ECLI:NL:RBOVE:2025:225

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
11053032 \ CV EXPL 24-1554
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van premies en bijdragen aan het pensioenfonds met betrekking tot de werkingssfeer van de stichtingen in de bouwnijverheid

In deze zaak, die werd behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Overijssel, hebben de eisende partijen, de stichtingen Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Bouw & Infra, en Stichting Aanvullingsfonds Bouw & Infra, een vordering ingesteld tegen de gedaagden, voormalige vennoten van een opgeheven vennootschap onder firma. De stichtingen vorderen betaling van achterstallige premies en bijdragen aan de pensioenfondsen, die volgens hen verschuldigd zijn op basis van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 en de statuten van de betrokken stichtingen. De gedaagden hebben verweer gevoerd en stellen dat zij niet onder de werkingssfeer van de stichtingen vallen, omdat zij geen werkgever in de bouwnijverheid zijn.

De kantonrechter heeft op 14 januari 2025 vonnis gewezen. De rechter oordeelde dat de gedaagden, ondanks hun verweer, wel degelijk onder de werkingssfeer van de pensioenfondsen vallen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden verplicht zijn om premies te betalen aan de stichtingen, omdat hun werkzaamheden aansluiten bij de omschrijving van de werkingssfeer van de stichtingen. De rechter heeft de vordering van de stichtingen tot betaling van een bedrag van € 1.391,88 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de gedaagden in de proceskosten veroordeeld. De vordering van de gedaagden in reconventie is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.M. Koene.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11053032 \ CV EXPL 24-1554
Vonnis van 14 januari 2025
in de zaak van

1.de stichting STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,

gevestigd in Amsterdam,
2. de stichting
STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS BOUW & INFRA,
gevestigd in Harderwijk,
3.
STICHTING AANVULLINGSFONDS BOUW & INFRA,
gevestigd in Harderwijk,
eisende partijen, hierna samen te noemen: de stichtingen,
gemachtigde: D.M. Boes,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende in [woonplaats 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende in [woonplaats 2] ,
beiden voormalig vennoot van de opgeheven vennootschap onder firma [naam vof]
,
gedaagde partijen, hierna samen te noemen: [gedaagde c.s.] ,
gemachtigde: H. Vijn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 maart 2024;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 12 december 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en waar de heer Vijn spreekaantekeningen heeft overgelegd.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
De onderneming [naam vof] zendt mensen, materialen en machines op basis van uurtarieven uit aan opdrachtgevers (aannemers), die werkzaamheden in het openbare gebied uitvoeren.
2.2.
Werkgevers die een onderneming in de bouwnijverheid uitoefenen, vallen onder de werkingssfeer van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid. Op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 en het Pensioenreglement Bouwnijverheid moeten deze werkgevers premie betalen voor haar werknemers. De aangesloten werkgever moet volgens het Uitvoeringsreglement binnen veertien dagen na verzending van de premienota betalen, waarna rente verschuldigd wordt. Ook moet de werkgever volledige en juiste gegevens aanleveren, bij gebreke waarvan de werkgever in verzuim raakt.
2.3.
Werkgevers in de bouwnijverheid moeten op grond van de statuten van de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Bouw & Infra een bijdrage aan deze stichting betalen, zoals bepaald in het Financieringsreglement van deze stichting. Op grond van het financieringsreglement is de aangesloten werkgever rente verschuldigd vanaf de vijftiende dag na afloop van de dag waarop de premie is vastgesteld.
2.4.
Werkgevers in de bedrijfstak als bedoeld in de cao Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Bouwnijverheid (BTER) zijn op grond van de statuten aan de Stichting Aanvullingsfonds Bouw & Infra een bijdrage verschuldigd zoals uiteengezet in het financieringsreglement van deze stichting. De aangesloten werkgever is rente verschuldigd vanaf de vijftiende dag na afloop van de dag waarop de premie is vastgesteld. De werkgever moet alle inlichtingen verstrekken die nodig zijn voor de premiebepaling.
2.5.
Deze drie stichtingen factureren de aan hen verschuldigde premies en bijdragen (hierna: de premies) gezamenlijk op een samengestelde factuur.
2.6.
De stichtingen hebben facturen aan [gedaagde c.s.] gezonden. [gedaagde c.s.] heeft deze niet betaald.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De stichtingen vorderen – na vermindering van eis – dat [gedaagde c.s.] hoofdelijk wordt veroordeeld om een bedrag van € 10.146,09 aan de stichtingen te betalen, te vermeerderen met (primair) de wettelijke handelsrente of (subsidiair) de wettelijke rente over de nog openstaande hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van [gedaagde c.s.] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde c.s.] heeft verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de vordering van de stichtingen, met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van de stichtingen in de proceskosten en de nakosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ook vordert [gedaagde c.s.] veroordeling van de stichtingen in de proceskosten en de nakosten van de voorgaande procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
in reconventie
3.3.
[gedaagde c.s.] heeft gevorderd dat de stichtingen worden veroordeeld tot terugbetaling van wat al door [gedaagde c.s.] is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente, vertragingsrente en vertragingsschade, met veroordeling van de stichtingen in de proceskosten en de nakosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook vordert [gedaagde c.s.] veroordeling van de stichtingen in de proceskosten en de nakosten van de voorgaande procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
De stichtingen hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [gedaagde c.s.] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde c.s.] in de proceskosten.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
de werkingssfeer van de cao’s van de stichtingen
4.1.
[gedaagde c.s.] heeft ten eerste aangevoerd dat [naam vof] niet onder de werkingssfeer van de reglementen van de stichtingen valt. [gedaagde c.s.] is geen werkgever in de bouwnijverheid. Zij neemt geen werk aan, maar zendt mensen, machines en materialen uit ten behoeve van werkzaamheden die door aannemers worden uitgevoerd. Aan de opdrachtgever wordt op regiebasis, aan de hand van weekbriefjes, gefactureerd, aldus [gedaagde c.s.] .
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat dit verweer niet slaagt. De omschrijving die [gedaagde c.s.] van haar werkzaamheden heeft gegeven sluit, anders dan zij meent, niet uit dat zij onder de werkingssfeer valt. De verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid [1] reikt namelijk verder dan enkel de klassieke/zuivere bouw- en infraondernemingen. Ook bedrijven die zijn gericht op dienstverlening aan derden op het gebied van bouw- en infrawerken vallen onder de werkingssfeer. En op grond van artikel 1 A lid 2 sub a onder 3 geldt de verplichting tot deelneming ook voor
“uitzendondernemingen die (…) arbeidskrachten ter beschikking stellen (…) aan ondernemingen”zoals hiervoor bedoeld.
De beschrijving die [gedaagde c.s.] zelf van haar werkzaamheden heeft gegeven sluit, daargelaten de feitelijke juistheid ervan, uitstekend aan bij deze omschrijvingen. Hoe [gedaagde c.s.] haar diensten factureert, is niet relevant voor de vraag onder welk pensioenfonds zij valt. De stelling van [gedaagde c.s.] dat zij onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds voor personeelsdiensten (StiPP) zou moeten vallen, kan haar niet baten, want zij heeft dat onvoldoende onderbouwd en daarnaast niet gesteld dat zij zich daarbij heeft aangesloten of proberen aan te sluiten, laat staan dat zij daar pensioenpremies aan heeft afgedragen.
Ook de eigen gedragingen van [gedaagde c.s.] geven aanleiding om er vanuit te gaan dat zij onder de werkingssfeer valt. Zij heeft zich immers zelf bij dit pensioenfonds aangemeld. [gedaagde c.s.] heeft gesteld dat een medewerker van de accountant van [gedaagde c.s.] daar per vergissing toe is overgegaan. Ten eerste geldt daarvoor dat handelingen van een accountant die voor [gedaagde c.s.] optreedt voor rekening en risico van [gedaagde c.s.] komen. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat [gedaagde c.s.] , toen zij deze ‘vergissing’ bemerkte, geprobeerd heeft om deze recht te zetten. Zij heeft niet geprotesteerd, heeft zich niet afgemeld en heeft zich evenmin bij een ander fonds aangemeld. Onweersproken is dat [gedaagde c.s.] drie jaar lang facturen van de stichtingen heeft betaald. Pas in 2023 heeft [gedaagde c.s.] aangevoerd dat zij niet onder de werkingssfeer valt. Tot slot hebben de stichtingen aangegeven dat [gedaagde c.s.] onderzoek had kunnen laten doen naar de vraag of zij onder de werkingssfeer valt. Daar is zij ook expliciet op gewezen. Dat heeft [gedaagde c.s.] niet gedaan. Al met al heeft de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat [gedaagde c.s.] niet onder de werkingssfeer valt. [gedaagde c.s.] moet dus premies betalen aan de stichtingen.
De achterstallige facturen
4.3.
[gedaagde c.s.] heeft daarnaast een aantal verweren gericht tegen de hoogte van de vordering van de stichtingen. [gedaagde c.s.] voert aan dat haar betalingen niet allemaal op de vordering in mindering zijn gebracht, dat dezelfde facturen worden gevorderd als in eerdere (incasso)procedures, dat niet duidelijk is hoe de stichtingen aan de gevorderde bedragen komen, en dat [gedaagde c.s.] per saldo juist nog geld van de stichtingen terug zou moeten krijgen. Daarbij heeft [gedaagde c.s.] verwezen naar de berekening in productie 20 bij de conclusie van antwoord. Ter zitting heeft [gedaagde c.s.] desgevraagd toegelicht dat zij van mening is dat zij een bedrag van € 101.866,27 van de stichtingen tegoed heeft. Dat is dan ook het bedrag dat zij in reconventie vordert.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde c.s.] (de hoogte van) de vordering van de stichtingen onvoldoende heeft betwist. De verweren die [gedaagde c.s.] tegen de vordering inbrengt, zijn gebaseerd op verkeerde uitgangspunten. In productie 20, op basis waarvan [gedaagde c.s.] concludeert dat zij nog geld van de stichtingen krijgt, noemt [gedaagde c.s.] verschillende bedragen en factuurnummers die “niet voorkomen in de dagvaarding”. [gedaagde c.s.] haalt hierbij echter de factuurnummers van de stichtingen en de dossiernummers van [naam] door elkaar. Dit zijn dus geen factureren die ‘dubbel’ worden gevorderd of die zij al heeft betaald. De stelling van [gedaagde c.s.] dat zij al te veel aan de stichtingen heeft betaald, kan dan ook niet worden gevolgd.
4.5.
Daarnaast hebben de stichtingen in de conclusie van antwoord in reconventie duidelijk toegelicht op welke manier en op welke vorderingen het betaalde bedrag van € 35.000,00 in mindering is gebracht. De betaling is eerst in mindering gebracht op oudere openstaande facturen, waarna een bedrag van € 2.480,18 overbleef, dat op de onderhavige facturen in mindering is gebracht. Verder is tijdens deze procedure nog een bedrag van € 35.369,64 op de vordering in mindering gebracht, omdat [gedaagde c.s.] tijdens deze procedure nog zes werknemers die in 2023 al uit dienst zijn getreden bij de stichtingen heeft afgemeld, waarna de stichtingen de daarvoor in rekening gebrachte premies en bijdragen ten bedrage van € 35.369,64 hebben gecrediteerd.
Echter heeft [gedaagde c.s.] ook gesteld dat zij op 22 september 2023 een bedrag van € 2.500,00 aan [naam] heeft betaald. [gedaagde c.s.] heeft daarvan een betalingsbewijs overgelegd. Het bedrag van € 2.500,00 is overgemaakt onder vermelding van hetzelfde dossiernummer als het bedrag van € 35.000,00. De stichtingen hebben niet weersproken dat zij dit bedrag hebben ontvangen. Het bedrag is niet in mindering gebracht op de vordering, althans dat hebben de stichtingen niet gesteld en is ook niet anderszins gebleken. De stichtingen hebben ook niet toegelicht dat het op een andere vordering in mindering is gebracht. Daarmee hebben de stichtingen onvoldoende weersproken dat dit bedrag ter voldoening van deze vordering is betaald. De kantonrechter zal dit bedrag dan ook in mindering brengen op het toe te wijzen bedrag.
4.6.
Gelet op de uitleg van de stichtingen en [naam] heeft [gedaagde c.s.] de vordering van de stichtingen voor het overige onvoldoende weersproken en haar vordering in reconventie tot terugbetaling van het teveel betaalde onvoldoende onderbouwd. De vordering van de stichtingen tot betaling van de achterstallige factuurbedragen, minus het bedrag van € 2.500,00, is dus toewijsbaar.
De rente en buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
Nu [gedaagde c.s.] de facturen van de stichtingen te laat heeft betaald en de stichtingen de vordering uit handen hebben gegeven aan [naam] , moet [gedaagde c.s.] daarover rente en incassokosten betalen. De rente en incassokosten zullen worden berekend aan de hand van de hoofdsom die ten tijde van de dagvaarding openstond, namelijk (€ 40.346,01 - € 2.500,00 =) € 37.846,01. Het bedrag van € 35.369,64 is pas tijdens deze procedure gecrediteerd. Die omstandigheid komt voor rekening van [gedaagde c.s.] , nu de zes werknemers in strijd met de verplichting om wijzigingen binnen bekwame tijd door te geven pas tijdens deze procedure zijn afgemeld. [gedaagde c.s.] is dus ook over dat bedrag rente en incassokosten verschuldigd.
4.8.
De wettelijke handelsrente, die de stichtingen primair vorderen, is niet van toepassing, nu de betalingsverplichting van [gedaagde c.s.] niet voortvloeit uit een handelsovereenkomst. De subsidiair gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is wel toewijsbaar. Nu de stichtingen het rentebedrag van € 6.223,96 aan de hand van de wettelijke handelsrente hebben berekend, zal de kantonrechter dat bedrag afwijzen en de (gewone) wettelijke rente toewijzen over de openstaande hoofdsom vanaf de dag waarop [gedaagde c.s.] in verzuim is geraakt met de betaling van iedere factuur tot de dag van volledige betaling.
4.9.
De stichtingen hebben voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden. De stichtingen en [naam] hebben [gedaagde c.s.] meerdere aanmaningen gestuurd. De buitengerechtelijke incassokosten zijn dus toewijsbaar, met dien verstande dat deze zullen worden gebaseerd op een bedrag van (€ 40.346,01 - € 2.500,00 =) € 37.846,01. Naar analogie met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is een bedrag van € 1.395,69 toewijsbaar.
4.10.
De stichtingen hebben het resterende bedrag van € 2.480,18 en het gecrediteerde bedrag van € 35.369,64 eerst in mindering gebracht op de rente en kosten, en daarna op de achterstallige factuurbedragen. Daarmee resteert een hoofdsom van € 37.846,01 + € 1.395,69 = € 39.241,70 - € 2.480,18 - € 35.369,64 = € 1.391,88, te vermeerderen met de wettelijke rente over de achterstallige factuurbedragen vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling.
De proceskosten in conventie en in reconventie
4.11.
[gedaagde c.s.] wordt in deze procedure zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten en de nakosten van de stichtingen betalen.
De proceskosten in conventie worden begroot op:
kosten van de dagvaarding
139,42
griffierecht
1.409,00
salaris gemachtigde
1.630,00
(2 punten × € 815,00)
nakosten
135,00
totaal
3.313,42
De proceskosten in reconventie aan de zijde van de stichtingen worden begroot op € 950,00 aan salaris gemachtigde (0,5 x 2 punten x tarief € 950,00).
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten in conventie wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde c.s.] hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander van deze verplichting zal zijn bevrijd, om een bedrag van € 1.391,88 aan de stichtingen te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag waarop [gedaagde c.s.] in verzuim is geraakt met de betaling van de iedere factuur tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde c.s.] hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander van deze verplichting zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de stichtingen begroot op € 3.313,42, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.5.
wijst de vordering van [gedaagde c.s.] af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van de stichtingen begroot op € 950,00;
5.7.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.(SB)

Voetnoten

1.Waarvan de stichtingen het Besluit van de minister tot wijziging van de verplichtstelling uit 2024 hebben overgelegd, maar die ook vóór 2024 al gold.