3.3Het oordeel van de rechtbank
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Aantreffen cocaïnewasserij
Op 28 november 2023 om 17.10 uur ontving de politie een melding van een chemische lucht die werd waargenomen in de [adres 3] . Na onderzoek bij daglicht door de politie op 29 november 2023 werd een in werking zijnde cocaïnewasserij aangetroffen in een schuur bij een woning aan de [adres 2] , welke weg is gelegen in de nabijheid van de [adres 3] . In en rondom de cocaïnewasserij zijn negen medeverdachten aangehouden. [medeverdachte 10] (hierna: [medeverdachte 10] ), de vader van verdachte, is de eigenaar van het perceel en de panden aan de [adres 2] .
[medeverdachte 10] verhuurde de betreffende schuur vanaf september 2023 aan [alias 1] uit Slowakije. Het huurcontract is niet ondertekend door [medeverdachte 10] . [alias 1] bleek na onderzoek door de politie een niet bestaand persoon te zijn.
[verdachte] heeft een bemiddelende rol gehad bij het sluiten van de huurovereenkomst. Hij kwam in zijn café in gesprek met de potentiële huurder. [verdachte] heeft daarop met hem de schuur aan de [adres 2] bezichtigd en nadien is de huurovereenkomst tot stand gekomen. [medeverdachte 10] en [verdachte] beschikten niet over verdere gegevens, zoals een telefoonnummer, van de huurder.
Naar aanleiding van deze bevindingen werd op 29 november 2023 een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam “Larix23”.
Uit het onderzoek door de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) is gebleken dat de schuur was verdeeld in verschillende ruimtes. Deze ruimtes waren ingericht en in gebruik ten behoeve van de terugwinning (extractie) en bewerking van cocaïne uit een dragermateriaal, namelijk chiazaad.
Ruimte E bevond zich buiten de schuur. Naast de oprit stond een aanhangwagen met daarin 1000 liter containers. Rechts voor de loods stond ook een aantal 1000 liter containers. Deze containers waren gevuld met ethylacetaat en IsoPropylAlcohol (FD).
Ruimte A was onder andere in gebruik voor de opslag van diverse (gebruikte) chemicaliën, dragermateriaal (chiazaad), gebruiksgoederen (inductiekookplaten en magnetrons) en een aanhangwagen met toilet en douche.
Ruimte B was in gebruik ten behoeve van het extraheren/wassen van cocaïne uit het dragermateriaal (chiazaad) met behulp van grote groene 510 liter tonnen, gevuld met een mengsel van ethylacetaat en chiazaad.
Ruimte C was onder andere in gebruik voor het bewerken van de geëxtraheerde cocaïne-base, waaronder het zouten (cocaïne-base in cocaïne-hcl) en het persen van blokken cocaïne-hcl met behulp van een industriële persframe, persmallen en verschillende logoplaten.
Ruimte D was in gebruik voor het drogen, verpakken en opslaan van geperste blokken cocaïne-hcl.
Ruimte K was onder andere in gebruik als keuken en opslag van nieuwe en gebruikte centrifuges. Aangrenzend aan de keuken bevond zich een ruimte die in gebruik was als verblijfsruimte. Hier stond een aantal stapelbedden, een eettafel en een keukenblok.
In de schuur werden door de LFO grote hoeveelheden chemicaliën, chiazaad (dragermateriaal), cocaïne, cocaïne-base en overige goederen ten behoeve van de productie van cocaïne aangetroffen. Hiervan is een uitgebreide inventarisatielijst opgemaakt (die is opgenomen in het bewijsmiddelenoverzicht). De LFO heeft geconstateerd dat de aangetroffen goederen en chemicaliën typische goederen en chemicaliën zijn die worden aangetroffen op locaties waar drugs vervaardigd of bewerkt worden, met name de extractie van cocaïne uit een dragermateriaal en de bewerking van cocaïne. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen chemicaliën, hulpgoederen en dragermateriaal werd in de schuur op grote schaal cocaïne vervaardigd en bewerkt. Na het tellen en wegen van de aangetroffen stroken crêpepapier, die waren gebruikt voor het persen van blokken cocaïne, is bij onderzoek van de politie geschat dat hiermee in totaal 560 blokken cocaïne waren geperst. Hiervan werden er 92 op de locatie aangetroffen. De straatwaarde van de 468 niet aanwezige blokken cocaïne is door de politie geschat op bijna 21 miljoen euro.
Daarnaast heeft de LFO geconcludeerd dat er ter plekke sprake was van een grote kans op explosie- en brandgevaar, gelet op de gebruikte chemicaliën en de manier waarop deze in de schuur waren opgeslagen. In het algemeen kan gesteld worden dat dit soort productieplaatsen een ernstig gevaar voor de leefomgeving en voor de gezondheid van de omliggende bewoners, het aanwezig personeel en bezoekers zijn.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft aanvullend onderzoek gedaan en vastgesteld dat in het onderzochte materiaal, dat afkomstig is uit de cocaïnewasserij, cocaïne is aangetroffen. In het onderzoeksmateriaal (waaronder ook het chiazaad) is cocaïne en cocaïne-hcl aangetoond.
Bij de politie heeft [verdachte] verklaard dat hij in de tweede of derde week van september, vlak na het ingaan van het huurcontract, een geur rook buiten bij de schuur. Hij is toen achter een persoon aan de schuur ingelopen. Eenmaal binnen rook hij een sterke, scherpe geur en zag hij dat er afzuiging aanwezig was. Vervolgens werd hem door twee personen op dreigende wijze duidelijk gemaakt dat hij niet mocht praten over wat hij in de schuur had gezien. In de week daarna heeft hij aan een van die personen gevraagd hoelang dit alles nog zou duren. Hem werd gezegd dat dit zeker tot de feestdagen zou duren. Ze zouden niet eerder weg gaan. Tot die tijd moest hij zorgen dat alles rustig zou blijven. Vanaf dat moment heeft [verdachte] ervoor gezorgd dat het rustig was om de schuur heen. Hij was daar veel. Hij heeft ook meermalen de opdracht gehad om voor de in de schuur aanwezige personen boodschappen (brood en beleg) te doen en om mensen te vervoeren.
Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij ook een aanhangwagen ter beschikking heeft gesteld aan de mensen in de cocaïnewasserij. Verder heeft [verdachte] verklaard dat hij met de huurder van de schuur in contact kwam vanaf mei/juni 2023 en dat hij geen onderzoek naar de huurder heeft gedaan.
Telefoon- en Whatsappgesprekken
De telefoon van [medeverdachte 10] is inbeslaggenomen en onderzocht. Op die telefoon zijn Whatsappgesprekken aangetroffen tussen [medeverdachte 10] en [verdachte] . Uit deze gesprekken is onder meer gebleken dat [medeverdachte 10] de schuur in juli 2023 in overleg met [verdachte] aan het opruimen was en dat zij voor de dochters van [medeverdachte 10] probeerden te verhullen waar het ontvangen geld voor de huur vandaan kwam. [verdachte] gaf [medeverdachte 10] ook instructies dat hij zijn dochters (de zussen van [verdachte] ) niet in de schuur mocht laten kijken.
Daarnaast stond er een applicatie op de telefoon van [medeverdachte 10] die telefoongesprekken opnam. In die telefoongesprekken werd onder meer het volgende besproken (voor een volledig overzicht van de gesprekken wordt verwezen naar de bewijsmiddelenbijlage).
In de periode juni tot en met augustus 2023 werden er telefoongesprekken gevoerd tussen [medeverdachte 10] en [verdachte] over (onder meer) het opruimen van de schuur en dat de deur dicht moest blijven.
Op 28 augustus 2023 liet [verdachte] aan [medeverdachte 10] weten dat hij de volgende dag om half 9 “die jongens” moest ophalen, “dat ze daar wel aan de gang moeten kunnen” en “dat de schuur nog niet schoon is”. Daarop antwoordde [medeverdachte 10] dat hij de schuur zou schoonmaken.
Op 5 november 2023 vroeg [medeverdachte 10] aan [verdachte] “Dan klapt dat ook niet met die huur hè?”, waarop [verdachte] antwoordde dat hij dat “met hem besproken heeft van de week”, dat hij het wel regelt en dat [medeverdachte 10] zich daar niet druk om hoeft te maken.
Op 11 november 2023 vroeg [verdachte] aan [medeverdachte 10] of hij nog een grote pan heeft voor “die gasten” en dat hij die pan dan even kwijt is, waarop [medeverdachte 10] bevestigend antwoordde.
Op 23 november 2023 vroeg [medeverdachte 10] aan [verdachte] of “hij nog even naar de jongens toe zal gaan”, waarop [verdachte] antwoordde dat “hij helemaal nergens heen moet” en er niks aan moet doen.
Op 28 november 2023 werden er telefoongesprekken gevoerd tussen [medeverdachte 10] en [verdachte] terwijl de politie onderzoek deed naar de chemische lucht en de schuur op het perceel van [medeverdachte 10] . In die gesprekken werd [medeverdachte 10] door [verdachte] geïnstrueerd om te doen alsof zij van niets weten en te zeggen “dat hij het gewoon verhuurd heeft”. Daarop werd door [medeverdachte 10] gevraagd of “de jongens” er al wat van weten, waarop [verdachte] ontkennend antwoordde.
[bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) heeft aangifte gedaan van diefstal van energie. Uit onderzoek door de fraude-inspecteur bleek dat er een illegale aftakking was gemaakt op de hoofdleiding van [bedrijf 1] buiten het betreffende pand (de schuur aan de [adres 2] ). De illegale aftakking (elektriciteitskabel) liep buiten de meetinrichting van [bedrijf 1] om naar de elektrische installatie en de daarop aangesloten apparatuur en voorzag deze van elektriciteit. [bedrijf 1] heeft berekend dat er in totaal 942 kWh aan elektriciteit is weggenomen. [medeverdachte 10] was op dat moment de contractant bij [bedrijf 1] .
[verdachte] en [medeverdachte 10] hebben op 11 september 2023 gezamenlijk een sleuf gegraven. Ook meerdere buren hebben dit gezien. De sleuf begon op de plek waar de illegale aftakking op de hoofdkabel van [bedrijf 1] zich bevond. Deze plek bevond zich aan de overkant van de weg. De sleuf liep vanaf daar, onder het asfalt door en over het perceel van de [adres 2] naar de betreffende schuur. Tijdens het graven van die sleuf kwam de huurder ter plaatse en heeft [verdachte] gezegd dat de huurder kon kijken of hij de stroom ergens op kon pakken, nu het daar toch open lag. Vervolgens hebben [verdachte] en [medeverdachte 10] de sleuf voor de huurder open gelaten en zijn zij weggegaan.
Tijdens de graafwerkzaamheden heeft [medeverdachte 10] de buurman van nummer [adres 4] gebeld om te melden dat hij de gemeente al op de hoogte had gesteld van de werkzaamheden. Dit vanwege een verstopping van het riool.
Uit stukken van de gemeente is gebleken dat het riool aan de kant van de [adres 2] is gesitueerd en niet aan de overkant van de weg, waar de sleuf begon en waar de illegale aftakking op de hoofdleiding van [bedrijf 1] was aangelegd.
Uit de hierboven genoemde telefoongesprekken die werden aangetroffen op de telefoon van [medeverdachte 10] is verder gebleken dat [verdachte] op 6 juni 2023 aan [medeverdachte 10] het volgende vroeg: “Wat ik nog vragen moest, stroom ligt daar nog niet of wel? Naar de poort.” Daarop antwoordde [medeverdachte 10] ontkennend.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 3: vervaardigen en aanwezig hebben van cocaïne
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat bij het begaan van het feit sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de (mede)daders. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, dient rekening te worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en het belang van de rol van de verdachte.
De rechtbank stelt op grond van de bovenstaande feiten en omstandigheden vast dat de schuur aan de [adres 2] was ingericht als een locatie voor de grootschalige productie van cocaïne en dat [medeverdachte 10] die schuur - met hulp van [verdachte] - vanaf september 2023 heeft verhuurd en daarmee beschikbaar gesteld voor het in werking hebben van die cocaïnewasserij. Zij hebben die schuur gezamenlijk gereed gemaakt voor de verhuur. Daarnaast hebben zij een pan, een kookplaat/gasfornuisje en een aanhanger beschikbaar gesteld aan de daders. Bovendien heeft [verdachte] hand- en spandiensten verricht die bestonden uit het vervoeren van personen en het doen van boodschappen in opdracht van de mensen in de cocaïnewasserij. Hij was vaak aanwezig bij of soms ook in de schuur en heeft zich ingespannen om ervoor te zorgen dat het rustig bleef rondom de schuur. Aldus heeft hij bewust (mede) mogelijk gemaakt dat de werkzaamheden in de schuur ongestoord konden worden voortgezet.
De rechtbank is van oordeel dat de bovengenoemde gedragingen geen intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht, aan de productie van cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, opleveren in de zin van medeplegen. Van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking is dus geen sprake.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat zij hem van die feiten zal vrijspreken.
Subsidiair: medeplichtigheid
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader(s) verrichte handelingen en het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
De rechtbank is van oordeel dat met de bovengenoemde, vastgestelde gedragingen van verdachte vaststaat dat verdachte gelegenheid en middelen heeft verschaft en behulpzaam is geweest bij de productie en het aanwezig hebben van cocaïne. Het opzet op de medeplichtigheid is hiermee gegeven.
Gelet op de inhoud van de Whatsapp- en telefoongesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 10] is de rechtbank daarnaast van oordeel dat zij wetenschap hadden van wat er gebeurde in de schuur. Dit blijkt ook uit de verklaring van [verdachte] . Toen hij er - naar zijn zeggen - in september 2023 achter kwam dat er in de schuur cocaïne geproduceerd werd, heeft hij de daders hun gang laten gaan en is hij niet naar de politie gegaan. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat de telefoongesprekken met [medeverdachte 10] niet zagen op de cocaïnewasserij, maar op zijn café in [plaats] en op de jongens van de touwtrekvereniging die ook op het perceel aan de [adres 2] is gevestigd. De rechtbank schuift die verklaring als ongeloofwaardig ter zijde. De feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, duiden er naar het oordeel van de rechtbank op dat [verdachte] de situatie welbewust heeft geaccepteerd, zodat bij hem het opzet op de gronddelicten, te weten de productie en het opzettelijk aanwezig hebben van die cocaïne, aanwezig is geweest.
Nu de rechtbank van oordeel is dat uit het voorgaande genoegzaam volgt dat [medeverdachte 10] ook wetenschap had van de in werking zijnde cocaïnewasserij, maakt dit dat de rechtbank van oordeel is dat [verdachte] deze feiten heeft begaan in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 10] , zodat sprake is van medeplegen van medeplichtigheid aan de gronddelicten.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde onder 1 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2: vrijspraak voorbereidingshandelingen
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook hier het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen.
De vraag luidt of de betrokkenheid van [verdachte] strafbare voorbereiding van de productie van cocaïne oplevert. Voor een bewezenverklaring voor dit feit moet komen vast te staan dat [verdachte] de productieopstellingen, apparatuur en de hoeveelheden (hulp)stoffen en chemicaliën die in de schuur zijn aangetroffen, (samen met anderen) voorhanden heeft gehad. Het voorhanden hebben van deze goederen impliceert dat hij (samen met anderen) de beschikkingsmacht moet hebben gehad over deze goederen.
De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] de aangetroffen goederen (samen met anderen) voorhanden heeft gehad. Na het beschikbaar stellen van de schuur had hij feitelijk niet langer de beschikkingsmacht en zeggenschap over hetgeen in die schuur gebeurde en dus ook niet over de in de tenlastelegging genoemde goederen. De rechtbank overweegt daartoe dat [verdachte] geen sleutel had van de schuur, nu de huurder immers de sloten had vervangen, en dat hij evenmin vrije toegang had tot de schuur. De medeverdachten - die tijdens het politieverhoor werden geconfronteerd met een foto van [verdachte] - verklaarden hem wel eens te hebben gezien in de cocaïnewasserij, maar herkenden hem niet als zijnde een persoon die meehielp bij het productieproces. Evenmin is er DNA van hem aangetroffen in de cocaïnewasserij.
De rechtbank acht daarom niet bewezen wat onder 2 is tenlastegelegd, zodat zij [verdachte] daarvan zal vrijspreken.
Feit 4: diefstal elektriciteit
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] en [medeverdachte 10] op 11 september 2023 gezamenlijk een sleuf hebben gegraven vanaf de plek waar de illegale aftakking van de stroomvoorziening is aangebracht tot aan de schuur waar de cocaïnewasserij zich bevond. Zij verklaarden dit te hebben gedaan vanwege een verstopping in het riool die verholpen moest worden. In overleg met de huurder van de schuur hebben zij de sleuf opengelaten, zodat de huurder kon kijken naar een mogelijkheid om de elektriciteit ergens anders op te pakken.
De rechtbank ziet in deze gedragingen een materiële bijdrage van voldoende gewicht om van een nauwe en bewuste samenwerking met de mededaders te kunnen spreken bij het wegnemen van de stroom. [verdachte] en [medeverdachte 10] hebben immers samen het voorwerk verricht, zodat anderen de illegale aftakking op de elektriciteitskabel konden aanbrengen.
De rechtbank acht daarom het onder 4 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.