ECLI:NL:RBOVE:2025:226

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
11164914 \ CV EXPL 24-2355
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur en schadevergoeding in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 14 januari 2025, gaat het om een geschil tussen [partij A] en [partij B] over een vermeende overeenkomst van opdracht voor de reparatie van een trailer. [partij A] vordert betaling van een factuur van € 2.139,45 voor de uitgevoerde werkzaamheden, terwijl [partij B] in reconventie een schadevergoeding van € 8.750,00 eist, stellende dat [partij A] schade aan zijn trailer heeft veroorzaakt.

De procedure begon met een dagvaarding op 12 juni 2024, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 13 december 2024. Tijdens de behandeling werd duidelijk dat er geen overeenstemming was bereikt over de prijs van de reparatie, wat volgens de kantonrechter een voorwaarde was voor de totstandkoming van de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat [partij A] niet had mogen verwachten dat [partij B] instemde met de reparatie zonder dat er duidelijkheid was over de kosten.

In reconventie werd de vordering van [partij B] tot schadevergoeding afgewezen, omdat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De kantonrechter concludeerde dat de schade aan de trailer niet voldoende was onderbouwd en dat de vordering van [partij B] niet kon worden toegewezen. Uiteindelijk werd [partij A] in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [partij B], terwijl [partij B] ook in reconventie in het ongelijk werd gesteld en de proceskosten van [partij A] moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11164914 \ CV EXPL 24-2355
Vonnis van 14 januari 2025
in de zaak van
[partij A], ook handelend onder de naam
[bedrijf],
wonende en zaakdoende in [woonplaats 1],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen [partij A],
gemachtigde: [gemachtigde 1],
tegen

1.de vennootschap onder firma [partij B 1],gevestigd in [vestigingsplaats],

2.
[partij B 2],
wonende in [woonplaats 2],
3.
[partij B 3],
wonende in [woonplaats 3],
gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen [partij B],
vertegenwoordigd door [gemachtigde 2].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 juni 2024;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 13 december 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
In het najaar van 2023 hebben [partij A] en [partij B] met elkaar gesproken over een eventuele reparatie van de trailer van [partij B]. [partij B] had zijn trailer te zwaar beladen door er een kraan op te zetten die vervolgens door het houtwerk was gezakt.
2.2.
[partij B] heeft de betreffende trailer naar [partij A] gebracht. Ze hebben samen een rondje om de trailer gelopen en besproken welke werkzaamheden er aan de trailer zouden moeten gebeuren.
2.3.
[partij A] heeft de trailer gerepareerd. Op 4 september 2023 heeft [partij A] een factuur met een factuurbedrag van € 2.108,61 naar [partij B] gestuurd. [partij B] heeft tegen die factuur geprotesteerd. Vervolgens heeft [partij A] op 14 december 2023 een factuur ten bedrage van € 1.775,86 naar [partij B] gestuurd. [partij B] heeft de factuur niet betaald.

3.Het geschil

in conventie – de vordering van [partij A]
3.1.
wil dat [partij B] de factuur voor de werkzaamheden betaalt. Hij vordert dan ook dat de kantonrechter [partij B] veroordeelt om een bedrag van € 2.139,45 aan [partij A] te betalen, bestaande uit het factuurbedrag van € 1.775,86, de rente van € 97,21 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 266,38, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, met veroordeling van [partij B] in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
[partij B] heeft verweer gevoerd.
in reconventie – de vordering van [partij B]
3.3.
[partij B] is van mening dat [partij A] schade aan zijn trailer heeft veroorzaakt. [partij B] vordert daarom dat de kantonrechter [partij A] veroordeelt om een bedrag van € 8.750,00 aan schadevergoeding aan [partij B] te betalen.
3.4.
[partij A] heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

in conventie – de vordering van [partij A]
4.1.
legt aan zijn vordering ten grondslag dat partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten, op grond waarvan [partij A] de trailer voor [partij B] zou repareren. Partijen hebben besproken wat er gerepareerd zou moeten worden en dat heeft [partij A] gedaan. De reparatie is naar behoren uitgevoerd, aldus [partij A].
4.2.
[partij B] heeft aangevoerd dat hij geen opdracht heeft gegeven om de trailer te repareren. Hij heeft de trailer bij [partij A] gebracht en gevraagd om een prijsopgave voor de reparatie van de trailer. Hij wist nog niet of hij de trailer wilde laten repareren of voor het landbouwverkeer wilde verkopen. Dat hing af van de prijs van de reparatie. Nadat hij de trailer bij [partij A] heeft gebracht, heeft hij verschillende keren naar de prijsopgave gevraagd. Toen de trailer opeens gerepareerd bleek te zijn, heeft [partij B] de trailer opgehaald, waarna [partij A] hem heeft verzekerd dat het niet teveel had gekost, aldus [partij B].
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen onder de opschortende voorwaarde dat overeenstemming over de prijs zou ontstaan, en dat deze voorwaarde niet is vervuld. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
4.4.
Wat er tussen partijen is afgesproken en of er een overeenkomst tot stand is gekomen, is afhankelijk van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (de Haviltex-norm).
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen van tevoren geen overeenstemming bestond over de prijs van de reparatie. Wel hebben partijen voorafgaand aan de reparatie over de prijs gesproken. [partij B] heeft toegelicht dat hij wilde weten wat de reparatie zou kosten, omdat hij de trailer als landbouwverkeer wilde verkopen als de reparatie van de trailer te veel zou kosten. [partij A] heeft verklaard dat [partij B] voorafgaand aan de reparatie heeft opgemerkt dat de reparatiekosten niet te hoog mochten oplopen. Ter zitting heeft [partij A] verklaard dat [partij B] heeft gezegd dat de prijs voor reparatie van de trailer niet hoger mocht zijn dan de waarde van de trailer. Partijen hebben echter niet over de waarde van de trailer gesproken. Ook indien wordt uitgegaan van de verklaringen van [partij A] moet worden aangenomen dat [partij A] daaruit had moeten begrijpen dat de prijs voor [partij B] van wezenlijk belang was en dat de reparatie niet te duur mocht zijn. Gelet op het voorgaande had [partij A] niet mogen verwachten dat [partij B] instemde met de reparatie zonder dat hij was ingelicht over de prijs daarvan. Aangenomen moet dus worden dat de afspraak tussen partijen erop neerkwam dat de opdracht werd verleend onder de opschortende voorwaarde van instemming door [partij B] met de prijs. Het had dan ook op de weg van [partij A] gelegen om voorafgaand aan de reparatie na te gaan of [partij B] instemde met reparatie tegen de door [partij A] voorziene prijs. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval, bij gebreke van duidelijkheid over de prijs, de opdracht niet is verleend. Dat [partij B] de trailer toch heeft opgehaald, kan hem niet worden tegengeworpen. Van hem kan niet worden verwacht dat hij zijn trailer dan maar bij [partij A] laat staan. Daarin kan geen acceptatie van (de prijs van) de reparatie worden afgeleid. De vorderingen van [partij A] zullen dan ook worden afgewezen.
4.6.
[partij A] wordt in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [partij B] betalen. Deze worden begroot op € 50,00 aan reis- verblijf- en verletkosten voor het bijwonen van de mondelinge behandeling.
in reconventie – de vordering van [partij B]
4.7.
[partij B] heeft betaling van een bedrag van € 8.750,00 gevorderd. Volgens [partij B] is de trailer beschadigd geraakt in de tijd dat deze bij [partij A] gestald stond. De trailer was rond de € 10.000,00 waard, maar door de schade aan de trailer was deze zelfs niet meer geschikt voor landbouwverkeer en heeft [partij B] de trailer voor slechts € 1.250,00 kunnen verkopen. Zijn schade bedraagt dan ook € 8.750,00, aldus [partij B].
4.8.
Tussen partijen staat vast dat [partij A] de trailer zonder toestemming van [partij B] heeft uitgeleend. Ook is de trailer voor opslag gebruikt. [partij B] heeft gesteld dat de trailer nadat deze bij [partij A] had gestaan een ongelijke vloer had, de luchtleidingen en de bekabeling en de verlichting kapot waren, en dat de trailer krom was en wiebelde bij het rijden. Ter zitting heeft [partij B] echter niet meer voldoende weersproken dat de bodem en de u-profielen van de trailer al vóór de reparatie beschadigd waren doordat de kraan erdoorheen was gezakt. [partij B] heeft verder onvoldoende onderbouwd dat de verdere schade die hij beschrijft, met name dat de trailer door de kapotte luchtleidingen scheef liep en alle kanten op wiebelde, is ontstaan in de tijd dat deze bij [partij A] stond. De stelling dat dit ‘misschien is ontstaan doordat de trailer als opslag werd gebruikt’ is daarvoor onvoldoende. Verder heeft [partij B] niet onderbouwd wat de waarde van de trailer voorafgaand aan de reparatie was. De vergelijking die [partij B] maakt met de trailers die [partij A] in de dagvaarding heeft genoemd, gaat niet zomaar op. Zonder nadere onderbouwing valt uit de waarde van die trailers – zeker gelet op de schade die al aan deze trailer bestond – niet af te leiden dat deze trailer ook rond de € 10.000,00 waard was. Tot slot heeft [partij A] betwist dat de verkoopprijs van € 1.250,00 een redelijke prijs voor de trailer was, omdat de trailer meer waard zou zijn. Dat heeft [partij B] niet weersproken. [partij B] heeft de waarde van de trailer na de reparatie ook niet nader onderbouwd. De vordering van [partij B] tot betaling van schadevergoeding is dan ook onvoldoende onderbouwd en zal worden afgewezen.
4.9.
[partij B] wordt in reconventie in het ongelijk gesteld. Hij moet daarom de proceskosten van [partij A] betalen. Deze worden begroot op € 169,50 aan salaris gemachtigde (0,5 punt voor de mondelinge behandeling x tarief € 339,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vordering van [partij A] af;
5.2.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten, aan de zijde van [partij B] begroot op € 50,00;
in reconventie
5.3.
wijst de vordering van [partij B] af;
5.4.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten, aan de zijde van [partij A] begroot op € 169,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.(SB)