ECLI:NL:RBOVE:2025:2230

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
08.236087.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenbezit door minderjarige verdachte

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 18-jarige jongen, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en wapenbezit. De verdachte heeft op 21 juli 2024 in Wierden tijdens een confrontatie met het slachtoffer, [slachtoffer], een mes gebruikt en meerdere stekende bewegingen in de richting van het hoofd en de hals van het slachtoffer gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachten rade handelde, waardoor de poging tot moord niet bewezen kon worden. Echter, de poging tot doodslag werd wel bewezen, evenals het wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 186 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een meldplicht bij de jeugdreclassering. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het geweld op het slachtoffer en omstanders. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de noodzaak van begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.236087.24 (P)
Datum vonnis: 10 april 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ,
wonende [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het met gesloten deuren onderzoek op de terechtzitting van 27 maart 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. W.G. ten Brummelhuis, advocaat in Oldenzaal, als ook van wat door de medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) en de jeugdreclasseringswerker naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair:
heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven, al dan niet met voorbedachten rade, dan wel dat hij heeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:een mes heeft gedragen bestemd om er letsel mee toe te brengen en/of te dreigen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 21 juli 2024 te Wierden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen met een vleesmes naar/ in richting van het hoofd en/of de hals, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juli 2024 te Wierden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een vleesmes naar/ in richting van het hoofd en/of de hals, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juli 2024 te Wierden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een vleesmes naar/in richting van het hoofd en/of de hals, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 21 juli 2024 te Wierden een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een keukenmes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord, omdat niet is komen vast te staan dat er sprake is van voorbedachten rade. De onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag kan wettig en overtuigend worden bewezen. Ook het onder 2 ten laste gelegde feit kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord. Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het behandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 21 juli 2024 vond in Wierden een confrontatie plaats tussen verdachte en aangever
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Verdachte trok daarbij een mes en ging achter [slachtoffer] aan. Verdachte maakte met het mes meerdere malen en op verschillende manieren steekbewegingen in de richting van het hoofd en de hals van [slachtoffer] . Verdachte heeft daarbij ook gezegd dat hij [slachtoffer] dood wilde maken met het mes.
Bewijsoverwegingen en conclusie
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte met voorbedachten rade geprobeerd heeft om [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot moord daarom niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte, namelijk het meermalen met een mes in de richting van de hoofd en de hals van [slachtoffer] steken, naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op een bepaald gevolg, namelijk het toebrengen van dodelijk letsel bij [slachtoffer] , dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank (vol) opzet heeft gehad op het toebrengen van dodelijk letsel bij [slachtoffer] . Hierbij betrekt de rechtbank dat verdachte de confrontatie met [slachtoffer] is aangegaan, achter hem is aangegaan en blijven gaan waarbij verdachte meerdere keren welbewust en doelgericht met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt richting het hoofd en de hals van [slachtoffer] . Zelfs toen [slachtoffer] aan verdachte probeerde te ontkomen bleef verdachte doorgaan met zijn handelen. Verdachte heeft daarbij ook gezegd dat hij [slachtoffer] dood wilde maken met het mes.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] .
het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 maart 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , van 21 juli 2024 (pagina’s 6 t/m 7);
het proces-verbaal van bevindingen, van verbalisant [verbalisant] , van 22 juli 2024, voor zover inhoudende de bevindingen van verbalisant met betrekking tot camerabeelden (pagina’s 22 t/m 24).
De rechtbank komt tevens tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 maart 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van bevindingen van 22 juli 2024 (pagina’s 46 en 47).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 21 juli 2024 te Wierden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een vleesmes naar/ in richting van het hoofd en de hals, van die [slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 21 juli 2024 te Wierden een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een keukenmes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 subsidiair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
feit 1 subsidiair
het misdrijf: poging tot doodslag;
feit 2
de overtreding: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een jeugddetentie wordt opgelegd voor de duur van 186 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarden dienen de voorwaarden te gelden zoals die door de Raadzijn geadviseerd. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 40 uur, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 20 dagen jeugddetentie. De officier van justitie heeft ook de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis gevorderd. Voor feit 2 heeft de officier van justitie gevorderd te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aangevoerd dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie die gelijk wordt gesteld aan de duur van het voorarrest, en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van twee jaren onder de door de Raad geformuleerde bijzondere voorwaarden een passende straf is.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door tijdens een confrontatie met het slachtoffer een mes te gebruiken en daarmee meermalen stekende bewegingen richting zijn hoofd en hals te maken. Verdachte heeft daarbij ook geroepen dat hij het slachtoffer dood wilde maken. Het slachtoffer moest het mes meerdere keren ontwijken om niet geraakt te worden. Er was dus een grote kans dat verdachte het slachtoffer zou raken met het mes met dodelijke gevolgen. Op de beelden die van het incident zijn gemaakt, is te zien hoe heftig het incident is geweest. De omstandigheid dat het slachtoffer geen lichamelijk letsel heeft opgelopen is een gelukkige omstandigheid, die in het geheel niet aan verdachte is te danken. Dit soort feiten brengen angst en leed toe aan slachtoffers.
Daarnaast kunnen de slachtoffers van dergelijk geweld daarvan nog lange tijd psychische klachten ondervinden. Doordat dit geweld plaatsvond op het terrein van het COA, zijn andere (jonge) medebewoners van het COA, die oorlog en geweld in hun eigen land zijn ontvlucht, ongewild getuige geweest van de agressie van verdachte. Ook de mensen die op dat moment werkzaam waren op het COA zijn getuige geweest van het incident. Dit heeft tot onrust geleid. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de feiten 1 subsidiair en 2 in eendaadse samenloop zijn begaan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:
- het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 19 februari 2025;
- het rapport van de Raad van 20 maart 2025, opgemaakt door [raadsonderzoeker 1] en [raadsonderzoeker 2] raadsonderzoekers.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
In het rapport van de Raad staat onder meer beschreven, zakelijk weergegeven, dat er meerdere instanties en verschillende professionals bij verdachte betrokken zijn om hem te begeleiden en te ondersteunen. In de afgelopen periode heeft verdachte een positieve ontwikkeling laten zien. Verdachte is altijd op afspraken aanwezig, geeft openheid over zijn gevoel, werkt mee aan alles wat wordt aangeboden en staat open voor hulpverlening. Verdachte heeft vaardigheden geleerd hoe om te gaan met moeilijke situaties en sinds de schorsing is er geen sprake meer geweest van nieuwe (agressie) incidenten. In verband met lichamelijke klachten zijn er meerdere medische onderzoeken geweest. Het vermoeden bestaat dat verdachte te kampen heeft met spanningshoofdpijnen als gevolg van langdurige stress. De kans op recidive wordt ingeschat als laag. Ten aanzien van de op te leggen straf vindt de Raad een deels voorwaardelijke straf de meest passende straf. Een groter onvoorwaardelijk deel dan het voorarrest is niet wenselijk. Dat zou de stabiliteit die verdachte nu heeft verstoren. Het is belangrijk dat verdachte nog voorwaarden opgelegd krijgt om de kans op recidive zo laag mogelijk te houden. Ook is het belangrijk dat verdachte verplicht wordt langer mee te werken aan de hulpverlening die goed voor hem gebleken is. Een onvoorwaardelijke werkstraf is niet passend omdat het verdachte al erg veel moeite kost om zijn gewone dagbesteding, zoals school, te volbrengen. Een taakstraf in de vorm van een leerstraf is niet geïndiceerd omdat er geen leerstraffen zijn voor vluchtelingen. Geadviseerd wordt om een jeugddetentie voor de duur van het voorarrest op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het rapport.
Ter terechtzitting heeft [naam] , namens de Raad, een toelichting op het rapport gegeven en het advies gehandhaafd.
Ter terechtzitting heeft [reclasseringswerker] , namens de Jeugdreclassering onder meer, zakelijk weergegeven, verklaard dat de begeleiding van verdachte goed verloopt. Verdachte is een rustige jongen en de mensen die bij verdachte betrokken zijn hebben het incident niet zien aankomen. Verdachte geeft zelf ook aan dat hij niet begrijpt hoe dit heeft kunnen gebeuren. Verdachte heeft veel medische afspraken in verband met zijn lichamelijke klachten. Afhankelijk van de uitkomsten zal misschien (trauma)behandeling ingezet moeten worden. Dat is op dit moment nog niet aan de orde, maar indien nodig dan zal daar wel de ruimte voor moeten zijn in tijd. De verwachting is dat verdachte bereid is om aan een behandeling mee te werken in een vrijwillig kader. Het is van belang dat de jeugdreclassering, maar ook de andere instanties, na afdoening van de strafzaak betrokken blijven bij verdachte om hem te ondersteunen bij zijn verdere ontwikkeling en voor de uitvoering van de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan rekening gehouden met het advies van de Raad en de ter terechtzitting gegeven adviezen. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel oplegging van een forse straf passend en nodig is gelet op de ernst van het feit. Verdachte heeft langdurige begeleiding en verdere hulpverlening nodig om de kans op recidive te doen verminderen. Gezien de persoon van verdachte is ook ondersteuning nodig die bijdraagt aan zijn ontwikkeling. Een deel van de straf zal dan ook voorwaardelijk worden opgelegd om begeleiding en hulpverlening binnen een voorwaardelijk kader van jeugddetentie te waarborgen en ook om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op de gegeven adviezen ziet de rechtbank aanleiding om alle geformuleerde bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 186 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad en een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, passend en geboden is. De rechtbank ziet in de beperkte draagkracht van verdachte aanleiding om naast de jeugddetentie niet nog een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, zoals is geëist door de officier van justitie.
6.4
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 55, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg Sr en artikel 54 van de Wet wapens en munitie.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloop van:
feit 1 subsidiair, het misdrijf: poging tot doodslag;
feit 2 de overtreding: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde;
oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
186 (honderdzesentachtig) dagen;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte van
120 (honderdtwintig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de door de gecertificeerde instelling het Leger des Heils te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd van twee jaar) en op de door de Jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de Jeugdreclassering zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- verblijft op de COA locatie, [adres 2] , of een
andere locatie die het COA voor hem aanwijst;
- een zinvolle dagbesteding heeft, zoals het volgen van onderwijs, waarbij
de jeugdreclassering bepaalt wat zinvol is en wat voor hem mogelijk is;
- meewerkt mee aan ondersteuning en hulpverlening door Cura Perspectief, of een vergelijkbare organisatie, zo lang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
- meewerkt aan andere door het Leger des Heils noodzakelijk geachte
ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties, die gedurende
de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht om de kans
op herhaling te verkleinen;
- draagt de gecertificeerde instelling het Leger des Heils (AST079) op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden; Verantwoordelijke gemeente is Noordoostpolder.
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
bevel voorlopige hechtenis
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. de Wit, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. B.T.C. Jordaans en mr. D.E. Schaap, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024338619. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.