens van een ander erf te hebben (hierna: de verboden zone). De eigenaar van het andere erf kan zich niet tegen de aanwezigheid van bomen en heesters binnen de verboden zone verzetten, als die niet hoger reiken dan de scheidsmuur tussen de twee erven.
5.10.
Tijdens de descente is vastgesteld dat de boom zich op 2.10 meter van de schutting bevindt. Volgens [eiser c.s.] zou deze afstand minder dan 2 meter zijn, indien de schutting juist gepositioneerd was. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de boom op minder dan 2 meter van de erfgrens staat omdat niet duidelijk is op hoeveel centimeter de schutting van de erfgrens staat ter hoogte van de boom. Om die reden kan niet vastgesteld worden dat er sprake is van een boom binnen de verboden zone en zal de vordering van [eiser] op dit onderdeel worden afgewezen.
Geen verbod erfafscheiding anders dan beukenhaag van 80 cm
5.11.
[eiser c.s.] stellen zich op het standpunt dat uit het inpassingsplan, in samenhang met het bestemmingsplan [wijk] en de onderbouwing in dat bestemmingsplan volgt dat het slechts is toegestaan een erfafscheiding op te richten tussen de percelen van partijen, bestaande uit een beukenhaag van 80 centimeter. Dit standpunt wordt door [gedaagde 1] betwist. Ter onderbouwing van deze betwisting hebben zij een mail van de gemeente [gemeente] overgelegd, waarin door de gemeente wordt uitgelegd dat het oprichten van een schutting met een maximale hoogte van 2 meter in overeenstemming is met de (bestuursrechtelijke) regels.
5.12.
De rechtbank stelt voorop dat in een civielrechtelijke procedure als de onderhavige niet wordt getoetst aan de door [eiser c.s.] benoemde bestuursrechtelijke regelgeving. Het is aan de gemeente om hierop al dan niet handhavend op te treden. Uit de door [gedaagde 1] overgelegde mail van de gemeente blijkt daarnaast dat de gemeente het door [eiser c.s.] aangehaalde inpassingsplan anders interpreteert dan [eiser c.s.] . Indien [eiser c.s.] het met deze interpretatie niet eens is, dan ligt het op hun weg hierover de gemeente te benaderen. In onderhavige procedure kan dit niet getoetst worden en toetst de rechtbank alleen of het handelen van [gedaagde c.s.] een onrechtmatige daad oplevert jegens [eiser c.s.] . Het al dan niet handelen in strijd met bestuursrechtelijke regelgeving levert niet per definitie een onrechtmatige daad op jegens [eiser c.s.] . Door [eiser c.s.] is onvoldoende gesteld waarom [gedaagde c.s.] op dit punt onrechtmatig jegens [eiser c.s.] zou hebben gehandeld. Reden waarom de rechtbank de vordering van [eiser c.s.] op dit onderdeel afwijst.
Kosten kadaster
5.13.
Hiervoor is overwogen dat de vorderingen van [eiser c.s.] ten aanzien van de schutting en de beukenhaag zullen worden toegewezen. De vorderingen ten aanzien van de carport, de boom en de beukenhaag van 80 centimeter zal worden afgewezen. Omdat beide partijen deels in het gelijk worden gesteld ziet de rechtbank reden om deze kosten voor het kadaster voor eigen rekening van partijen te laten. Dat betekent dat de vordering van [eiser c.s.] ten aanzien van de kosten van het onderzoek door het Kadaster, ter hoogte van € 460,00 zal worden afgewezen.
Voorwaardelijke reconventionele vordering – vestiging erfdienstbaarheid
5.14.
[gedaagde c.s.] hebben een voorwaardelijke reconventionele vordering ingediend op grond van het bepaalde in artikel 5:54 lid 1 BW. De voorwaarden voor het instellen van deze vordering was dat de carport op het perceel van [eiser] blijkt te staan en er geen sprake zou zijn van misbruik van recht. Tussen partijen staat inmiddels vast dat de carport voor een klein deel op perceel [eiser] is gerealiseerd. Nu de rechtbank in de rechtsoverwegingen 5.6 en 5.7 tot het oordeel is gekomen dat [gedaagde c.s.] een geslaagd beroep op misbruik van recht toekomt, komt de rechtbank aan beoordeling van de voorwaardelijke reconventionele vordering niet toe.
Gevorderde dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd
5.15.
[eiser] hebben verwijdering van de schutting en verplaatsing van de beukenhaag gevorderd binnen twee weken na de datum van het vonnis met een dwangsom van € 500,00 per dag per onderdeel. Voor de schutting en haag samen zou dit daarom op een dwangsom van € 1.000,00 per dag komen.
5.16.
[gedaagde c.s.] hebben betoogd dat de door [eiser c.s.] benoemde termijn van twee weken niet haalbaar is. Daarnaast stellen [gedaagde 1] dat de gevorderde en niet- gemaximeerde dwangsom onredelijk is. Dit geldt temeer nu [eiser c.s.] geen aantoonbaar belang heeft bij de vorderingen, aldus [gedaagde 1] .
5.25.
De rechtbank acht het opleggen van een dwangsom in het onderhavige geval passend en gerechtvaardigd maar zal de hoogte van de dwangsommen aanpassen en maximeren. De rechtbank is van oordeel dat een dwangsom van € 50,00 per dag en per onderdeel (schutting en beukenhaag) met een maximum van € 5.000,00 in deze passend en gerechtvaardigd is.
Conclusie
5.17.
[gedaagde c.s.] hebben een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eiser c.s.] door de schutting, carport en beukenhaag over de erfgrens en op het perceel van [eiser c.s.] te plaatsen. Het belang van [eiser c.s.] bij verwijdering van die schutting en de in het verlengde daarvan geplaatste beukenhaag weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde c.s.] bij het behoud ervan. De schutting en de beukenhaag zullen daarom door [eiser c.s.] verwijderd respectievelijk verplaatst moeten worden. Voor de carport valt die belangenafweging precies andersom uit; hoeft daarom niet te worden verwijderd. Ook de vorderingen van [eiser] die zien op de boom op perceel [gedaagde 1] , de gewenste erfafscheiding van een beukenhaag met een maximale hoogte van 80 centimeter en betaling van de kadasterkosten zullen worden afgewezen.
Proceskosten
5.18.
De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten dragen. [eiser c.s.] hebben weliswaar de procedure aanhangig moeten maken, maar daar staat tegenover dat het verweer van [gedaagde c.s.] (het beroep op misbruik van recht) voor een deel van de vordering slaagt. Hierdoor worden uiteindelijk bij vonnis twee van de vijf onderdelen van de totale vordering van [eiser c.s.] toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben beide partijen dan ook bijgedragen aan de noodzaak van de procedure. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde c.s.] om uiterlijk op 1 april 2025 de schutting van het perceel van [eiser c.s.] te verwijderen,
6.2.
veroordeelt [gedaagde c.s.] om uiterlijk 1 april 2025 de in het verlengde van de schutting door partijen gezamenlijk geplaatste beukenhaag te verplaatsen naar de door het kadaster aangegeven erfgrens,
6.3.
veroordeelt [gedaagde c.s.] tot het betalen aan [eiser c.s.] van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 50,00 per dag dat zij, na het verstrijken van de uiterlijke termijn daarvoor, niet aan de in 6.1 en 6.2 uitgesproken veroordelingen hebben voldaan, met een maximum van € 5.000,00 per overtreding,
6.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.K. ten Cate en in het openbaar uitgesproken op
15 januari 2025.